ECLI:NL:TADRSGR:2018:129 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-116/DH/RO/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:129
Datum uitspraak: 18-06-2018
Datum publicatie: 22-06-2018
Zaaknummer(s): 18-116/DH/RO/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerster is gedurende dertien maanden de advocaat van R geweest, maar heeft – ondanks de betaling van een substantieel voorschot door de rechtsbijstandsverzekeraar - geen werkzaamheden voor R verricht en geen toezicht gehouden op de door haar ingeschakelde jurist. Zij heeft geen antwoord gegeven op legitieme vragen van de verzekeraar en heeft geweigerd het dossier over te dragen aan een andere advocaat, ook nadat haar duidelijk was gemaakt dat R niet meer door haar bijgestaan wilde worden. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken rekening houdend met de omstandigheid dat verweerster geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 juni 2018

in de zaak 18-116/DH/RO/D

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

ambtshalve

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 februari 2018 met kenmerk R 2018/06 edl heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) bezwaar ingediend over verweerster.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 23 april 2018 in aanwezigheid van de deken en verweerster, vergezeld van [de jurist].

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    R is voor rechtsbijstand verzekerd bij ARAG (hierna: de verzekeraar).

2.2    R heeft in juli 2014 een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandsverzekering, in verband met een geschil over gebreken aan zijn woning, waarvoor hij de verkoper van de woning aansprakelijk hield. De kwestie is aanvankelijk door (medewerkers van) de verzekeraar behandeld. In november 2015 heeft R een beroep gedaan op zijn recht op vrije advocaatkeuze. Hij heeft verweerster als zijn advocaat gekozen.

2.3    Bij brief van 8 december 2015 aan verweerster heeft de verzekeraar haar opgedragen op te treden in het geschil tussen R en de verkoper van de woning. In deze brief heeft de verzekeraar voorgesteld nog te overleggen over de financiële condities van de opdracht.

2.4    Bij brief van 20 januari 2016 aan de verzekeraar heeft verweerster vragen gesteld over, zakelijk weergegeven, de financiering van haar werkzaamheden.

2.5    Nadat de verzekeraar diverse pogingen had gedaan om met verweerster in contact te komen, ontving de verzekeraar op 11 februari 2016 een brief met een voorschotnota van € 7.500,-, exclusief btw. Deze brief gaat ook over, zakelijk weergegeven, de financiering van de werkzaamheden van verweerster.

2.6    Tussen 11 en 24 februari 2016 heeft de verzekeraar tevergeefs getracht in contact te komen met verweerster.

2.7    Bij e-mail van 24 februari 2016 heeft de verzekeraar aan verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Momenteel is het voor [verzekeraar] onduidelijk of er inmiddels contact tussen [R] en u is geweest, wat uw plan van aanpak in deze zaak zal zijn en over welk belang er door de verzekerde wordt gestreden.

ln de opdrachtbrief van [de verzekeraar] d.d. 8 december 2015 heb ik u in eerste instantie verzocht in kaart te brengen wat de exacte hoogte is van de door [R] te vorderen schadevergoeding.

Uit de stukken die u van [verzekeraar] heeft ontvangen kunt u opmaken dat een bedrag van € 3.750,= genoemd wordt, zijnde de begrote kosten van de reparatie van het dak van de serre. De schadepost aan het laminaat is onbekend, maar daarop zou verzekerde u wellicht meer informatie kunnen verschaffen. Door [verzekeraar] is overigens geen deskundige ingeschakeld.

U zult begrijpen dat [verzekeraar] niet tot betaling van een voorschotnota van een dergelijke omvang (uw declaratie is gebaseerd op 50 behandeluren!) zal overgaan zonder ook maar enig concreet zicht op uw aanpak én het belang van verzekerde te hebben. lk verzoek u dan ook met klem contact met mij op te nemen. Uiteraard ben ik ook bereid, als u dat beter past, zelf met [R] contact op te nemen, maar die actie wil ik eerst even met u afstemmen.

