ECLI:NL:TADRSGR:2022:58 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-1033/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:58
Datum uitspraak: 25-04-2022
Datum publicatie: 09-05-2022
Zaaknummer(s): 21-1033/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat over belangenverstrengeling gegrond. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 april 2022 in de zaak
21-1033/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: E.S.A. Vincken

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 2 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 24 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2020/265 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 maart 2022. Daarbij waren namens klaagster aanwezig mevrouw E.S.A. Vincken, gemachtigde, vergezeld van haar assistent de heer E. H(…), en mevrouw I. K(…). Verweerder was eveneens aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder treedt sinds 2014 op als advocaat  in een geschil dat (…) B(…) B.V. (hierna: “B(…)”) heeft met een derde. B(…) houdt zich op hoog niveau bezig met de training en verzorging van dressuurpaarden. Eén van de aandeelhouders/bestuurders van B(…) is de heer (…) S(…). Laatstgenoemde treedt in het hiervoor genoemde geschil op als contactpersoon voor B(…).
2.3    Klaagster is professioneel dressuuramazone en zij was klant bij B(...). Zij had daar een of meerdere paarden gestald staan en haar paarden werden daar getraind. Zakelijk handelt zij onder de naam “[handelsnaam klaagster]”. Deze eenmanszaak staat in het handelsregister ingeschreven op het adres van B(...).
2.4    Op 12 april 2018 heeft klaagster op naam van haar eenmanszaak een koopovereenkomst gesloten inzake het paard (…). [Paard] stond op dat moment in (…) gestald. Voorafgaand aan het sluiten van deze koopovereenkomst is [paard] op 3 april 2018 in (…) veterinair klinisch gekeurd door een Nederlandse paardendierenarts, die een positief aankoopadvies heeft gegeven. De koopprijs van EURO 1.150.000,- is door klaagster voldaan waarna [paard] op 21 april 2018 in (…) aan haar is geleverd en vervolgens meteen naar Nederland is getransporteerd. 
2.5    Bij de totstandkoming van de hiervoor genoemde koopovereenkomst is de heer S(...) als agent voor klaagster opgetreden. Voor zijn werkzaamheden heeft klaagster hem provisie betaald. S(...) heeft ook provisie ontvangen van de verkoper.
2.6    Op 22 april 2018 is [paard] gearriveerd bij de stallen van B(...). In de dagen daarna heeft klaagster geconstateerd dat [paard] kreupel liep. 
2.7    De koopovereenkomst d.d. 12 april 2018 is op 25 april 2018 door de heer S(...) namens klaagster ontbonden/vernietigd. 
2.8    Op 27 april 2018 is verweerder door de  heer S(...) namens klaagster benaderd met het verzoek haar bij te staan. Diezelfde dag heeft hij haar per e-mail zijn opdrachtbevestiging gezonden. Daarin heeft hij onder meer zijn uurtarief vermeld en de betalingstermijn van zijn declaraties. 
2.9    Op 27 mei 2018 is [paard] overleden.
2.10    Op 17 juli 2018 heeft verweerder namens klaagster h.o.d.n. (…) een dagvaarding aan de verkoper van [paard] doen uitbrengen. In de procedure in eerste aanleg is klaagster in het ongelijk gesteld.
2.11    Voor het instellen van hoger beroep heeft klaagster zich tot een andere advocaat gewend. Verweerder heeft met die procedure geen bemoeienis gehad. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder meer specifiek dat:
a)    de opgave van zijn uurtarief niet voldoet aan een deugdelijke opdrachtomschrijving;
b)    er sprake is van een tegenstrijdige belang en hij zich had moeten terugtrekken;
c)    hij haar niet afdoende heeft ingelicht over de procedure;
d)    hij in de procedure ten onrechte niet heeft gesteld dat klaagster heeft gehandeld als consument- koper en dat de garantie van de verkoper in het contract boven de bepaling gaat dat het paard wordt geaccepteerd in de conditie waarin het zich bevindt;
e)    hij feiten waarvan hij wist dat deze onwaar zijn (opdrachtgever keuring) als waar heeft gepresenteerd;
f)    hij er zonder overleg met klaagster voor heeft gekozen om geen conclusie in reconventie in te dienen waardoor klaagster een belangrijke kans in de procedure heeft gemist.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    Op grond van gedragsregel 17 lid 2 dient een advocaat er zorg voor te dragen dat er bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren. Hoewel de opdrachtbevestiging van verweerder als zodanig niet volledig aan de in het algemeen daaraan te stellen eisen voldoet, zijn deze onderwerpen daarin wél met zoveel woorden opgenomen. Dat in de opdrachtbevestiging een inschatting van de totale kosten ontbreekt, is naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. De kosten die met een uitgebreide procedure gemoeid zijn, zijn op voorhand immers vrijwel nooit in te schatten terwijl bovendien gesteld noch gebleken is dat door klaagster om een voorafgaande inschatting van de totale kosten is gevraagd. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
