ECLI:NL:TADRSGR:2022:150 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-548/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:150
Datum uitspraak: 14-09-2022
Datum publicatie: 16-09-2022
Zaaknummer(s): 22-548/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de curator in een faillissement kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 september 2022 in de zaak 22-548/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: S(…)

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juni 2022 met kenmerk K153 2021 ia/jh, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 9 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van KT Holding BV. KT Holding BV is een  van de aandeelhouders van EI BV. 
1.2    Tot 31 mei 2018 was de heer H bestuurder van EI BV. 
1.3    Bij beschikking van 29 januari 2019 is EI BV failliet verklaard. Verweerder is in de beschikking aangesteld als curator.
1.4    Op 27 augustus 2020 heeft verweerder een conceptrapport van zijn bevindingen voorgelegd aan klager.
1.5    Bij brief van 9 oktober 2020 heeft klager uitvoerig op conceptrapport gereageerd. 
1.6    Het definitieve rapport van bevindingen van de  curator is op 26 november 2020 gereed gekomen en vormt onderdeel van het klachtdossier. 
1.7    Bij brief van 25 januari 2021 aan de rechtbank heeft klager gereageerd op het rapport van bevindingen van verweerder. 
1.8    Op 28 januari 2021 heeft een overleg plaatsgevonden tussen onder meer verweerder, de rechter-commissaris en klager. 
1.9    Op 8 maart 2021 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven aan klager:
“(…) Zoals afgesproken tijdens de bespreking op de rechtbank heb ik nogmaals met de rechter-commissaris gesproken over de vraag of acties van mij richting de heer B(…) toch niet opportuun zijn, zoals [klager] en [gemachtigde klager] tijdens de bespreking op de rechtbank hebben bepleit. Mijn conclusie is echter nog steeds dat het dossier daar op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor biedt, en de rechter-commissaris Is het daarmee eens. (…)”
1.10    Op 29 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder voert een heksenjacht tegen klager en past een strategie toe die gericht is op het vaststellen van bestuurdersaansprakelijkheid van klager, hoewel klager ook schuldeiser is van EI BV. Ten onrechte betrekt verweerder derden, met name de heer B, niet.
b)    Verweerder heeft te weinig gedaan met opmerkingen die klager naar aanleiding van het rapport van bevindingen heeft gemaakt. 
c)    Verweerder heeft het recht op hoor en wederhoor onvoldoende toegepast. 
d)    Het door verweerder gelegde beslag heeft te vergaande consequenties. 
e)    Verweerder heeft geweigerd om klager een hard copy van zijn verweer met bijlagen toe te sturen. 
f)    Verweerder heeft een “onbuigzame houding” aangenomen waardoor het niet mogelijk was om tot een minnelijke regeling te komen. 
2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De klacht heeft in alle onderdelen betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van EI BV. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.2    Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste toetsingskader is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedragen heeft dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. 
4.3    Uit de stellingen van partijen en het klachtdossier blijkt dat verweerder klager op verschillende momenten in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Niet is gebleken dat verweerder het standpunt van klager heeft genegeerd of op onterechte gronden heeft afgewezen. 
4.4    De voorzitter begrijpt dat het klager dwars zit dat verweerder hem (mede) verantwoordelijk houdt voor het faillissement van EI BV en hem aansprakelijk heeft gesteld. De voorzitter overweegt dat het behoort tot de taken van een curator om te beoordelen of er rechtspersonen of natuurlijke personen aansprakelijk gehouden kunnen worden voor een faillissement. Verweerder heeft dit gedaan. Volgens verweerder zijn er gronden om aan te nemen dat klager, KT Holding BV en de heer H aansprakelijk zijn voor het faillissement. Volgens verweerder zijn er onvoldoende gronden om aan te nemen dat de heer B ook aansprakelijk is. Dat de beoordeling van verweerder niet zonder grond is, blijkt uit zijn rapport van 26 november 2020 en de omstandigheid dat zijn beoordeling - volgens de onweersproken verklaring van verweerder - wordt gesteund door de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de aansprakelijkstelling van (onder meer) klager het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. 
4.5    Het is de voorzitter tot slot niet gebleken dat verweerder met zijn handelingen onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager. Dit alles leidt tot de conclusie dat klachtonderdelen a, b en c kennelijk ongegrond zijn.  
Klachtonderdeel d)
4.6    Verweerder heeft conservatoire beslagen gelegd ten laste van klager, nadat hij klager heeft gedagvaard. Verweerder heeft aangevoerd dat het bedrag waarvoor hij ten laste van klager beslag wenste te leggen ruim onder de totale vordering ligt en dat de beslagen slechts ten dele doel hebben getroffen. Klager heeft zijn stelling dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd niet in verhouding staat tot de vordering niet feitelijk onderbouwd. Daar komt bij dat klager een kort geding zou kunnen starten, indien hij van mening is dat het beslag (gedeeltelijk) onrechtmatig is en/of hem onevenredig nadeel toebrengt. Gesteld noch gebleken is dat klager dit heeft gedaan. De voorzitter heeft gelet op dit alles geen grond om aan te nemen dat verweerder in het kader van de beslaglegging zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel e)
4.7    Verweerder heeft de deken aangeboden zijn verweer in deze klachtzaak (ook) in hard copy toe te sturen. Verweerder heeft dit niet aan klager aangeboden. 
4.8    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat klager al beschikte over de documenten in hard copy, zij het via andere kanalen dan deze klachtzaak. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder zijn verweer met bijlagen digitaal aan (de gemachtigde van) klager heeft gestuurd. Verweerder heeft met deze gang van zaken het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad en klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel f)
4.9    Klager stelt dat hij overleg met verweerder over een minnelijke regeling heeft geïnitieerd en dat hij daarbij een redelijk voorstel heeft gedaan. Door de houding van verweerder is de regeling niet tot stand gekomen. Volgens klager gedroeg verweerder zich tijdens het overleg smadelijk. 
4.10    Verweerder heeft aangevoerd dat hij met klager juist wel een regeling op hoofdlijnen heeft bereikt die verweerder zou vastleggen in een vaststellingsovereenkomst. Volgens verweerder heeft klager zich vervolgens uit de regeling teruggetrokken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich respectvol jegens klager heeft opgesteld tijdens het verleg over de regeling.
4.11    De voorzitter overweegt dat klager dit onderdeel van de klacht in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur op dit punt heeft geschaad. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond. 
Slotsom 
4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.