ECLI:NL:TADRARL:2023:244 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-498/AL/NN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:244
Datum uitspraak: 09-10-2023
Datum publicatie: 09-10-2023
Zaaknummer(s): 23-498/AL/NN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Op grond van de stukken, de verklaringen van partijen ter zitting en de erkenning van verweerder, is de raad van oordeel dat verweerder in een specifieke zaak tegen een school de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft geschonden en niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw. Hij heeft zich immers, zoals hij zelf heeft aangegeven, als een instrument door zijn cliënt laten gebruiken en een onhaalbare vordering namens hem ingesteld waarbij de grenzen van het betamelijke zijn overschreden. Daarnaast heeft verweerder niet terstond aan de deken concrete dossiers afgegeven maar dat pas gedaan op de uiterste termijn na de aangekondigde last onder dwangsom. Daarmee heeft verweerder gedragsregel 29 geschonden door de deken in haar toezichthoudende en controlerende taak te frustreren. Verweerder heeft tijdens de zitting geen begin van inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen en alles buiten zichzelf gelegd. De raad heeft verweerder in overweging gegeven om een coach in te schakelen. Met de schending van de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid en mede gelet op de opstelling van verweerder is een deels onvoorwaardelijke schorsing van 2 weken voor de raad een passende maatregel. Daarnaast legt de raad een voorwaardelijke schorsing van eveneens 2 weken op als stok achter de deur.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 oktober 2023
in de zaak 23-498/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken 
over
verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij brief van 19 juli 2023, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder. 
1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 25 augustus 2023 in aanwezigheid van de deken, ter zitting bijgestaan door mr. [H.], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 10 augustus 2023, met bijlagen.

2    FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1    Verweerder heeft de heer M bijgestaan in een geschil met de school van zijn kinderen. 
2.2    In de door verweerder gestarte procedure heeft de heer M gevorderd voor recht te verklaren dat de school onrechtmatig richting hem heeft gehandeld en gevorderd om de school onder meer te veroordelen om zijn materiële schade van € 485.000,- en immateriële schade van € 2.500.000,- te vergoeden. 
2.3    Op 10 januari 2023 heeft in deze zaak bij de rechtbank Noord-Nederland een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting is mondeling uitspraak gedaan. 
2.4    De deken heeft naar aanleiding van deze zaak een signaal over verweerder ontvangen. 
2.5    Op 7 februari 2023 heeft de deken van de president van de rechtbank Noord-Nederland het opgevraagde proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de mondelinge uitspraak ontvangen. In dit proces-verbaal is, voor zover relevant voor deze procedure, vermeld:

De gronden van de beslissing

1.1 De vordering is in de eerste plaats gebaseerd op de stelling dat [de school] tegenover de heer [M] onrechtmatig/onzorgvuldig heeft gehandeld door een aantal keren te initiëren dat zijn zoon door specialisten werd onderzocht. [De heer M] heeft echter geen feiten gesteld waaruit afgeleid moet worden dat [de school] in dit verband tegenover [de heer M] niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Die conclusie volgt niet uit enkele feit dat de uitkomst van die onderzoeken was dat met de zoon ”niets aan de hand was”.

1.2 [De heer M] baseert zijn vordering verder op de stelling dat [de school] andere scholen negatief over zijn kinderen heeft geïnformeerd waardoor die scholen niet bereid waren om ze als leerlingen aan te nemen. Die stelling kan evenmin tot toewijzing leiden omdat, zonder toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [de school] onrechtmatig tegenover [de heer M] zou hebben gehandeld door desgevraagd informatie, waarvan gesteld noch gebleken is dat die feitelijk onjuist was, te delen met andere scholen/ een andere school waar hij zijn kinderen had aangemeld. 

1.3 Hetgeen [de heer M] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft vermeld omtrent (beweerdelijk) misbruik, mishandeling en/of discriminatie van zijn kinderen is niet aan het gevorderde ten grondslag gelegd en zal derhalve onweersproken worden gelaten. 

1.4 Het gevorderde zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden afgewezen. [De heer M] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (…) totaal € 16.517,00.

