ECLI:NL:TADRSGR:2020:179 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-794/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:179
Datum uitspraak: 16-11-2020
Datum publicatie: 11-12-2020
Zaaknummer(s): 19-794/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat in een letselschadezaak. Verweerder heeft klaagster, nadat zij een tuchtklacht had ingediend, niet op de hoogte gehouden van de voortgang van de letselschadezaak. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk met klaagster gecommuniceerd wat er nodig was om het dossier overgedragen te krijgen. Hij heeft klaagster op een advocaat onwaardige wijze bejegend. Ook in de communicatie over een al dan niet voor klaagster aan te vragen toevoeging is verweerder tekortgeschoten. Dit alles is onzorgvuldig en onbetamelijk en de raad is van oordeel dat de maatregel van berisping passend is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 november 2020 in de zaak 19-794/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 mei 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/79 edg/dh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 februari 2020. Op die zitting is de behandeling van de zaak aangehouden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak op zitting is voortgezet op 14 september 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van:

-    het verweer van 3 februari 2020, met bijlagen;

-    de e-mail van 7 februari 2020 van de zijde van klaagster, met bijlage;

-    het proces-verbaal van de zitting op 17 februari 2020;

-    de e-mail van 25 februari 2020 van de zijde van klaagster, met bijlagen;

-    de e-mail van 7 juli 2020 van de zijde van verweerder, met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op of omstreeks 17 augustus 2015 heeft klaagster een arbeidsongeval gehad. Zij heeft daarbij letsel opgelopen.

2.3    Klaagster heeft verweerder verzocht om bijstand bij het verhalen van letselschade. Op 7 juni 2017 heeft een intake plaatsgevonden. Op het standaardformulier “intakeformulier en opdrachtbevestiging” staat, naast de persoonsgegevens van klaagster en een summiere beschrijving van de zaak, achter “Gefinancierde rechtsbijstand” ja aangekruist. Verder staat op het formulier dat de “Geschatte eigen bijdrage” € 143,- bedraagt. Op het formulier staat ook dat de cliënt gehouden is om “kosten van derden, zoals griffierechten, uittreksel en deurwaarderskosten te voldoen aan de advocaat”, zij het dat hierbij geen vinkje is gezet.

2.4    Klaagster heeft het kantoor van verweerder op 22 juni 2017 gemachtigd om het volledige medische dossier op te vragen bij haar vorige belangenbehartiger. In juni 2017 heeft verweerder de vorige advocaat van klaagster gevraagd om overdracht van het dossier.

2.5    In 2018 heeft een letselschade-inventarisatie plaatsgevonden. In dat verband heeft op 29 mei 2018 een “gezamenlijk bezoek” van verweerder en een letselschade expert plaatsgevonden op het woonadres van klaagster. Op 1 juni 2018 is het expertiserapport gereed gekomen en naar verweerder gestuurd.

2.6    In het dossier bevindt zich een volmacht van 23 oktober 2018. Op de volmacht staat dat klaagster het kantoor van verweerder toestemming geeft om haar te vertegenwoordigen naar aanleiding van een schadevoorval op 18 augustus 2015.

2.7    Het dossier bevat drie facturen voor (medische) kosten die in verband met de letselschadezaak van klaagster zijn gemaakt. De facturen zijn naar het kantoor van verweerder gestuurd. Het gaat om een factuur van 8 januari 2019 van € 27,23, van 14 januari 2019 van € 44,77 en van 12 maart 2019 van € 1.089,42.

2.8    Op 23 mei 2019 heeft klaagster deze klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

2.9    In een e-mail d.d. 15 juli 2019 heeft een bureau voor personenschade aan verweerder gevraagd om aanvullende informatie over, zakelijk weergegeven, het letsel van klaagster te verstrekken. Op 15 augustus 2019 is de e-mail van 15 juli 2019 door het bureau voor personenschade opnieuw onder de aandacht van verweerder gebracht. Op 11 oktober 2019 is de e-mail van 15 augustus 2019 nogmaals onder de aandacht van verweerder gebracht.

2.10    Op 13 november 2019 om 13.40 uur heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:

”Dear [verweerder],

Finally you respond to me. l think you read the letter of Orde van Advocaten.

Because of you I suffered damage. I have not received my file for months and my file was sleeping because of you. I want a compensation from you. lf you pay me a compensation of 5000 euro, I will close this case. If you dont pay me this compensation i will go to the court and I will start a discipline procedure at rad van discipline and I will hold you liable for all my damages via my new advocate and be sure that's more than 5000 euros.