Hoewel ik begrip heb voor het feit dat dit vermoedelijk niet de enige zaak is die uw aandacht vraagt, ervaar ik het als uitermate storend dat u stelselmatig niet op mijn vele terugbel verzoeken reageert. lk hoop daarom nu echt zeer spoedig een teken van leven van u te mogen ontvangen. (…)”

2.8    In haar reactie van 25 februari 2016 heeft verweerster haar ongenoegen geuit over de e-mail van de verzekeraar. Verweerster heeft met de e-mail een klacht ingediend tegen de verzekeraar. In de e-mail gaat verweerster niet inhoudelijk in op de behandeling van de zaak van R.

2.9    Tussen 29 februari 2016 en 23 maart 2016 hebben de verzekeraar en verweerster gecorrespondeerd over de klacht van verweerder tegen de verzekeraar en over de financiering van de werkzaamheden van verweerster voor R. In haar e-mail van 10 maart 2016, 16.12 uur, aan de verzekeraar, heeft verweerster meegedeeld dat zij mr. M, oud advocaat (hierna: de jurist), zal verzoeken namens haar “de verstandhouding te bevorderen”. Vanaf 17 maart 2016 heeft de jurist de communicatie met de verzekeraar van verweerster overgenomen.

2.10    Op 21 maart 2016 is verweerster bevallen.

2.11    In een e-mail van 23 maart 2016, cc aan verweerster gestuurd, heeft de verzekeraar het volgende aan de jurist geschreven:

“(…) U heeft mij nader geïnformeerd over de situatie waarmee [R] thans geconfronteerd is. lk heb begrepen dat er inmiddels contact tussen verzekerde en [verweerster] is geweest.

Primair bestaat de volgende behoefte:

1. Er zal een deskundige moeten worden benaderd die op basis van de door verzekerde en [verweerster] geformuleerde concrete vragen onderzoek gaat doen naar de oorzaak en omvang van de schade aan de serre en de vloer/fundering van de woning van [R].

U heeft mij in dat verband gevraagd enkele suggesties te doen voor een mogelijk in te schakelen deskundige.

Ik kan u daartoe de volgende bouwkundige deskundigen noemen: (…)

2. U schetste de situatie van spoedeisendheid nu verzekerde aanwijzingen heeft dat de wederpartij mogelijk acties onderneemt om haar verhaalspositie te verslechteren. Het leggen van conservatoir beslag bij (…) is in dit verband tussen ons beiden besproken. Ik begrijp van u dat [verweerster] mij daarover nog nader informeert.

Tot slot deel ik u mee dat ik vandaag nog zorg zal laten dragen voor de betaling van een bedrag van € 3750,= (excl. BTW) zijnde de helft van de voorschot nota d.d. 11 februari 2016.

Natuurlijk blijf ik graag van de voortgang en verrichtingen in het dossier op de hoogte en altijd bereid met [verweerster] of u van gedachten te wisselen. (…)”

2.12    Bij e-mail van 11 mei 2016 aan verweerster en de jurist heeft de verzekeraar gevraagd naar de stand van zaken in het dossier van R. De jurist heeft bij e-mail van 12 mei 2016 als volgt gereageerd:

“(…) lk praat u graag even bij.

Naar ik begrepen heb, is de aansprakelijkstelling sec, en de daaruit volgende eventuele dagvaarding wel in beeld.

Er wordt natuurlijk ook een paar stappen vooruit gedacht, omdat de makelaar van [verkoper] zoveel als mogelijk de boot afhoudt.

En wij kennen de huidige adresgegevens van [verkoper] nog niet kennen.

Daar kan apart onderzoek naar worden gedaan, of de [verkoper] wel ergens is ingeschreven :

Twee uitkomsten:

Dat [verkoper] wordt gedagvaard op een adres waar hij via de GBA (gemeentelijke Basis Administratie) staat ingeschreven,

(…) bij ontbreken daarvan, dat wordt gedagvaard zonder bekende woon of verblijfplaats .

Bij dat laatste zal een verstek veroordeling plaatsvinden (= zonder tegenspraak).

Maar dan zit cli nt [R] direct in dat formele circuit.