2.6    In een e-mail van 13 februari 2023 heeft de deken verweerder verzocht om zich in een gesprek op het ordebureau te verantwoorden over de door hem gevoerde procedure voor de heer M tegen de school. Diezelfde dag heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd:

Bedankt voor de mail. Ik zat er ook erg mee in de maag en ik had al aangegeven bij cliënt advies in te winnen: bij u dus. Ik ben daarom blij dat we een gesprek hebben. (…)

Verweerder heeft daarbij de door de deken opgevraagde stukken van de zaak gevoegd.

2.7    In haar e-mail van 20 maart 2023 heeft de deken aan verweerder geschreven:

Op 14 februari jl. hebben wij met elkaar gesproken op het ordebureau, in bijzijn van de stafjurist mr [S], over de zaak betreffende uw cliënt de heer [M] en de procedure tegen de [school]. Ik heb u toen meegedeeld dat ik erg geschrokken ben van die procedure. 

(…) Doordat u bijna 3 miljoen euro vorderde, bedroegen de proceskosten € 16.517, waarvan € 8.519 griffierecht. Uw cliënt is in die kosten veroordeeld. 

Ik vind de procedure getuigen van een gebrek aan deskundigheid en een gebrek aan onafhankelijkheid. 

U heeft in ons gesprek aangegeven dat u mijn kritiek heel goed begreep, dat u er al slecht van sliep en dat u de oren teveel naar uw cliënt heeft laten hangen. Ik zei u mij te beraden op mijn vervolgstap en u daarover later nader te zullen berichten.

Inmiddels heb ik mij beraden. Na uw bezoek heb ik uw naam als zoekterm gebruikt in de uitspraken gepubliceerd op de site van rechtspraak. Ik ben gaan zoeken vanaf 1 januari 2019. Ik trof er in de gauwigheid een zevental aan, die mij – op het eerste gezicht – de wenkbrauwen deden fronsen: (…)

De indruk bestaat dat ik, als ik verder zou zoeken, nog meer uitspraken zou kunnen vinden die hetzelfde effect op de wenkbrauwen zouden kunnen hebben. Vooreerst laat ik dat hierbij en verzoek ik u van de genoemde zeven uitspraken de dossiers ter hand te stellen wat betreft: (…)

Graag zie ik een en ander binnen drie weken van u tegemoet.

2.8    Op 12 april 2023 heeft verweerder daarop per e-mail gereageerd en onder meer aan de deken laten weten:

(…) Conclusie is in ieder geval al dat uw ‘verzoek’ en ‘in de gauwigheid’ is ingegeven door heel andere motieven dan ‘bezorgd zijn’ en dat u tekort bent geschoten om onderstaande advocaat bij te staan en te adviseren in een moeilijke situatie. Een situatie die ik uiteindelijk helemaal zelf heb opgelost. Het doet meer dan twijfels rijzen over uw aanpak, en de redenen en motieven van dit verzoek. Daarover ben ik – zie bovenstaande ook - nader juridisch advies aan het inwinnen. Het behoeft geen toelichting dat ik, aan de hand van de uitkomst van dat advies, ik zonder nadere aankondiging juridische stappen tegen u ga ondernemen als dit advies daar aanleiding toe geeft.

(…) Voor de goede orde: ik stel u hierbij dan ook aansprakelijk voor dat handelen en nalaten van u voor de geleden en nog te lijden schade. Wat de dossiers betreft stel ik voor (…) dat we 1 juni 2023 aanhouden maar het lijkt me realistischer om 1 juli 2023 als deadline te nemen hier. (…). * het behoeft geen toelichting dat ik ook advies aan het inwinnen ben of hier geen sprake is van een bijzondere behandeling gelet op mijn geloof en het feit dat ik een zeer actief lid ben van de gay community zoals u weet en dit een hele nare smaak heeft. (…).