5.2    Ter zitting van de raad heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat hij (…) B(...) ten tijde van zijn bijstand aan klaagster bijstond en nog altijd bijstaat in een procedure. Dat in de zaak van klaagster sprake was van een tegenstrijdig belang doordat S(...) daarbij een aanzienlijk financieel belang had in de vorm van de door hem van klaagster ontvangen provisie, ontdekte verweerder naar zijn zeggen pas na circa een jaar na aanvang van zijn bemoeienis met de zaak van klaagster. Hij heeft zijn dienstverlening aan klaagster toen direct gestaakt en aan haar en aan S(...) verzocht na te gaan of dit een beletsel was voor verdere behandeling van de zaak van klaagster door verweerder. Verweerder is van mening in zoverre niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. De raad volgt hem daar niet in. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder als advocaat een eigen verantwoordelijkheid en had het ongeacht de vraag of klaagster S(...) op dat moment al een verwijt maakte, op zijn weg gelegen om al bij aanvang, op het moment dat zij zich tot hem wendde voor bijstand in een procedure tegen B(...), te kijken of en zo ja welke rol S(...) bij de totstandkoming van de koopovereenkomst had gehad. Wanneer hij dat zou hebben gedaan, dan zou hij tevens tijdig hebben kunnen vaststellen dat S(...) de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen klaagster en (…) B(...), die de basis voor de door hem voor klaagster te voeren procedure vormde, had begeleid en daar provisie (van zowel verkoper- als van koperszijde) voor had ontvangen. Alsdan had hij ook tijdig kunnen beoordelen of S(...) in relatie tot klaagster mogelijk een verwijt gemaakt kon worden, hetgeen aan het aannemen van de zaak van klaagster in de weg zou staan. Door dit na te laten, heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.3    Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij van elk processtuk eerst een concept aan klaagster heeft voorgelegd ter goedkeuring en bespreking en dat er meerdere langdurige besprekingen met haar haar en een tolk hebben plaatsgevonden. Gelet daarop kan de raad de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet vaststellen.
Klachtonderdeel d)
5.4    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden toetst het hof daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2020:80 en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.5    Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat de aanpak van de zaak door verweerder niet voldoet aan de professionele standaard. De keuze van verweerder om in de procedure niet te stellen dat sprake was van een consumentenkoop, was gelet op het feit dat de koopovereenkomst op naam van de eenmanszaak van klaagster was gesteld en de facturen ook aan deze eenmanszaak waren gericht, naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. 
Klachtonderdeel e)
5.6    De raad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken evenmin vaststellen dat verweerder in de procedure opzettelijk feiten heeft gesteld waarvan hij wist dat deze onjuist waren. Hij betwist dat gemotiveerd en het had gelet daarop op de weg van klaagster gelegen haar stellingen ter zake nader met bewijsstukken te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. De raad acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. 

Klachtonderdeel f)
5.7    Ook het laatste klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Verweerder heeft zoals hiervoor reeds is overwogen, onbetwist gesteld dat hij van elk processtuk aan klaagster eerst een concept heeft voorgelegd ter goedkeuring en bespreking en dat er meerdere langdurige besprekingen met haar hebben plaatsgevonden. Hij betwist dat over de beslissing geen conclusie van antwoord in reconventie in te dienen geen overleg met klaagster is gevoerd, en uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. 
5.8    Het voorgaande leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel b) gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond zal verklaren. 

6    MAATREGEL
6.1    Met zijn handelen omschreven in klachtonderdeel b) heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit. Dat is laakbaar. Dat verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, doet aan de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet af. Dit leidt ertoe dat de raad als maatregel aan verweerder een berisping oplegt. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 50,- aan reiskosten van klaagster, 
b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c)    € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.P. Laning, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.