Ik stel mij voor, als eerst te zetten stap, toch nog n keer de makelaar van [verkoper] aan te schrijven, en hem te wijzen op de nadelige gevolgen van het niet prijsgeven van de adresgegevens van [verkoper].

En dat t maar zeer te betwijfelen is, bij het zich formeel schuil houden, of het in het belang van [verkoper] is, dat hij dan verstek zal worden veroordeeld. De makelaar zal dan hoogstwaarschijnlijk dat schrijven doorspelen aan [verkoper].

En reageert die makelaar daarop niet, of afwijzend, dat dan via n opdracht van [verzekeraar], op haar kosten onderzoek wordt gedaan naar de GBA gegevens.

U bent vertrouwd met het bestaan van dat probleem, en wat je daaraan kunt doen. Elke rechtsbijstandsverzekeraar heeft zo haar bronnen om adresgegevens te zoeken.

lndien n ,of indien dat onderzoek negatief uitpakt, kan alsnog worden gedagvaard (is te betekenen in Den Haag) zonder bekende inschrijvingsgegevens. (…)”

2.13    Bij e-mail van 17 mei 2016 heeft de verzekeraar aan de jurist gevraagd of in verband met de zaak van R een deskundige is ingeschakeld. Het bericht is ‘cc’ aan verweerster gezonden. Op 13 juni 2016 heeft de verzekeraar aan de jurist en aan verweerster een rappel gezonden. Op 13 juni 2016 heeft de jurist als volgt gereageerd:

“(…) Om te kunnen dagvaarden is de woonplaats van de aansprakelijk te stellen partij noodzakelijk om te weten. Daar richt zich momenteel de aandacht op.

Want zodra wij die weten, ik probeer het nu nog via diens makelaar, dan komen wij wel verder.

Ik leg de vraag ook maar bij u; kunt u een instantie aanspreken (meestal weten rechtsbijstandsverzekeraars wel een contactpersoon)

die voor onze cli nt onderzoek naar de woonplaats van de aansprakelijk te stellen persoon kan doen?

Ik houd u op de hoogte. (…)”

2.14    De verzekeraar heeft gereageerd bij e-mail van 27 juni 2016 aan de jurist en aan verweerster. In deze e-mail heeft de verzekeraar opnieuw gevraagd naar, zakelijk weergegeven, de stand van zaken in de kwestie van R en naar de aan de behandeling van de zaak bestede tijd. Op 19 oktober 2016 heeft de verzekeraar de e-mail van 27 juni 2016 opnieuw onder de aandacht van de jurist en verweerster gebracht, omdat daarop geen reactie was gekomen.

2.15    Op 10 januari 2017 heeft R telefonisch contact opgenomen met de verzekeraar. Uit de telefoonnotitie van de verzekeraar blijkt dat R heeft meegedeeld dat hij geen contact heeft gehad met verweerster. R heeft alleen contact gehad met de jurist, voor het laatst op 13 november 2016. R heeft toen het adres van zijn wederpartij aan de jurist gegeven.

2.16    Op 10 januari 2017 heeft de verzekeraar het volgende geschreven aan de jurist en, in ‘cc’, aan verweerster:

“(…) Graag vraag ik uw dringende aandacht voor het volgende.

Vanmorgen heb ik telefonisch contact met [R] gehad. [R] heeft [verzekeraar] benaderd vanwege het feit dat hij niet meer over de voortgang van de zaak is geïnformeerd.

Kortgezegd begreep ik van [R] dat hij medio november 2016 voor het laatst contact met u heeft gehad. [R] heeft u toen via een SMS bericht op de hoogte gesteld van de adresgegevens van [verkoper]. Daarop zou u hem hebben laten weten blij te zijn geweest met de door verzekerde verschafte informatie en daarmee verder te kunnen. Nadien heeft verzekerde niets meer mogen vernemen.

