ECLI:NL:TADRSGR:2024:17 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-816/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2024 |
Datum publicatie: | 31-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-816/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 januari 2024 in de zaak 23-816/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 november 2023 met kenmerk K260 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 15 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in 2018 gescheiden. Hij en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest)
in onder meer een conflict over het gezag en de omgang met de minderjarige zoon van
partijen.
1.2 Bij beschikking van 2 januari 2020 heeft de rechtbank Roermond aan de ex-partner
het eenhoofdig gezag toegekend en aan klager de omgang ontzegd voor de duur van een
jaar.
1.3 Op 13 februari 2020 is door het LBIO beslag gelegd op klagers uitkering.
1.4 In augustus 2021 heeft klager zich tot verweerder gewend voor bijstand. Verweerder
heeft op 26 augustus 2021 een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd, waarin onder
meer is opgenomen:
“Ik heb u laten weten bereid te zijn uw belangen te behartigen inzake omgang, gezag,
kinderalimentatie en informatie.”
1.5 Verweerder heeft een toevoeging aangevraagd en deze is toegewezen, met een
door klager te betalen eigen bijdrage van € 710,-. Op 31 augustus 2021 heeft verweerder
klager desgevraagd een factuur voor dit bedrag gezonden.
1.6 Op 3 november 2021 heeft verweerder de ex-partner benaderd met een verzoek
om contactherstel tussen klager en zijn zoon, een verzoek om informatie over de zoon
en herberekening van de kinderalimentatie. Op 10 november 2021 heeft verweerder de
ex-partner een herinnering gestuurd.
1.7 Op 10 maart 2022 heeft verweerder een concept verzoekschrift voorgelegd aan
klager. In zijn e-mail heeft verweerder ook geschreven:
“m.b.t. de kinderalimentatie merk ik het volgende op:
je inkomen is ongeveer gelijk aan het inkomen, waarmee het hof en de rechtbank hebben
gerekend in 2019 en 2020. (...)
Ik zie dus geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden, die aanleiding zouden
zijn voor een wijziging van de kinderalimentatie.“
1.8 Op 4 april 2022 heeft klager via WeTransfer documenten aan klager doen toekomen
die betrekking hebben op de incasso op de ex-partner. Verweerder heeft daarop om een
telefonisch overleg met klager verzocht.
1.9 Op 5 april 2022 heeft klager per e-mail aan verweerder laten weten dat hij
het concept verzoekschrift heeft gelezen, dat hij een paar opmerkingen heeft en dat
het concept voor het overige prima is.
1.10 Op 6 april 2022 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift ingediend
bij de rechtbank Limburg. Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van een voorlopige
omgangsregeling en voorlopige en definitieve informatie- en consultatieregeling, alsmede
tot wijziging van het gezag. Het verzoekschrift, inclusief bijlagen (waaronder de
beschikking van 2 januari 2020), maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.11 Op 6 april 2022 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gezonden,
waarin onder meer is vermeld:
“Ik ben u laten weten bereid te zijn uw belangen te behartigen inzake de vordering
op [ex-partner]. (…)
In beginsel zal ik met de (verdere) werkzaamheden in uw zaak starten, nadat u de eigen
bijdrage volledig heeft voldaan.”
1.12 Ook voor deze zaak is een toevoeging aangevraagd en verkregen. Op 7 april
2022 heeft verweerder klager een factuur voor de eigen bijdrage van € 843,- gezonden.
Deze eigen bijdrage heeft betrekking op de zaak die ziet op klagers vordering op de
ex-partner.
1.13 Op 1 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Verweerder
was daarbij aanwezig. Ook klager was daarbij aanwezig, zij het dat hij door vertraging
het eerste deel van de zitting heeft gemist. Ook een medewerker van de Raad voor de
Kinderbescherming (RvdK) was bij de zitting aanwezig en deze heeft de rechtbank geadviseerd.
1.14 Op 3 juni 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:
“De rechtbank Roermond heeft de procedure gesplitst in 2 procedures, daarom ook 2
zaaknummers en 2 x griffierecht:
1. De voorlopige regelingen, die woensdag op zitting zijn behandeld;
2. De definitieve regelingen, die wij de bodemprocedure noemen, die na het raadsonderzoek
op zitting zullen worden behandeld.