2.9    In aanvulling hierop heeft verweerder in zijn e-mail van 13 april 2023 aan de deken geschreven dat sprake is van in elk geval schijn van belangenverstrengeling doordat de deken ook als advocaat werkzaam is bij T advocaten, terwijl verweerder tegen haar kantoorgenoten een aantal zaken heeft lopen. 
2.10    In de e-mail van 14 april 2023 heeft de deken gereageerd op de e-mails van verweerder van 12 en 13 april 2023. Om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden, heeft de deken daarin aangegeven dat zij heeft besloten om een andere deken mee te laten kijken. Ook heeft de deken aan verweerder een laatste uitstel tot 1 juni 2023 gegeven om de door haar opgevraagde informatie toe te sturen.  
2.11    In zijn e-mail van 19 mei 2023 heeft verweerder aan de deken onder meer laten weten:

Los van het beledigende en vooringenomen taalgebruik in uw eerste mail in deze kwestie, blijkt nu helder dat u de laatste persoon binnen de advocatuur bent om mijn ‘onafhankelijkheid’ in twijfel te trekken. Ik ga er dan ook vanuit dat deze insteek van uw zijde heeft berust op een inschattingsfout (kan gebeuren want niemand is onfeilbaar) en dat we – in goede verstandhouding - met elkaar verder kunnen. Ik hoor graag schriftelijk, uiterlijk maandag 22 mei 2023 10.00 uur uw akkoord hierop in die zin dat we een punt zetten achter deze kwestie. Blijft dit uit dan is overleg daarna altijd mogelijk maar dan zet ik de maatregelen door die ik al heb aangekondigd. Een eventueel akkoord zal en blijft uiteraard tussen u en mij en niemand anders. Ik ben een man van mijn woord.

2.12    De deken heeft in haar e-mail van 23 mei 2023 afstand genomen van de aannames en conclusies van verweerder en hem gewezen op de uiterste termijn van 1 juni 2023. 
2.13    Verweerder heeft in zijn uitgebreide e-mail van 2 juni 2023 uitgebreid bezwaar gemaakt tegen de door de deken verzochte toezending van dossiers. 
2.14    Per e-mail van 5 juni 2023 heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek en in dat kader aan hem geschreven:

Zoals het nu gaat verharden de standpunten zich en overweeg ik een dekenbezwaar in te dienen en/of het besluit te nemen u een last onder dwangsom op te leggen om u te dwingen de gevraagde documenten aan te leveren. 

Dat lijkt mij in niemands belang. Gelet daarop en gegeven mijn indruk dat u niet de juiste voorstelling heeft van de positie en het takenpakket van de deken, nodig ik u bij deze uit om op vrijdag 16 juni a.s. om 13.30 uur op het bureau te komen. Ik zal u dan toelichten waarom ik de stukken wil. Misschien dat u mij wilt uitleggen waaruit uw bezwaren nou precies bestaan.

Zonder uw andersluidend tegenbericht reken ik op uw komst.

2.15    Verweerder is zonder afmelding niet op 16 juni 2023 verschenen. Diezelfde middag heeft verweerder een e-mail aan het Hof van Discipline gestuurd met daarbij een klacht tegen de deken.  
2.16    Op 20 juni 2023 is aan verweerder meegedeeld dat de deken zich, in overleg met de deken van Amsterdam, zal beraden over het vervolg.
2.17    Op 3 juli 2023 heeft de deken het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft daar op 14 juli 2023 een zienswijze tegen ingediend. Het definitieve besluit last onder dwangsom is door de deken op 18 juli 2023 aan verweerder gestuurd. Daarin is aan verweerder een termijn van veertien dagen gegeven om de verlangde documenten aan de deken aan te leveren. Op de laatste dag van de begunstigingstermijn heeft verweerder de gevraagde stukken aan de deken gestuurd. 