Verzekerde meldde [verzekeraar] vervolgens ook nog nooit contact met [verweerster] over deze zaak te hebben gehad. [Verzekeraar] heeft aan het kantoor van [verweerster] een voorschot van € 4.537,50 betaald conform de gemaakte afspraken die in mijn mail van 23 maart 2016 aan u (en [verweerster] in c.c.) werden bevestigd. [Verweerster] heeft de door [verzekeraar] verleende opdracht gekregen en aanvaard. Zij is daarmee de behandelend en verantwoordelijke advocaat op dit dossier. Om medische redenen heeft u zij u gevraagd namens haar te spreken. Echter, zowel van de kant van [verweerster] en u blijft het stil. Over de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden is [verzekeraar] tot op de dag van vandaag nooit specifiek geïnformeerd.

Voorts heb ik [R] aangegeven dat [verzekeraar], ondanks mijn herhaalde verzoek aan u, al geruime tijd geen enkele reactie van u, noch [verweerster] heeft ontvangen. Mijn laatste rappèl aan u dateert al weer van 19 oktober 2016.

lk verzoek u daarom met grote klem, in de eerste plaats [R], maar ook [verzekeraar] te informeren:

1.    hoe het er momenteel voorstaat,

2.    wat de aard en omvang uw vervolgstappen zullen

3.    wat de aard en omvang van de verrichtingen tot op heden zijn geweest. Met andere woorden, ik ontvang graag een gespecificeerde tijdsverantwoording.

Bij uitblijven van uw gemotiveerde reactie zal [verzekeraar] zich genoodzaakt zien de gang van zaken in dit dossier aan de Deken van de Orde van Advocaten voor te leggen. (…)”

2.17    In reactie op de e-mail van de verzekeraar van 10 januari 2017 heeft verweerster op dezelfde datum de volgende e-mail naar de verzekeraar verzonden:

“(…) Beste [jurist],

Ik wil niets met de Deken te maken hebben. Wat gaan we hieraan doen? (…)”

2.18    Bij e-mail van 11 januari 2017 aan de verzekeraar, en in ‘cc’ aan R, heeft de jurist gereageerd. Hij heeft, zakelijk weergegeven, geschreven dat de dagvaarding gereed is voor goedkeuring door R en gaat verder in op de financiering van de werkzaamheden door de verzekeraar. De jurist stelt- kort samengevat- dat het feit dat slechts de helft van de voorschotnota is voldaan een beletsel vormt om nadere stappen te nemen.

2.19    In een e-mail van 12 januari 2017 aan de verzekeraar en de jurist heeft R gereageerd. R heeft geschreven dat zijn zaak snel verder in gang moet worden gezet. R heeft uiteengezet welke gevolgen de gebreken aan zijn huis voor hem hebben:

“(…) Door de lange doorlooptijd van deze zaak, worden mijn leefomstandigheden er niet beter op. Het vocht in huis door de lekkende serre, neemt steeds verder toe (gordijnen met bruine watervlekken moeten 4-wekelijks gewassen worden, vochtvlekken die ontstaan in meubels, hoge stookkosten door inefficiënte vloerverwarming die vervangen moet worden, maar waar ik nog niet mee aan de slag kan zolang er niets duidelijk is.). Ik begin hier langzaamaan psychische klachten door te krijgen. (…)”

2.20    Tussen 13 en 19 januari 2017 hebben verzekeraar en R besloten om een andere advocaat te zoeken voor de behandeling van de zaak .

2.21    Op 2 februari 2017 heeft de jurist de verzekeraar verzocht om een inhoudelijke reactie op zijn bericht van 10 januari 2017 .

2.22    Op 7 februari 2017 heeft de verzekeraar een brief gezonden aan verweerster. De verzekeraar heeft een korte uiteenzetting gegeven van de gang van zaken sinds de betrokkenheid van verweerster en de verzekeraar komt tot de slotsom dat volstrekt onduidelijk is wat de status is van de zaak van R. De verzekeraar heeft erop gewezen dat voor R een andere advocaat is ingeschakeld en heeft verweerster verzocht het betaalde voorschot te restitueren.

2.23    Verweerster heeft bij brief van 8 februari 2017 aan de verzekeraar gereageerd. De boodschap van verweerster is in de kern dat de verzekeraar zich op ongeoorloofde wijze mengt in de relatie tussen verweerster en R. Verweerster heeft in de brief niets geschreven over de inhoudelijke behandeling van de zaak van R.