Gelet op het systeem van de toevoegingen moet ik voor de voorlopige procedure een
aparte toevoeging aanvragen, anders kan ik deze tzt niet declareren bij de Raad voor
Rechtsbijstand.
De raad zal ook weer een eigen bijdrage vaststellen, je krijgt de toevoeging ook weer
thuis gezonden.”
1.15 Op 14 juni 2022 is namens verweerder aan klager een factuur van € 873,- gezonden
voor de te betalen eigen bijdrage inzake de voorlopige omgang.
1.16 Bij beschikking van 15 juni 2022 heeft de rechtbank beslist op het verzoekschrift
van 6 april 2022. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige omgangsregeling
en voorlopige consultatieverplichting afgewezen en bepaald dat de ex-partner klager
eenmaal per kwartaal schriftelijk dient te informeren over de zoon. Ook heeft de rechtbank
de RvdK verzocht om in het kader van de bodemprocedure een onderzoek te doen en een
rapport uit te brengen over de mogelijkheid tot begeleide omgang en gezamenlijk gezag.
In 3.2.1. van de beschikking heeft de rechtbank de mededelingen van de (medewerker
van de) RvdK weergegeven: ‘’De vertegenwoordiger van de RvdK is van mening dat het
belangrijk is om te weten wat de vader heeft gedaan met het advies van de GI betreffende
de GGZ hulp. Dat is namelijk een van de redenen geweest waarom de moeder alleen is
belast met het ouderlijk gezag.’’
In 3.2.3. van de beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“Gelet op de voorgeschiedenis (waarbij de rechtbank opmerkt dat zij slechts beperkt
kennis heeft van alles wat zich heeft afgespeeld tussen partijen; de man heeft daarvan
geen stukken overgelegd anders dan een aantal beschikkingen)”
1.17 Op 22 juni 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerder laten weten dat
hij de beschikking van 15 juni 2022 uiterst betreurenswaardig vindt en dat hij verschillende
grieven heeft. Klager schrijft in zijn e-mail onder meer:
“Al geruime tijd betaal ik per maand 50 euro teveel aan kinderalimentatie. Ik had
verwacht dat dit tijdens de zitting behandeld en rechtgezet zou worden. Dit is niet
gebeurt en in de beschikking lees ik hier niets over terug.
1.18 Op 23 juni 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“Inzake de uitspraak van de rechtbank:
De uitspraak van de rechtbank ziet op een voorlopige situatie en acht ik op dit moment
het meest haalbaar in jouw situatie, waarin je enkele jaren geen omgang met je zoon
hebt gehad.
De Raad zal in de bodemprocedure, die nog loopt, rapporteren, zoals op zitting is
besproken.
De raad heeft tijd nodig om het onderzoek uit te voeren. Daar is even niks aan te
doen. (…)
We verschillen hier dus van mening over. Ik zie in juridische zin geen reden om van
deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Als je dat wilt, dan zul je een andere advocaat
moeten zoeken. (…)
Inzake de alimentatie: (…)
Ik heb je dus duidelijk uitgelegd dat de kinderalimentatie geen onderdeel uitmaakt
van de procedure. Daarom komt dit op de zitting niet aan bod.”
1.19 Klager heeft diezelfde dag gemotiveerd gereageerd, waarna verweerder op 27
juni 2022 aan klager onder meer heeft geschreven:
“Met betrekking tot de omgangsregeling: ik acht een nieuw raadsonderzoek op dit moment
het hoogst haalbare, gelet op de periode van geen omgang, ongeacht waar dit aan ligt.
Er ligt op dit moment een beschikking, als laatste voorafgaande aan de huidige beschikking,
waarin de omgang voor een jaar is ontzegd. Dat gebeurt niet zomaar. (…)
Ik zal dus geen hoger beroep instellen van de beschikking van de rechtbank.
Met betrekking tot de kinderalimentatie: Probeer met het LBIO te regelen dat je voortaan
weer direct aan mevrouw gaat betalen, zodat er geen LBIO-kosten meer hoeven te worden
berekend. (…)
Van 4 tot en met 22 juli 2022 ben ik afwezig.”
1.20 Op 13 juli 2022 heeft klager om reactie gevraagd, omdat hij niets vernam van
verweerder.