(…). If I don't receive the 5000 euro's as compensation and if you dont send my complete file in 14 days from now, I will start legal a actions towards you.(…)”

2.11    Dezelfde dag om 14.15 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:

“[achternaam klaagster],

That is not the way it works. You can't just demand for money.

lf you can think your damage is like €5000 then you have to substantiate that.

lf you do all these for the money you are proceeding the wrong way. Filing a complaint with the order can advocaten is not the right way for that. The right way is holding me responsible for any damage I have cause you and ask the details of my insurance company. They will take it from there. Filing a complaint won't bring you any amount of money probably only stress in my opinion. Also causing delay of handing over the documents.

So no me myself won't pay you any money, we are insured against liability. So if there is any damage of whatsoever our insurance company will pay it for you.

Also why would your new lawyer cost over €5000 if he can get compensation for his work from the government?

l may have not have responded to you complaint yet, but you can be sure that when you proceed with this l will react, and l will probably not do it alone but get support from an other lawyer too, just in case. have also a legal insurance so it won't cost me a dime. But like l said even if your complaint gets approved you still won't get any financial compensation.

ln that case I will also send them the confirmation of order which is signed by you in which agreed the terms which also states that the costs beside the legal consultation is on you. I have attached that in this mail. With the costs l am referring to costs of medical advises e.g. which is as l told you more than €1000.

But besides all this unnecessary discussions i can give you the following proposal. Clearly what you want is your files back right? l can prepare them in the office you can come to the office (you don't have to see me). You sign a document in which you give me the "volmacht" to claim all the costs which incurred by us from the insurance company of your ex employer. All the costs of claiming this money will be on us. We will agree that we won't claim this money from you. You get your files back and you won't proceed to the raad van discipline.

I think that is a fair deal. Just let me know what you think about that.”

2.12    Op 24 december 2019 heeft het bureau voor personenschade aan verweerder geschreven dat zijn declaratie van 1 november 2019 pas beoordeeld zal worden als hij heeft gereageerd op de brief van 15 juli 2019.

2.13    Op 13 januari 2020 heeft verweerder aan het bureau voor personenschade gevraagd om op voorhand zijn declaratie te beoordelen. Verweerder heeft geschreven:

“(…) Dit dossier hebben wij namelijk al geruime tijd in behandeling en hebben wij de nodige kosten moeten maken.

Het lijkt mij dan ook niet meer dan redelijk dat onze nota. Ik wil u dan ook verzoeken op korte termijn de nota te beoordelen.”

2.14    Op 21 januari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan klaagster:

“As you may know by now there is a planned hearing.

As I told you before I will need to prepare a defense (written and in the hearing). I am giving you to the end of this week the chance to settle this matter in a convenient way for both of us. I you do not wish to solve this that way I wont be mister nice guy anymore and I will do what is best only for myself.

I have given you enough chances to settle this down on a way which is favorable for both of us. And this is the last one.”

2.15    Op 28 januari 2020 heeft het bureau voor personenschade opnieuw aan verweerder gevraagd of hij aanvullende informatie kan aanleveren. Het verzoek is op 31 januari 2020 nog eens herhaald.

2.16    Op 7 februari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan het bureau voor personenschade:

“In mijn eerdere bericht heb ik ook aangegeven dat ik best wil reageren echter moet bij ons ook de “schoorsteen roken”.

Daarom graag het verzoek om mijn bgk nota te beoordelen zodat ik ook verder kan in deze kwestie.”

2.17    Op 12 februari 2020 heeft het bureau voor personenschade aan verweerder laten weten dat het beoordelen van zijn kosten niet mogelijk is, zolang  de schade van klaagster nog niet duidelijk is. Het verzoek om het verstrekken van informatie is nog eens herhaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klaagster niet correct geïnformeerd over haar zaak en verweerder was telefonisch niet bereikbaar.

b)    Verweerder wil het dossier niet aan klaagster teruggeven, tenzij klaagster hem € 1.000,- betaalt.

c)    Verweerder heeft ten onrechte geen toevoeging aangevraagd voor de zaak van klaagster, terwijl verweerder weet dat klaagster het geld niet heeft om hem op betalende basis in te schakelen.

3.2    Klachtonderdelen a tot en met c komen overeen met de klachten zoals deze zijn geformuleerd door de deken in zijn visie van 7 november 2019. De raad onderscheidt daarnaast nog de volgende klachtonderdelen.

d)    Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd.

e)    Verweerder heeft de handtekening van klaagster vervalst.

3.3    De stellingen die klaagster ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tijdens het onderzoek door de deken niet gereageerd op de klacht.

4.2    Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 3 februari 2020 voor het eerst op de klacht gereageerd en verweer gevoerd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

Preliminaire verweren

5.1    Het verweer van de verste strekking is dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat haar klacht niet van haar handtekening is voorzien en omdat de klacht niet in het Nederlands is opgesteld. Dit is volgens verweerder in strijd met de Leidraad Houdende Regels inzake Dekenale Klachtbehandeling (hierna: de Leidraad).