2.24    Bij e-mail van 9 februari 2017 heeft R aan de verzekeraar het volgende geschreven:

“(…) Zojuist kreeg ik dit sms bericht binnen van [de jurist].

Ter info:

Geachte [R], beste (…),

U heeft natuurlijk groot gelijk dat u niet de dupe wil worden door ‘gedoe’ tussen uw advocaat en [verzekeraar]. Dat gaat ook niet gebeuren. En u gaat uw proces tegen [verkoper] krijgen, en winnen! Ik complimenteer u, (echt), met uw vertrouwen in en geduld met de goede afloop van uw zaak. Ik laat u spoedig weten. Groet, [jurist], (…)”

2.25    De verzekeraar heeft gereageerd bij brief van 13 februari 2017 aan verweerster. De verzekeraar heeft in de brief nog eens uiteengezet dat het de wens van R is om niet langer te worden bijgestaan door verweerster.

2.26    In een e-mail van 13 februari 2017 aan de verzekeraar heeft R onder meer het volgende geschreven:

“(…) Tevens wil ik (…) sms bericht toevoegen die [jurist] mij zojuist gestuurd heeft.

Heeft u advies voor mij hoe hier in te handelen??

Geachte [R], ik behartig uw belangen jegens [verkoper. Vindt u het ’n goed idee dat ik op korte termijn bij u langskom om de dagvaarding tegen [verkoper] met u door te nemen? Ik hoor van u. Groet, [jurist], (…)”

2.27    Op 13 februari 2017 heeft verweerster gereageerd op de brief van de verzekeraar van diezelfde dag. Verweerster stelt in haar brief opnieuw dat de verzekeraar zich jegens haar en R ongeoorloofd heeft gedragen. Verweerster kondigt in de brief aan een klacht tegen de verzekeraar te zullen voorbereiden, indien de verzekeraar niet komt met een constructief voorstel om het geschil met verweerster minnelijk te regelen.

2.28    De verzekeraar heeft op 15 februari 2017 gereageerd. In de brief is de gang van zaken nog eens geschetst en wordt verweerster gewezen op haar verantwoordelijkheden. De verzekeraar verzoekt verweerster om te komen met een voorstel en kondigt aan stappen tegen verweerster te zullen ondernemen als een redelijk voorstel uitblijft.

2.29    Bij e-mail van 23 februari 2017 heeft R aan de verzekeraar geschreven:

“(…) Ter info:

Ik ben wederom benaderd door [jurist/verweerster].

Hieronder het bericht.

Geacht [R], dit is ons hierbij herhaalde aanbod; wij behartigen uw belangen jegens [verkoper]. Vindt u het echt geen goed idee dat op korte termijn bij u langsgekomen wordt om de dagvaarding tegen [verkoper] met u door te nemen? Ik hoor van u. Groet, namens [verweerster], [jurist], (…)”

2.30    In een e-mail van 28 februari 2017 aan de verzekeraar heeft verweerster verzocht om een afspraak met de verzekeraar om “over en weer gerezen misverstanden” uit te praten. Bij e-mail van 8 maart 2017 heeft de verzekeraar het verzoek afgewezen en verweerster verzocht om een urenspecificatie met onderliggende stukken in verband met de werkzaamheden die zij in het dossier van R heeft verricht. In de reactie heeft de verzekeraar opgemerkt dat R is overgestapt naar een andere advocaat voor behandeling van zijn geschil met de verkoper.

2.31    In haar reactie van 8 maart 2017 heeft verweerster geschreven dat haar niets bekend is van de andere advocaat die R bijstaat. De verzekeraar heeft in de reactie van 16 maart 2017 het volgende geschreven:

“(…) Wederom heb ik met grote verbazing kennis genomen van de inhoud van uw e-mail 8 maart 2017. Het is werkelijk onbegrijpelijk dat u niets van een overstap naar een andere advocaat weet. Ik raad u aan mijn brieven aan u van 13 en 15 februari 2017 nog maar eens goed te lezen.