3    DEKENBEZWAAR
Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door: 
I.    in de zaak M in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid te handelen;
Toelichting: Volgens de deken was het een volstrekt kansloze procedure van verweerder tegen de school, die in het geheel niet gevoerd had mogen worden. De cliënt van verweerder had het risico van de torenhoge kostenveroordeling niet hoeven lopen als met deskundigheid was gehandeld door in de gestarte procedure een andere juridische insteek te kiezen (verklaring voor recht in plaats van een vordering). Verweerder is daarin jegens zijn cliënt tekort geschoten en heeft bovendien de school onnodig op kosten gejaagd. Verweerder heeft richting de deken erkend dat hij zich teveel door die cliënt heeft laten meeslepen;
II.    te weigeren om de door de deken voor nader onderzoek opgevraagde dossiers aan haar te verstrekken, waardoor verweerder de deken heeft gefrustreerd in de toezichthoudende taak op grond van de artikelen 45a Aw en 5:20 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 29.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd. 
Dekenbezwaar I.
4.2    Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij is tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van de heer M in zijn zaak tegen de school. Volgens verweerder heeft hij zich door die cliënt als een viool laten bespelen. De heer M wilde de gevorderde hoge materiële en immateriële schadevergoeding van de school ontvangen. Verweerder is onder druk van zijn cliënt daarin meegegaan omdat zijn cliënt dreigde met indiening van een klacht tegen hem. Omdat hij klem zat, heeft hij een herhaalde hulpvraag bij de deken neergelegd. De deken heeft hem daarbij aan zijn lot overgelaten. Waar sprake was van een eenmalige misser in de zaak van de heer M tegen de school, is de deken gaan zoeken naar meer zaken om zijn ondeskundigheid aan te tonen, terwijl daarvan helemaal geen sprake is. Vanwege het handelen van de deken heeft hij een klacht tegen haar ingediend. Daardoor zal duidelijk worden dat niet hij, maar de deken is tekortgeschoten. 
Dekenbezwaar II.
4.3    Vanwege het ontoelaatbare handelen van de deken, zoals volgt uit zijn klacht tegen haar, was hij niet gehouden om aan de deken de verzochte dossiers af te geven. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn terechte gronden voor zijn weigering naar zijn e-mails aan de deken, zoals deels opgenomen onder de feiten hiervoor.

5    BEOORDELING
Dekenbezwaar I;
Maatstaf

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Aw omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 30 augustus 2019, ECLl:NL:TAHVD:2019:125 en Hof van Discipline 28 september 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:200).
5.2    Bij zijn handelen moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn vastgelegd. De raad zal de betamelijkheid van het handelen van verweerder dan ook mede aan de hand van deze kernwaarden beoordelen. Zo is een advocaat partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Deze belangen bepalen de wijze waarop hij zijn opdracht uitvoert, zij het dat die uitvoering op een onafhankelijke, integere en deskundige wijze dient te geschieden. 
5.3    Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Beoordeling
5.4    Op grond van de stukken, de verklaringen van partijen ter zitting en de erkenning van verweerder, is de raad van oordeel dat verweerder in de zaak van de heer M tegen de school de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft geschonden en niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw. Hij heeft zich immers zoals hij zelf heeft aangegeven als een instrument door zijn cliënt laten gebruiken en een onhaalbare vordering namens hem ingesteld waarbij de grenzen van het betamelijke zijn overschreden. Dat verweerder bij die cliënt niet de nodige hulp van de deken zou hebben gekregen, zoals hij stelt, zal ter beoordeling kunnen worden meegenomen bij de klacht die verweerder tegen de deken heeft ingesteld. Dat staat los van dit bezwaar van de deken over het optreden van verweerder.
5.5    Op grond van het voorgaande zal de raad dekenbezwaar I gegrond verklaren.