5.2    De Raad overweegt allereerst dat in de Leidraad staat beschreven hoe de deken omgaat met een ingediende klacht, waarbij de deken overigens de vrijheid heeft om te bepalen op welke manier hij het onderzoek naar de klacht inricht, zodat hij bij zijn onderzoek van de Leidraad kan afwijken. De Leidraad bindt de raad niet, nog daargelaten dat de consequentie van niet-ontvankelijkheid die verweerder er aan verbindt niet uit de Leidraad volgt. De bepalingen uit de Leidraad waarnaar verweerder verwijst hebben tot doel dat duidelijk is wie er klaagt en waarover wordt geklaagd. Uit hetgeen verweerder bij de raad heeft aangevoerd blijkt dat dat voor verweerder voldoende duidelijk is. Voor zover het voor verweerder niet (aanstonds) duidelijk was, had hij dat aan de deken moeten laten weten. De raad verwerpt kortom het ontvankelijkheidsverweer en verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht. 

Klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder heeft aangevoerd dat er veel contact is geweest tussen klaagster en Pools sprekende medewerkers van zijn kantoor. Niet alleen is er telefonisch contact geweest met klaagster, maar ook is zij op kantoor geweest en is verweerder een keer bij haar thuis geweest. Klaagster kwam ook regelmatig zonder afspraak naar kantoor. Zij werd dan te woord gestaan en geïnformeerd over de stand van zaken. Er hebben volgens verweerder tientallen telefoongesprekken plaatsgevonden met klaagster; het contact vond vanwege de taalbarrière telefonisch plaats. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat hijzelf ook regelmatig contact met klaagster heeft gehad. Er werd dan Engels gesproken of een van de Poolse medewerkers vertaalde. 

5.4    De raad is van oordeel dat klaagster haar stelling dat zij door verweerder niet is geïnformeerd over haar zaak en dat verweerder niet bereikbaar was onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd in het licht van het op dit punt gevoerde verweer. Klachtonderdeel a is in zoverre ongegrond. 

5.5    De raad stelt echter ook vast dat verweerder de behandeling van de letselschadezaak heeft voortgezet, in deze zin dat hij met het bureau voor personenschade debat heeft gevoerd over de beoordeling en betaling van declaraties. Dit speelde zich af in de maanden nadat klaagster bij de deken een klacht had ingediend over verweerder. Gesteld noch gebleken is dat verweerder klaagster op de hoogte heeft gehouden van deze discussie met het bureau voor personenschade. Klachtonderdeel a is in zoverre wel gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6    Op grond van dat wat partijen in verband met klachtonderdeel b naar voren hebben gebracht stelt de raad vast dat het klachtonderdeel in de kern gaat om de communicatie tussen partijen. Het gaat in het bijzonder om de communicatie vanaf het moment dat klaagster de indruk had dat er niets (meer) gebeurde met haar dossier. Dat laatste vormde de aanleiding voor de indiening van deze klacht, maar ook voor de wens van klaagster om haar dossier terug te ontvangen.

5.7    Uit het dossier blijkt dat verweerder vanaf juli 2019 tot in ieder geval 12 februari 2020 niet adequaat heeft gereageerd op herhaalde vragen van het bureau voor personenschade over de letselschadezaak van klaagster. Vanaf eind 2019 heeft verweerder zich in relatie tot het bureau voor personenschade op het standpunt gesteld dat hij pas informatie zou hoeven te verstrekken als zijn declaratie beoordeeld zou zijn. Verweerder heeft hiermee de voortgang in deze kwestie belemmerd, hetgeen in strijd met het belang van klaagster was. Zoals hiervoor bij klachtonderdeel a al is vastgesteld heeft verweerder klaagster bovendien niet op de hoogte gesteld van deze correspondentie met het bureau voor personenschade en het standpunt dat hij daarin heeft ingenomen. Verweerder is op dit punt jegens klaagster tekortgeschoten in zijn plicht om haar op de hoogte te houden van haar zaak.

5.8    Ondertussen correspondeerde verweerder vanaf 13 november 2019 wel met klaagster over haar ongenoegen over de gang van zaken. Klaagster heeft op 13 november 2019 de wens kenbaar gemaakt om haar dossier en een schadevergoeding te ontvangen. Het had op de weg van verweerder gelegen om klaagster naar aanleiding van haar bericht duidelijk en ondubbelzinnig te informeren over de stand van zaken en over dat wat klaagster zou moeten doen om het dossier overgedragen te krijgen. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat is onzorgvuldig jegens klaagster.