1.21 Verweerder heeft op 26 juli 2022 gereageerd en onder meer geschreven:
“Zie bijgevoegde mails van eind juni 2022, waarin ik je 2x uitleg dat ik op dit moment
geen vervolgstappen neem en geen hoger beroep zal instellen. (…)
Ook ontving ik bijgevoegde e-mail van de rechtbank Limburg. Ik veronderstel jou bekend
dat je zelf geen stukken kunt indienen, dat kan alleen een advocaat (…). Ik vind het
ook jammer dat je dit buiten mij om doet. Hieruit blijkt geen vertrouwen, wat ik wel
noodzakelijk acht voor een verdere samenwerking. Ik ga er van uit dat het niet nog
een keer gebeurt.
Indien je niet kunt vinden in mijn adviezen of mijn aanpak van de zaak, dan adviseer
ik je om een andere advocaat te raadplegen.”
1.22 Klager heeft op 28 juli 2022 een e-mail aan verweerder gestuurd.
1.23 Op 1 augustus 2022 heeft verweerder daarop gereageerd en aan klager onder
meer geschreven:
“Ik heb je nu 3x uitgelegd dat ik op dit moment geen stappen onderneem, omdat daar
juridisch geen reden voor is.
Ik heb je ook 3x uitgelegd om goed mee te werken aan het raadsonderzoek en de samenwerking
te zoeken, al ook is daarvoor geduld nodig.
Ik constateer dat je het niet eens bent met mijn werkwijze en adviezen.
Ik vind dit derhalve een vertrouwensbreuk. 1 van de onze kernwaarden is onafhankelijkheid.
Dat betekent dat ik bepaald welke juridische stappen ik neem en dat bepaalt niet de
cliënt. (…)
Ik denk derhalve nogmaals dat het dus beter is dat je een andere advocaat zoekt, bijvoorbeeld
[mr. K], die ook veel vaders bijstaat.”
In reactie op een vraag van klager over hoe het staat met de incasso op de ex-partner
heeft verweerder geantwoord: “De eigen bijdrage heb je nog niet voldaan. Echter, gelet
op de vertrouwensbreuk, zal ik ook deze zaak niet doen.”
1.24 Op 10 augustus 2022 heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd om de
bevestiging dat zijn brief door de rechtbank in goede orde is ontvangen.
1.25 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Zoals ik je eerder heb gemaild, vind ik dat er sprake is van een vertrouwensbreuk
tussen ons, omdat je mijn adviezen niet opvolgt, documenten buiten mij om naar de
rechtbank stuurt en mijn onafhankelijkheid niet respecteert door procedures te willen,
die ik juridisch niet zinvol acht...
Ik hoor graag welke advocaat je dossiers overneemt.
Ik ga jouw brief niet bij de rechtbank indienen.
Ik ga mij in de loop van volgende week aan jouw zaak onttrekken bij de rechtbank.”
1.26 Op 16 augustus 2022 heeft verweerder per e-mail aan klager bericht dat hij
zich als advocaat bij de rechtbank aan klagers zaak heeft onttrokken en dat klagers
nieuwe advocaat zich bij de rechtbank kan stellen en contact met verweerder kan opnemen.
1.27 Op 17 augustus 2022 heeft klager bij de klachtenfunctionaris van verweerders
kantoor een klacht ingediend over verweerder.
1.28 Bij brief van 23 september 2022 heeft de klachtenfunctionaris inhoudelijk
op de klacht gereageerd.
1.29 Op 25 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Op 17 juli 2023 heeft klager zijn klacht aangevuld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
dat hij geen enkel resultaat heeft behaald en de aan hem verstrekte opdracht niet
heeft uitgevoerd. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Op 1 juni 2022 is er een mondelinge behandeling geweest bij de rechtbank Limburg,
zitting houdend te Roermond. Klager kwam onderweg naar de rechtbank vast te staan
in het verkeer en heeft vanuit de auto aan verweerder de opdracht gegeven de zitting
‘on hold’ te houden totdat klager aanwezig was. Desnoods diende de zitting uitgesteld
te worden. Aan deze afspraak heeft verweerder zich niet gehouden.