[Verzekeraar] zal u niet informeren wie de huidige behandeld advocaat van [R] is. Dat voegt immers niets toe aan de behandeling van de zaak waaraan [R] al zolang behoefte aan heeft, en die hij nu wel krijgt.

Voor [verzekeraar] is de maat nu echt vol. Keer op keer gaat u volstrekt voorbij aan de inhoud van mijn brieven en het herhaalde verzoek om inzage in uw werkzaamheden.

[Verzekeraar] heeft u daarvoor meer dan genoeg tijd en mogelijkheden gegeven.

Het is nu tijd de Deken te informeren. (…)”

2.32    Verweerster heeft op 19 maart 2017 het volgende geschreven aan de verzekeraar:

“(…) lk heb uw schrijven van 16 maart 2017 met grote aandacht gelezen.

Ik kan mij niet vinden in uw genoemde redenen van verontwaardiging.

Op 8 februari 2017 heb ik u daar al duidelijk over ge nformeerd.

U weet dat ik als advocaat gebonden ben aan de zorgvuldigheid zoals die is neergelegd in de gedragsregels. En vanuit die gehoudenheid tot zorgvuldigheid heb ik mo ten informeren naar de naam van die, volgens [verzekeraar] kennelijk al op 8 maart 2017 ingeschakelde andere advocaat. Tot op heden is daarvan niet gebleken.

lk kan u verzekeren, dat zodra de naam van die nieuwe advocaat van [R] bekend is, ik mij met hem of haar goed zal verstaan, en dienovereenkomst correct zal handelen.

Het komt immers heel vaak voor, dat een zaak wordt overgedragen van de ene advocaat naar de andere advocaat.

lk memoreer, dat de relatie: cli nt-advocaat een ander type relatie is dan de relatie: cli nt-verzekeraar. Het staat u vanzelfsprekend vrij te doen wat u juist vindt.

lk zie de uitkomst van uw initiatief, zich nader te willen ori nteren, bij wie dan ook, met vertrouwen tegemoet.

Ik adviseer u zich correct en zorgvuldig als verzekeraar op te stellen. Als advocaat houd ik mij graag aan wat verwacht mag worden van een advocaat. Maar ik zal uw optreden dan ook mogen afmeten aan wat van een rechtsbijstandverzekeringsmaatschappij mag worden verwacht.

Mocht het optreden van [verzekeraar] in de toekomst blijken bekritiseerbaar te zijn, dan zal ik mg moeten beraden.

lk verzoek u nogmaals om de naam van de andere advocaat die naar uw schriftelijke schrijven van 8 maart 2017, namens cli nt [R] zou zijn ingeschakeld. (…)”

2.33    Op 30 maart 2017 hebben R en de verzekeraar een klacht ingediend bij de deken. Op 13 april 2017 heeft verweerster geantwoord. R en de verzekeraar hebben gereageerd bij repliek van 8 mei 2017. Verweerster heeft geantwoord bij dupliek van 28 mei 2017. De verzekeraar heeft op 20 juni 2017 nog gereageerd op de stelling van verweerster dat de verzekeraar niet-ontvankelijk is in de klacht.

2.34    Op 10 oktober 2017 heeft op het bureau van de deken een bespreking plaatsgevonden waarbij in ieder geval verweerster aanwezig was.

2.35    De deken heeft op 29 november 2017 zijn visie gegeven op de klacht zoals ingediend door R en de verzekeraar. De deken is van oordeel dat de verzekeraar niet-ontvankelijk is in de klacht, maar dat de klacht van R gegrond is. In de dekenvisie staat dat bij gelegenheid van de bespreking op 10 oktober 2017 is meegedeeld dat de zaak tussen R en de verkoper is geschikt. Verweerster heeft bij die gelegenheid meegedeeld dat zij R nooit heeft gezien of gesproken; zij had met de jurist de afspraak dat hij haar tijdens haar bevallingsverlof zou vervangen. Verweerster heeft verder meegedeeld dat de voorschotnota zag op het opstellen van een conceptdagvaarding, maar dat R geen conceptdagvaarding heeft ontvangen.