5.9    In zijn in het Engels geschreven reactie van 13 november 2019 heeft verweerder gesteld dat klaagster hem via zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aansprakelijk kan stellen en dat zij binnen de kaders van een tuchtklacht geen schadevergoeding kan krijgen. Hij heeft daarnaast geschreven dat hij verweer zal voeren in de tuchtprocedure, met kosteloze bijstand van een jurist. Hij heeft verder geschreven dat de reeds gemaakte medische kosten voor rekening van klaagster moeten komen, maar dat dit anders geregeld kan worden als klaagster een volmacht ondertekent. De reactie van verweerder moet voor klaagster, voor wie Engels een tweede taal is die zij niet vloeiend beheerst, niet of onvoldoende begrijpelijk zijn geweest. Ook op dit punt is verweerder in zijn communicatie met klaagster tekortgeschoten.

5.10    Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij voor ogen had dat klaagster een akte van cessie zou ondertekenen, die het mogelijk zou maken voor verweerder om de medische kosten op de verzekeraar te verhalen. Op die manier zouden de medische kosten niet voor rekening van klaagster komen. Afgezien van de vraag of de stelling van verweerder op dit punt juist is, heeft hij dit niet duidelijk en ondubbelzinnig aan klaagster uitgelegd in zijn e-mail van 13 november 2019. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit op een ander moment wel heeft gedaan.

5.11    Op 21 januari 2020, enkele weken voor de behandeling van de tuchtklacht door de raad, geeft verweerder klaagster in zijn e-mail de kans om de zaak te regelen, echter zonder daarvoor een concreet voorstel te doen. Als de zaak niet geregeld wordt, zo schrijft verweerder, zal hij niet meer “mister nice guy” zijn. Wat verweerder daarmee bedoelt blijkt niet uit het bericht. Het is een uitlating die onmiskenbaar een dreigende lading heeft. De uitlating is daarom een advocaat onwaardig, Daar komt nog bij dat deze is gedaan in de aanloop naar de behandeling van een tuchtklacht waarin verweerder nog niets van zich had laten horen. Verweerder heeft zich op dit punt niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.12    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder jegens klaagster tekort is geschoten in duidelijke informatieverstrekking en dat hij zich naar klaagster bovendien op een manier heeft uitgelaten die een advocaat onwaardig is. Klachtonderdeel b is gegrond. 

Klachtonderdeel c)

5.13    Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen toevoeging heeft aangevraagd en dat ook niet hoefde te doen, omdat de aansprakelijkheid al was erkend toen klaagster zich bij verweerder meldde en de kosten aldus afgewenteld konden worden op (de verzekeraar van) de wederpartij. Klaagster had op dat moment ook al een deel van de schadevergoeding ontvangen. Alle kosten die klaagster zou maken kwamen in aanmerking voor vergoeding door de wederpartij. Ook de omvang van de (te) ontvangen schadevergoeding stond volgens verweerder in de weg aan het recht op een toevoeging.

5.14    De raad kan op grond van het dossier en de door verweerder op dit punt afgelegde verklaring niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het door klaagster ontvangen voorschot op een schadevergoeding in de weg stond aan het recht op een toevoeging. De raad stelt wel vast dat verweerder met het intakeformulier aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat hij een toevoeging zou aanvragen. De raad kan gelet daarop niet vaststellen dat verweerder goede gronden had om geen toevoeging aan te vragen. Voor zover hij deze had, had het bovendien op zijn weg gelegen om klaagster schriftelijk mee te delen dat hij zou afzien van een toevoegingsaanvraag. De raad komt tot het oordeel dat verweerder op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel c is daarom gegrond.

Klachtonderdelen d)

5.15    Verweerder heeft een -zij het summier- “intakeformulier en opdrachtbevestiging” aan klaagster verstrekt. Hiermee heeft verweerder voldaan aan zijn plicht om de opdracht schriftelijk vast te leggen. Klachtonderdeel d is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.16    Verweerder heeft weersproken dat de handtekening op de medische volmacht van 23 oktober 2018 niet van klaagster is. De raad kan op basis van het over en weer door partijen gestelde en de stukken in het klachtdossier niet vaststellen dat de stelling van klaagster op dit punt juist is. Zij heeft haar stelling daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klaagster, nadat zij een tuchtklacht had ingediend, niet op de hoogte gehouden van de voortgang van de letselschadezaak. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk met klaagster gecommuniceerd over wat er nodig was om het dossier overgedragen te krijgen. Hij heeft klaagster op een advocaat onwaardige wijze bejegend. Ook in de communicatie over een al dan niet voor klaagster aan te vragen toevoeging is verweerder tekortgeschoten. Dit alles is onzorgvuldig en onbetamelijk en de raad is van oordeel dat de maatregel van berisping passend is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond zoals overwogen in 5.4 en voor het overige gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b en c gegrond;

-    verklaart d en e ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.