b) Tijdens de zitting bleek er een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming
aanwezig te zijn. Klager heeft tijdens een overleg met verweerder opdracht gegeven
bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van de medewerker van de RvdK. Door eerdere
ervaring heeft klager ieder vertrouwen in de RvdK als objectieve, deskundige partij
verloren. Verweerder was van dit alles voorafgaand aan de zitting van 1 juni op de
hoogte. Verweerder heeft echter geen bezwaar gemaakt.
c) De opmerking van de medewerker van de RvdK ter zitting over een advies voor
GGZ hulp is ongegrond, grievend en lasterlijk. Verweerder had moeten ingrijpen toen
de medewerker van de RvdK deze onjuiste informatie verstrekte aan de rechtbank, want
verweerder was ermee bekend dat de informatie niet juist was.
d) Uit de beschikking van 15 juni 2022 blijkt dat verweerder niets van de doelstellingen
heeft behaald. In de beschikking schrijft de rechter dat er geen stukken zijn overgelegd,
terwijl verweerder de beschikking had over een volledig dossier en door klager uitgebreid
is geïnformeerd. Verweerder heeft nagelaten hier iets mee te doen.
e) Klager leest in de beschikking niets terug over de onterechte additionele kosten
van het LBIO, zijn eigendomen, de financiële vordering op zijn ex-partner en het verzoek
om het vaststellen van de geestelijke gesteldheid van de ex-partner door een deskundige,
terwijl klager verweerder de nadrukkelijke opdracht heeft gegeven om al deze kwesties
gezamenlijk te laten behandelen zodat de rechtbank een volledig beeld van de lopende
zaken met klagers ex-partner krijgt. Klager acht dit zeer nalatig en stelt dat hierdoor
zijn belangen zijn geschaad.
f) Klager heeft verweerder opdracht gegeven in hoger beroep te gaan. Verweerder
heeft deze opdracht niet uitgevoerd en hij heeft bewust de termijn laten verlopen.
g) Klager wilde een brief aan de rechtbank sturen naar aanleiding van door hem
verkregen informatie van de RvdK over de duur van het door hen te verrichten onderzoek.
Omdat verweerder bij herhaling niet bereikbaar was, heeft klager uiteindelijk zelf
zijn brief naar de rechtbank gestuurd. Vervolgens ontving klager van de rechtbank
de instructie de brief door verweerder op te laten sturen. Verweerder bleek echter
op vakantie te zijn gegaan terwijl er een termijn liep.
h) Verweerder heeft in zijn e-mail van 1 augustus 2022 geschreven dat hijzelf de
juridische stappen bepaalt en niet de cliënt. Klager vindt dit mosterd na de maaltijd
en geeft aan dat als deze voorwaarde vooraf aan de samenwerking was opgegeven, klager
daar niet mee akkoord was gegaan. Verweerder is nalatig geweest en de enige oplossing
was hoger beroep.
i) Verweerder suggereert een vertrouwensbreuk om van de zaak af te komen.
Aanvullende klacht van 17 juli 2023
j) Verweerder heeft geweigerd de door klager te betalen eigen bijdrage voor het
hoger beroep voor hem te voldoen, terwijl klager door verweerders nalatigheid en de
daaruit voortvloeiende teleurstellende resultaten genoodzaakt is geweest in hoger
beroep te gaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Uitgangspunt is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de
dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat
bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te
voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden, toetst de voorzitter of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij de bode heeft geïnformeerd over
klagers vertraging en heeft gevraagd of er kon worden gewacht. Verweerder heeft uitgelegd
dat er 20 minuten is gewacht, waarna de rechtbank heeft besloten toch met de zitting
te beginnen.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerder heeft gedaan wat redelijkerwijze
van hem gevraagd kon worden. Het is niet verweerder, maar de rechtbank die beslist
of met een zitting wordt begonnen of dat wordt gewacht. Verweerder heeft op dit punt
niet klachtwaardig gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Niet ter discussie staat dat klager ter zitting niet aan verweerder heeft verzocht
om bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van de RvdK ter zitting. Klager meent dat
verweerder uit zichzelf had moeten overgegaan tot het maken van bezwaar, nu hij wist
dat klager slechte ervaringen had met de RvdK. Verweerder heeft uitgelegd dat op verzoek