2.36    De verzekeraar en R hebben de deken te kennen gegeven de klacht niet te willen doorsturen aan de raad.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft het dossier van R niet op een deugdelijke en zorgvuldige manier behandeld. Verweerster heeft geen (inhoudelijk) contact gehad met R en heeft hem nooit gewezen op de proceskansen en –risico’s. Verweerster heeft tijdens een gesprek op het bureau van de deken bevestigd dat zij de gehele inhoudelijke behandeling heeft overgelaten aan de jurist en dat zij R niet zelf heeft gezien of gesproken. Verweerster is met haar handelwijze ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich brengt.

b)    Verweerster heeft jegens de verzekeraar niet gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat betaamt en is niet integer omgegaan met het recht op vrije advocaatkeuze. Verweerster heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

3.2    Aan de stellingen die de deken aan zijn bezwaar ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht, bij de deken ingediend door R en de verzekeraar, verweerd. Een groot deel van het verweer richt zich op het, volgens verweerster, tekortschieten van de verzekeraar, in het bijzonder de ongeoorloofde inmenging van de verzekeraar in de relatie tussen haar en R en de in haar ogen onterechte weigering van de verzekeraar om de voorschotnota van verweerster te voldoen.

4.2    Wat betreft de behandeling van de zaak van R heeft verweerster aangevoerd dat de jurist “terstond [is] langsgegaan” bij R om de zaak te bespreken en de strategie te bepalen. Verweerster en de jurist moesten onderzoeken waar de verkoper verbleef en zij hebben de dagvaarding voorbereid. De “afstemming met [R] was uitstekend”, volgens verweerster. Bij de verzekeraar is erop aangedrongen om onderzoek naar de verblijfplaats van de verkoper te vergoeden. Er was volgens verweerster goede reden voor dit onderzoek; openbaar dagvaarden van een wederpartij leidt doorgaans tot kosten en onzekerheid. Van verweerster kon niet worden gevergd dat de kosten van het onderzoek voor haar risico kwamen. De raad begrijpt het verweer aldus dat de omstandigheid dat het adres-onderzoek niet heeft plaatsgevonden of is vertraagd niet aan verweerster verwijtbaar is, maar aan de verzekeraar die weigerde de voorschotnota volledig te voldoen.

4.3    Volgens verweerster zijn de belangen van R naar behoren behartigd. De verstandhouding met R was altijd goed. R heeft zich positief uitgelaten over verweerster tegen de jurist. Relevante informatie werd ruimschoots gedeeld en begrepen en R heeft zich een goed beeld gevormd over de haalbaarheid van de zaak. Volgens verweerster wist R “vanzelfsprekend” waardoor de werkzaamheden op zich lieten wachten toen de verzekeraar “niet financieel garant wilde staan voor de extern te maken onderzoekskosten in het dossier”.

4.4    De verzekeraar is volgens verweerster “perfect op de hoogte van de belangen en de te realiseren doelen bij het door haar uitbestede dossier”.

4.5    Verweerster stelt tot slot dat zij vanzelfsprekend voldoet aan datgene waartoe een advocaat gehouden is. Als R de wens uit zich door een andere advocaat te laten bijstaan, dan zal zij die wens respecteren en als die advocaat verzoekt om toezending van het dossier, zal verweerster aan dat verzoek voldoen.

5    BEOORDELING

5.1    R heeft gebruik gemaakt van zijn recht op vrije advocaatkeuze. Dit recht stelt de rechtzoekende in staat om onafhankelijk van zijn verzekeraar de advocaat van zijn keuze in te schakelen en het stelt de advocaat in staat om onafhankelijk van de verzekeraar een zaak wel of niet aan te nemen.