Dekenbezwaar II;
Maatstaf

5.6    In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen. 
5.7    Volgens de hiervoor weergegeven feiten heeft de deken in het kader van haar toezichthoudende taak meermaals aan verweerder gevraagd om een aantal concrete dossiers te verstrekken. Naar het oordeel van de raad is de deken alleszins redelijk geweest door haar eerste afgiftetermijn van 11 april 2023 na gerezen bezwaren bij verweerder te verzetten naar uiterlijk 1 juni 2023. Gebleken is dat verweerder niet op die uiterste datum de dossiers aan de deken heeft afgegeven. Verweerder heeft echter met zijn e-mail van een dag daarna opnieuw uitgebreid bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de deken tot afgifte van de dossiers. Ondanks dat verweerder de uiterste termijn heeft laten verstrijken, heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 16 juni 2023 om escalatie te voorkomen. Zonder afmelding is verweerder op 16 juni 2023 niet naar het ordebureau gekomen. De deken heeft uiteindelijk, na eerst een vooraankondiging op 3 juli 2023, op 18 juli 2023 aan verweerder een last onder dwangsom opgelegd met een allerlaatste termijn van veertien dagen. De raad is uit de verklaringen tijdens de zitting gebleken dat verweerder op de laatste dag van de hem gegeven termijn de opgevraagde dossiers aan de deken heeft verstrekt. 
5.8    Door na te laten om terstond na het verzoek maar pas na oplegging van de last onder dwangsom, aan de deken de gevraagde inlichtingen te verschaffen, heeft verweerder gedragsregel 29 geschonden en daarmee de deken belemmerd in haar toezichthoudende taak. Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder richting de deken geen blijk van respect en gevoel voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. De raad acht dat tuchtrechtelijk verwijtbaar en oordeelt dekenbezwaar II eveneens gegrond.

6    MAATREGEL
6.1    Uit het voorgaande volgt dat het dekenbezwaar gegrond is. De raad acht de handelswijze van verweerder ernstig laakbaar. Verweerder heeft naar eigen zeggen geen weerstand kunnen bieden aan de druk van zijn cliënt. Dat wordt te allen tijde van een advocaat verwacht en raakt aan de kern van de taak van een advocaat. Voorts heeft verweerder  geweigerd te voldoen aan het verzoek van de deken om bepaalde dossiers aan te leveren voor onderzoek. In plaats van over te gaan tot onverwijlde afgifte van de opgevraagde dossiers, zoals van verweerder verwacht mocht worden, heeft hij dat pas gedaan na oplegging van een aangezegde dwangsom. Voor zover verweerder meende dat hij voor zijn weigering goede gronden had, dan werd in elk geval van hem verwacht dat hij op het aanbod van de deken voor een tweede gesprek  was ingegaan om zijn bezwaren daartegen te bespreken. Verweerder is zonder afmelding niet op 16 juni 2023 bij de deken op gesprek gekomen. Verweerder heeft zich aldus onttrokken aan de toezichthoudende taak van de deken. 
6.2    Tijdens de zitting heeft verweerder naar het oordeel van de raad geen begin van inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen. Volgens verweerder ligt alles wat hem is overkomen aan zijn dwingende cliënt en aan de deken, die hem niet heeft geholpen met die lastige cliënt en zich daarna tegen hem heeft gekeerd. Gelet op de toonzetting van zijn e-mails aan de deken en zijn weinig respectvolle houding richting de deken heeft de raad de mogelijkheid aan verweerder geboden voor benoeming van een coach met een nader te bepalen opdracht en binnen een bepaalde termijn. Alhoewel het verweerder vrij stond om dit voorstel vanwege de voor hem daarmee gemoeide kosten af te wijzen, leek verweerder ook het nut van begeleiding niet te in te zien. Dit terwijl juist verweerder naar het oordeel van de raad zal moeten werken aan een meer respectvolle houding richting de deken en haar taken, omdat hij in zijn toekomst als advocaat, zoals iedere advocaat, altijd met een toezichthoudende en controlerende deken te maken zal hebben. De raad geeft verweerder zoals ter zitting besproken in overweging om een coach in te schakelen teneinde situaties als de onderhavige in de toekomst te voorkomen.
6.3    Verweerder heeft naar het oordeel van de raad niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Aw. Mede gezien het feit dat verweerder de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid heeft geschonden en onvoldoende zelfinzicht heeft getoond, ziet de raad aanleiding om een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke schorsing aan verweerder op te leggen. De resterende voorwaardelijke schorsing dient als een stok achter de deur voor verweerder om oog te houden voor de bijzondere positie van de deken in de advocatuur. 

7    KOSTENVEROORDELING
7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Aw veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b)    € 500,- kosten van de Staat.
7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van een schorsing voor de duur van vier (4) weken op, waarvan twee (2) weken voorwaardelijk;
-    bepaalt dat de voorwaardelijke maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing (twee weken) ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, 
-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2; 
-    bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Aw bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar. 

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.

Griffier                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 9 oktober 2023