ECLI:NL:TADRSGR:2021:106 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-132/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:106
Datum uitspraak: 31-05-2021
Datum publicatie: 01-06-2021
Zaaknummer(s): 21-132/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing tot ambtshalve voortzetting van een ingetrokken klacht.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 mei 2021 in de zaak 21-132/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij bericht van 14 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 februari 2021 met kenmerk K147 2020 ar/ab heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft klaagster aan de raad laten weten dat zij de klacht intrekt.

1.4    Op 2 april 2021 heeft verweerster aan de raad kenbaar gemaakt dat intrekking van de klacht is afgesproken in een vaststellingsovereenkomst met klaagster. Verweerster heeft de raad verzocht het dossier te sluiten.

1.5    Op verzoek van de raad heeft de deken een standpunt ingenomen. De deken heeft bij e-mail van 12 april 2021 laten weten dat hij geen redenen ziet om de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang voort te zetten.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een familierechtelijke kwestie.

2.2    Op 19 februari 2020 heeft het gerechtshof uitspraak gedaan in de zaak van klaagster.

2.3    Partijen hebben na ontvangst van de uitspraak van het gerechtshof vastgesteld dat verweerster heeft verzuimd om (tijdig) de meest recente inkomensgegevens van klaagster aan het gerechtshof te overleggen. Uit het klachtdossier blijkt dat het gerechtshof is verzocht om verbetering van de beslissing, maar dat dit verzoek is afgewezen.

2.4    In een bericht van 9 mei 2020 aan verweerster heeft klaagster de schade die zij stelt te hebben geleden door het niet tijdig overleggen van de inkomensgegevens uiteengezet. Hierop hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over, zakelijk weergegeven, aansprakelijkheid en schade als gevolg van het niet tijdig indienen van stukken. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 18 mei 2020 in gebreke gesteld. Op 25 juni 2020 heeft klaagster naar de stand van zaken gevraagd. Bij bericht van 1 juli 2020 heeft verweerster haar visie op de kwestie met klaagster gedeeld.

2.5    Op 14 juli 2020 heeft klaagster de klacht bij de deken ingediend.

2.6    Op 7 augustus 2020 heeft verweerster gereageerd op de klacht.

2.7    Op 23 augustus 2020 heeft klaagster gerepliceerd.

2.8    Bij dupliek van 15 september 2020 heeft verweerster laten weten dat zij de klacht die week zal melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2.9    Op 17 september 2020 heeft verweerster de kwestie gemeld bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt, door in een gerechtelijke procedure in hoger beroep de inkomensgegevens van klaagster niet, althans niet tijdig, te overleggen. Als gevolg daarvan is het gerechtshof in de beschikking van 19 februari 2020 uitgegaan van een onjuiste draagkrachtberekening en is een te laag alimentatiebedrag toegekend.

b)    Verweerster heeft niet van zich laten horen na de aansprakelijkstelling van 18 mei 2020.

c)    Verweerster heeft de door haar veroorzaakte schade niet goed afgewikkeld.

3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

5.2    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangspunten:

i.    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;

ii.    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;

iii.    is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.

iv.    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.

v.    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.

5.3    De raad is van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang die voortzetting van behandeling vergen.

5.4    Klachtonderdeel a) betreft een beroepsfout in een specifieke zaak. Deskundigheid is een in artikel 10a van de Advocatenwet omschreven kernwaarde. De raad overweegt dat zij geen algemeen belang bij voorzetting van de klacht aanwezig zou achten, indien de klacht alleen over deze beroepsfout zou gaan. Maar de klacht gaat ook, in klachtonderdelen b) en c), over wat klaagster daarna heeft gegaan. 

5.5    Het voortvarend en zorgvuldig omgaan met (beroeps)fouten of verzuimen, waarbij mogelijk schade is ontstaan voor een cliënt of een derde behoort tot een behoorlijke praktijkvoering. Daarbij hoort in beginsel ook onverwijlde melding van de kwestie bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, ook als de advocaat de intentie heeft om de kwestie minnelijk te regelen met de cliënt. Met een (te) late melding kan de cliënt immers benadeeld worden en kan de financiële integriteit van de advocaat in het geding komen.

5.6    Financiële integriteit is een in artikel 10a van de Advocatenwet omschreven kernwaarde.

5.7    De schending van kernwaarde deskundigheid, gevolgd door de schending van de kernwaarde integriteit, welke laatste schending zou hebben plaatsgevonden gedurende een periode van vele maanden, raakt naar het oordeel van de raad het algemeen belang. De raad acht het bovendien wenselijk dat deze kernwaarden onder de aandacht worden gebracht van de beroepsgroep in zijn algemeenheid en van verweerster in het bijzonder, zeker nu de verweten handelingen voor een deel zouden hebben plaatsgevonden in een periode dat verweerster in een proeftijd liep.

5.8    Gelet op dit alles is de raad van oordeel dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang moet worden voortgezet.

5.9    De raad bepaalt op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. Dit betekent dat de deken opgeroepen moet worden voor de voortgezette behandeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang; 

-    bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag zal worden opgeroepen voor de voortgezette behandeling van de klachtzaak;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.