5.2    Verweerster heeft nagelaten om na de ontvangst van de opdracht zelf met R te spreken en heeft ook nagelaten om haar opdracht aan R te bevestigen en een inschatting te maken van de proceskansen.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft de verzekeraar legitieme vragen gesteld over de voorschotnota en de voorgang van de werkzaamheden en is het door de verzekeraar uitgesproken ongenoegen over de slechte bereikbaarheid begrijpelijk. Vanzelfsprekend rust op de advocaat de plicht tot geheimhouding, maar deze staat er niet aan in de weg dat hij voor de verzekeraar (globaal) inzichtelijk maakt wat hij voor de cliënt zal doen en welke kosten de advocaat verwacht te zullen maken. Verweerster heeft dat nagelaten en lijkt slechts oog gehad te hebben voor haar eigen financiële belangen. Verweerster heeft zich gelet op dit alles niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt en heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.4    Tijdens het debat over de financiering en over de klacht van verweerster tegen de verzekeraar lag de behandeling van de zaak van R stil. Verweerster had op zijn minst aan R kunnen laten weten dat zij zijn zaak zou laten rusten in afwachting van de uitkomst van haar geschil met de verzekeraar, maar dit heeft verweerster niet gedaan. Verweerster is op dit punt jegens R tekortgeschoten.

5.5    Ook nadat de helft van de voorschotnota, een substantieel bedrag van € 3.650,- exclusief BTW, was voldaan, is behandeling van de zaak uitgebleven.

5.6    Van het aanbod van de verzekeraar tot vergoeding van de kosten van een deskundige om de schade vast te stellen en om ondersteuning bij het achterhalen van het adres  van de verkoper is geen gebruik gemaakt en zelfs nadat R zelf dat adres had achterhaald is geen enkele actie ondernomen. Dat verweerster (anders dan zij in het gesprek met de deken heeft aangegeven) wel een conceptdagvaarding heeft opgesteld acht de raad ongeloofwaardig. Voor zover deze tot stand is gekomen, had het op de weg van verweerster gelegen om deze in de klachtprocedure te overleggen.

5.7    Intussen maakte de jurist wel aanspraak op betaling van de tweede helft van het voorschot en stelde hij dat het uitblijven daarvan een belemmering vormde voor de voortgang van de zaak.

5.8    Niet gebleken is dat verweerster enige bemoeienis van betekenis heeft gehad met de zaak. Verweerster heeft ter zitting erkend dat zij nooit contact heeft gehad met R. Hoewel het niet ongeoorloofd is dat een advocaat bij de behandeling van een zaak gebruik maakt van de diensten van anderen, is het wel aan de advocaat om bij aanvang van de bijstand zelf contact te hebben met de cliënt en dat geldt ook als zich belangwekkende of bijzondere omstandigheden voordoen. Het is verder aan de advocaat om toe te zien op deugdelijke en voortvarende behandeling van een zaak. Verweerster heeft dit alles niet gedaan.

5.9    De raad kan niet anders dan vaststellen dat verweerster niets heeft gedaan voor R.

5.10    Verweerster heeft zich tot slot onfatsoenlijk opgesteld toen de verzekeraar op 7 februari 2017, namens R, te kennen gaf dat de zaak overgedragen zou worden aan een andere advocaat. Waar verontschuldigingen van verweerster op zijn plaats waren geweest, heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat de verzekeraar zich op ongeoorloofde wijze heeft gemengd in de relatie tussen haar en R en heeft zij opnieuw met een klacht tegen de verzekeraar gedreigd.

    Verweerster heeft niet alleen de belangen van R geschaad en zich onbehoorlijk gedragen jegens de verzekeraar, zij heeft ook het vertrouwen in de advocatuur schade toegebracht.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster is gedurende dertien maanden de advocaat van R geweest, maar heeft – ondanks de betaling van een substantieel voorschot - geen werkzaamheden voor R verricht en geen toezicht gehouden op de door haar ingeschakelde jurist. Zij heeft geen antwoord gegeven op legitieme vragen van de verzekeraar en heeft geweigerd het dossier over te dragen aan een andere advocaat, ook nadat haar duidelijk was gemaakt dat R niet meer door haar bijgestaan wilde worden. Verweerster heeft zich jegens R en de verzekeraar niet gedragen zoals dit een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dit alles vergt naar het oordeel van de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken. De raad heeft bij het opleggen van deze maatregel rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerster geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat. 

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van voorwaardelijk schorsing voor de duur van twee weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2018.