ECLI:NL:TADRSGR:2022:148 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-403/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:148
Datum uitspraak: 07-09-2022
Datum publicatie: 07-09-2022
Zaaknummer(s): 22-403/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 september 2022
in de zaak 22-403/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. J.F.M. van Weegberg

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 mei 2022 met kenmerk K187 2021 ia/jh, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Deze klacht vindt zijn oorsprong in een familierechtelijk geschil, waarbij verweerster optreedt als advocaat van de ex-echtgenoot van klager (hierna: de vrouw). 
1.2    Klager en de vrouw zijn in 2017 gehuwd. In 2017 is hun kind geboren. Klager heeft drie minderjarige kinderen uit een eerdere relatie. 
1.3    Op maandag 17 september 2018 heeft de vrouw aangifte gedaan tegen klager van huiselijk geweld. 
1.4    De relatie tussen klager en de vrouw is in of omstreeks september 2018 geëindigd. 
1.5    De rechtbank heeft op 18 april 2019 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het kind voorlopig is toevertrouwd aan de vrouw en een omgangsregeling tussen de man en het kind is vastgesteld. De rechtbank heeft verder aan de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen een onderzoek te verrichten. De rechtbank heeft in de beslissing onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval het resultaat van het hulpverleningstraject Ouderschap Blijft niet moet worden afgewacht om te beoordelen of een onderzoek en advies door de Raad voor de Kinderbescherming moet plaatsvinden. De zorgen van de vrouw over het alcoholgebruik en het korte lontje van de man, over de veiligheid van [kind] bij de man en de gestelde verstoorde relatie tussen de man en zijn andere drie kinderen zijn signalen die de rechtbank ertoe brengen de Raad nu al te verzoeken ten behoeve van de bodemprocedure een onderzoek te verrichten naar de vraag welke concrete zorgregeling onder welke eventuele voorwaarden het meest in het belang van [kind] is.”
1.6    Naar aanleiding van de beschikking van 18 april 2019 is op 14 oktober 2019 een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming gereed gekomen. Het rapport van het raadsonderzoek vormt onderdeel van het klachtdossier. 
1.7    Bij voorlopige voorziening van 8 juli 2020 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming opnieuw verzocht om onderzoek te verrichten. Het klachtdossier bevat het generiek onderzoeksrapport van 22 december 2020 van de Raad voor de Kinderbescherming. 
1.8    Op 27 mei 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die integraal onderdeel vormen van het klachtdossier
1.9    Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken. De rechtbank heeft verder bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en een omgangsregeling met het kind vastgelegd. 
1.10    Op 23 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
[Verweerster] vermeldt in haar pleitnotities op pagina 2 het volgende: "Sinds het uiteengaan van partijen geeft de vrouw aan dat het contact tussen [kind] en de man belangrijk is, maar niet veilig vanwege agressie en woedeaanvallen bij de man, het alcoholmisbruik en zijn onberekenbaarheid." Klager merkt het volgende op: 1. klager betwist integraal en met klem alle onware aantijgingen aan zijn adres en werpt ze verre van zich; 2. klager is nimmer veroordeeld. Sterker nog, [verweerster] is ermee bekend dat klager is vrijgesproken van de aangifte, die haar cliënte heeft gedaan; 3. [verweerster] neemt klakkeloos alle beweringen van haar cliënte over; 4. [verweerster] bewijst niets van haar aantijgingen; 5. [verweerster] brengt bij herhaling onwaarheden naar voren. In casu is dit de 4e zitting, waarbij ze dit beweert en [verweerster] is ermee bekend dat klager telkenmale haar beweringen gemotiveerd heeft betwist; 6. [verweerster] presenteert de mening van haar cliënte als feiten, zonder enig deugdelijk nader onderzoek te hebben gedaan naar de beweringen van haar cliënte en waarbij ze bekend is met de vrijspraak; 7. {verweerster] voert onwaarheden aan, die geen enkele meerwaarde hebben in een omgangsprocedure; Op grond van bovenstaande 7 punten handelt [verweerster] onnodig grievend jegens klager en handelt zij in deze zaak niet zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt.
2.2    De stellingen die klager een de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
Aangifte/vrijspraak
4.2    De voorzitter begrijpt dat klager verweerster verwijt dat zij in procedures wel naar voren heeft gebracht dat de vrouw tegen klager aangifte heeft gedaan, maar niet dat klager vervolgens is vrijgesproken. 
4.3    De voorzitter overweegt dat het verweerster vrij stond om de aangifte van de vrouw als informatiebron aan de rechtbank te overleggen. Klager kon indien hij dat vervolgens wenste zijn vrijspraak in het kader van zijn verweer onder de aandacht van de rechtbank brengen. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond. 
Onwaarheden en meningen van de vrouw
4.4    Klager verwijt verweerster dat zij de stelling dat klager boos, agressief en onberekenbaar is niet feitelijk heeft onderbouwd. 
4.5    De voorzitter volgt klager hierin niet. Verweerster heeft de namens de vrouw ingenomen stelling met diverse stukken onderbouwd. Verweerster heeft geciteerd uit rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. Ook heeft zij een foto overgelegd waarop te zien is dat het kind een rode wang heeft en een foto waarop te zien is dat de vrouw een blauwe plek heeft. Verder heeft verweerster verklaringen overgelegd van de eerste vrouw van klager en van de zus en zwager van klager over het gedrag van klager. Verweerster heeft informatie over de verstandhouding tussen klager en de kinderen van klager uit zijn eerdere relatie, waaronder handgeschreven berichten van een van die kinderen aan de rechtbank overgelegd. Ook zijn er Whatsappberichten van klager aan de vrouw overgelegd. De rechtbank zag bovendien in hetgeen naar voren is gekomen aanleiding om in een vroeg stadium van de echtscheidingsprocedure een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming te gelasten. De voorzitter heeft gelet op dit alles geen grond om aan te nemen dat de door verweerster ingenomen stellingen zonder meer ongegrond waren. 
4.6    Dat de door verweerster ingenomen stelling klager onwelgevallig zijn en dat hij meent dat deze onjuist zijn, betekent niet dat verweerster jegens hem onbetamelijk heeft gehandeld. Klager had de verwijten die de vrouw hem maakt binnen de context van de echtscheidingsprocedure immers kunnen weerspreken. Dit onderdeel van de klacht is ook kennelijk ongegrond. 
Onnodig grievende uitlatingen
4.7    Klager verwijt verweerster dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager door in diverse procedures naar voren te brengen dat de omgang tussen het kind en klager onveilig was, omdat klager overmatig alcohol gebruikt en kampt met problematische boosheid. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat, zoals hiervoor onder 4.5 overwogen, uit diverse documenten die in de procedure -die mede zag op de omgang van klager met het kind- zijn ingebracht naar voren komt dat er zorgen bestonden over de boosheid van klager en zijn overmatige alcoholgebruik. Verweerster heeft dit naar het oordeel van de voorzitter namens de vrouw naar voren mogen brengen en de door haar in haar pleidooi gekozen bewoordingen zijn niet als onnodig grievend te bestempelen. Dit onderdeel van de klacht is daarom kennelijk ongegrond. 
Slotsom
4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
4.9    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere verwijten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.