van de rechtbank ter zitting een medewerker van de RvdK aanwezig was. De voorzitter
merkt op dat dit niet ongebruikelijk is in zaken waarbij het gaat over omgang en/of
gezag met minderjarige kinderen. De voorzitter acht het geenszins onbegrijpelijk dat
verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanwezigheid van de RvdK ter zitting,
ook al wist hij dat klager twijfelt over de onafhankelijkheid en deskundigheid van
de RvdK. Vooropgesteld dat klager niet ter plekke aan verweerder heeft verzocht om
bezwaar te maken, stelt verweerder terecht dat een dergelijk bezwaar, gegrond op de
redenen die klager aandraagt, geen kans van slagen zou hebben gehad. Dat verweerder
geen bezwaar maakte, is hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook dit klachtonderdeel
is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 Klager doelt met dit verwijt op de door de medewerker van de RvdK ter zitting
gedane mededelingen. Volgens klager heeft de RvdK aantoonbaar onjuiste informatie
verstrekt aan de rechtbank. Verweerder heeft dit betwist en stelt dat dit niet vast
staat. De voorzitter kan de juistheid van klagers stellingen op dit punt op grond
van de overgelegde stukken niet vaststellen. Dat verweerder had moeten ingrijpen,
is daarmee niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.6 Duidelijk is dat klager het niet eens is met de beschikking van 15 juni 2022.
Dat betekent echter niet dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klager.
Verweerder heeft het concept verzoekschrift aan klager voorgelegd en klager heeft
hierop, met enkele opmerkingen, zijn akkoord gegeven. Verweerder heeft het verzoekschrift
met bijlagen vervolgens ingediend. Als bijlage was onder meer gevoegd de beschikking
van de rechtbank Roermond van 2 januari 2020, zodat de rechtbank ook daarvan kennis
heeft kunnen nemen. Uit overweging 3.2.3. van de beslissing (zoals hiervoor weergegeven
onder de feiten) kan niet worden afgeleid dat meer informatie van de zijde van klager/verweerder
tot een ander (voor klager positiever) oordeel had geleid. Daarbij heeft klager niet
gesteld welke informatie of stukken verweerder meer had moeten inbrengen. Dit klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.7 De voorzitter overweegt dat verweerder klager op 26 augustus 2021 een opdrachtbevestiging
heeft gestuurd voor bijstand inzake omgang, gezag, kinderalimentatie en informatie.
Deze bijstand heeft geleid tot het verzoekschrift van 6 april 2022. Verweerder heeft
klager ook bijgestaan inzake een vordering op de ex-partner, zo blijkt uit de opdrachtbevestiging
van 6 april 2022. In de opdrachtbevestiging staat vermeld dat verweerder pas aanvangt
met zijn werkzaamheden als de eigen bijdrage is betaald. Verweerder heeft onbetwist
gesteld dat klager de eigen bijdrage voor deze zaak niet heeft betaald, als gevolg
waarvan verweerder geen werkzaamheden heeft verricht in deze kwestie. Dat is niet
klachtwaardig.
4.8 Voor zover klager ook klaagt over het feit dat verweerder zijn zaak heeft gesplitst
in drie dossiers, geldt dat verweerder daarmee geen tuchtrechtelijk verwijt te maken
valt. Verweerder heeft een verzoekschrift omtrent omgang ingediend, terwijl een procedure
over een vordering op de ex-partner met een dagvaarding moet worden ingeleid en eveneens
een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de omgang liep. Dit zijn
aparte zaken waarvoor verweerder terecht aparte toevoegingen aanvraagt en deze ook
heeft verkregen. Verweerder heeft klager daar ook voldoende over geïnformeerd. Dat
klager vervolgens wordt geconfronteerd met meerdere eigen bijdragen is inherent aan
het voeren van verschillende (toevoegings)procedures.
4.9 Verweerder heeft verder gesteld dat hij de kwestie rondom het LBIO, klagers
eigendommen en het verzoek rondom de geestelijke gezondheid van de ex-partner niet
in behandeling heeft genomen. Dat blijkt naar het oordeel van de voorzitter ook voldoende
uit de correspondentie tussen klager en verweerder. Zo heeft verweerder uitgelegd
dat klager zelf moet regelen dat hij weer direct aan de ex-partner betaalt, zodat
de kosten voor het LBIO niet langer verschuldigd zijn. Dat verweerder met betrekking
tot die onderwerpen geen (verdere) werkzaamheden heeft verricht, is dan ook niet klachtwaardig.
Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.10 Klager wenste hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 15 juni
2022. Dit hoger beroep moest volgens verweerder worden ingesteld op uiterlijk 15 september
2022. Verweerder heeft op 23 juni 2022 (en ook daarna) aan klager laten weten dat
hij niet in hoger beroep zou gaan voor klager en dat klager zich daarvoor desgewenst
tot een andere advocaat moest wenden. Dat stond verweerder vrij. Een advocaat kan
niet worden verplicht een procedure te starten waar hij geen of onvoldoende kansen
voor ziet. Verweerder heeft dit tijdig aan klager laten weten. Dat de advocaat waarnaar
verweerder klager kennelijk heeft doorverwezen de zaak volgens klager niet in behandeling
wilde nemen, komt niet voor rekening van verweerder. Klager had voldoende tijd om
nog een andere advocaat te vinden. Nu verweerder deze opdracht niet heeft aangenomen,
kan hem ook niet het verwijt worden gemaakt dat hij bewust de hoger beroepstermijn
heeft laten verlopen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
4.11 Overigens lijkt uit de clausule onder de beschikking van 15 juni 2022 te volgen
dat hoger beroep niet mogelijk is. Uit de aanvullende klacht van klager leidt de voorzitter
evenwel af dat klager uiteindelijk toch hoger beroep heeft laten instellen tegen de
beschikking, kennelijk via een andere advocaat.
Klachtonderdeel g)
4.12 De voorzitter overweegt dat verweerder in zijn e-mail van 27 juni 2022 aan
klager heeft gemeld dat hij van 4 tot en met 22 juli afwezig zou zijn. Dat verweerder
afwezig was of op vakantie ging, terwijl er een termijn (kennelijk de hoger beroepstermijn)
liep is niet klachtwaardig. Dat klager verweerder in deze periode niet kon bereiken,
is evenmin klachtwaardig. Verweerder heeft dit duidelijk aan klager gemeld. Van klachtwaardig
handelen op dit punt is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.13 De voorzitter overweegt dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de
leiding heeft en daarbij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Dit hangt samen met de
kernwaarde onafhankelijkheid. Klager kon en mocht niet van verweerder verwachten dat
hij alles zou doen wat klager wenste. Dat verweerder nalatig is geweest is de voorzitter
niet gebleken. Zoals hiervoor al overwogen, was verweerder niet verplicht om op verzoek
van klager hoger beroep in te stellen (zie klachtonderdeel f). Ook dit klachtonderdeel
is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel i)
4.14 Klager verwijt verweerder een vertrouwensbreuk te suggereren om zo van de
zaak af te komen. De voorzitter is van oordeel dat uit de tussen klager en verweerder
gevoerde correspondentie in juni en juli 2022 voldoende blijkt van een vertrouwensbreuk.
Klager wenste hoger beroep en bleef die wens herhalen, ondanks verweerders gemotiveerde
weigering. Verder heeft klager geprobeerd zelf stukken in te dienen bij de rechtbank;
stukken die verweerder niet relevant acht. Daarmee staat voldoende vast dat sprake
is van een verschil van inzicht en een vertrouwensbreuk. Verweerder mocht zijn bijstand
aan klager beëindigen. Dat hij dat op onzorgvuldige wijze heeft gedaan, is de voorzitter
niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel j)
4.15 De voorzitter is van oordeel dat op verweerder niet de verplichting rust om
klagers eigen bijdrage voor het hoger beroep te voldoen. Dat klager teleurgesteld
is over de beschikking van 15 juni 2022 is duidelijk, maar geenszins is komen vast
te staan dat verweerder nalatig is geweest. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd
de eigen bijdrage voor het hoger beroep te betalen. Dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
Conclusie
4.16 De voorzitter concludeert dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder tekort
is geschoten in zijn belangenbehartiging aan klager. Het is duidelijk dat klager een
ander resultaat voor ogen had, maar op verweerder rustte geen resultaatsverplichting,
maar een inspanningsverplichting. De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich
voldoende heeft ingespannen voor klager.
4.17 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.