ECLI:NL:TADRARL:2022:367 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-154/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:367
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 22-154/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat in een echtscheidingsprocedure. Het verwijt betreft het niet meenemen van het woonrecht van de huurwoning in de procedure en slecht communiceren. Allereerst overweegt de raad dat goede huisvesting een belangrijk onderwerp is waarmee een advocaat als zijnde de belangenbehartiger van zijn cliënt zorgvuldig dient om te gaan. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verweerster gelet op alle feiten en omstandigheden ervan uit mocht gaan dat klaagster van de echtelijke woning had afgezien. De raad is van oordeel dat dit het geval is. Voorts is door klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er door verweerster slecht gecommuniceerd is. Uit het klachtdossier blijkt een intensieve en voortdurende communicatie tussen klaagster en verweerster. Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 december 2022
in de zaak 22-154/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20/177 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 oktober 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.10.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster in de periode november 2018 tot maart 2021 rechtsbijstand verleend in een echtscheidingsprocedure. Op 13 november 2018 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden. Op het intakeformulier dat verweerster tijdens het intakegesprek heeft ingevuld staat onder meer vermeld “man mag niets weten dus geen post naar adres“; “partijen wonen nog samen”; en onder het kopje voorlopige voorzieningen, bij het onderwerp: uitsluitend gebruik (bedoeld wordt van de echtelijke woning): “kan bij broer m”.
2.3 Nog voor het aanhangig maken van de zaak is klaagster verhuisd naar een huurwoning.
2.4 Bij voorlopige voorzieningen is niet om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gevraagd. In het verzoekschrift tot echtscheiding is geen nevenverzoek opgenomen tot toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning aan klaagster.
2.5 Bij e-mail van 11 februari 2019 aan klaagster heeft verweerster het volgende geschreven.

“…… [Z] is een verkeerd emailadres waar mijn mail per ongeluk is toegezonden. Dit is heel erg, en het spijt mij enorm. Ik wilde de mail naar jou en …. [ex-echtgenoot] verzenden, hij heeft automatisch het email adres van …. [Z] gepakt en ik heb dit niet gezien. (…)

De heer …. [Z] heeft de mail meteen verwijderd, aangezien hij meteen zag dat deze brief niet voor hem bestemd was. (..)”

2.6 Rond 5 maart 2019 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij “voor het huis wilde gaan”. Bij brief van 21 maart 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. Deze klacht had het niet meenemen van de woning in de procedure tot onderwerp. Naar aanleiding van telefonisch contact met een stafjurist van het Ordebureau heeft klaagster aangegeven dat zij weer voldoende vertrouwen had in verweerster en dat zij de klacht wilde laten rusten, waarna verweerster haar werkzaamheden heeft hervat.
2.7 Op 14 maart 2019 is de echtscheiding uitgesproken. Daarop is op 12 april 2019 een gesprek tussen klaagster en verweerster gevolgd. Tijdens dit gesprek is onder meer de mogelijkheid besproken om de echtscheidingsbeschikking niet in te schrijven en opnieuw een echtscheidingsverzoek in te dienen waarbij als nevenvoorziening toewijzing van het huurrecht van de woning gevraagd zal worden.
2.8 Op 17 juni 2019 heeft klaagster een akte van berusting met verzoek tot inschrijving ondertekend. Op 25 juni 2019 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.9 Vervolgens heeft verweerster haar werkzaamheden voortgezet voor wat betreft de boedelscheiding. Over de opzet van de dagvaarding tot verdeling van de gemeenschap heeft tussen partijen een levendige communicatie plaatsgevonden. Bij e-mail van 9 oktober 2020 heeft verweerster aan klaagster een concept dagvaarding toegezonden. Verweerster heeft daarbij geconstateerd dat er nog slechts weinig geschilpunten waren en dat reeds het nodige geregeld was.
2.10 Op 3 maart 2021 heeft klaagster aan verweerster een e-mail gezonden met de volgende inhoud:

“Ik ben tot de conclusie gekomen dat u mijn hogerberoepstermijn heeft laten verstrijken, om mijn huurrecht op te eisen. Zou u mij dit kunnen verklaren hoe dit heeft kunnen gebeuren?”

Bij e-mail van 4 maart 2021 aan klaagster heeft verweerster als volgt op deze e-mail geantwoord:

“Vanaf de datum echtscheidingsbeschikking is het inderdaad mogelijk om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan. Met uw instemming is de echtscheiding ingeschreven in juni 2019. U heeft hiervoor ook een akte van berustig getekend.

Uw klacht over het huurrecht is uitgebreid aan de orde geweest in de klachtprocedure bij de Deken in 2019. (…) We hebben deze kwestie meerdere malen uitgebreid samen besproken. De conclusie was dat het alsnog proberen te verkrijgen van het huurrecht kansloos was. Achteraf had u dat wel graag in ieder geval geprobeerd. Maar ik mag op basis van mijn gedragsregels van de Advocatuur geen zaken doen die bij voorbaat kansloos zijn.”

Vervolgens heeft verweerster haar relatie met klaagster verbroken, omdat zij had vastgesteld dat een voldoende vertrouwensbasis ontbrak.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) slecht te communiceren en klaagster niet serieus te nemen;
b) te vergeten het huis van klaagster in de procedure mee te nemen en de hoger beroepstermijn te laten verstrijken;
c) een slordige administratie te hebben.
3.2 Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster het volgende naar voren gebracht:
Klachtonderdeel a)
3.3 Verweerster heeft (bijna) nooit de e-mails of telefoontjes van klaagster beantwoord en was altijd bezig met andere zaken.
Klachtonderdeel b)
3.4 Verweerster heeft klaagster niet gewezen op de hoger beroepstermijn van drie maanden vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking. Verweerster heeft gezegd dat klaagster zes maanden de tijd gehad om na te denken of zij nog wilde scheiden.
Klachtonderdeel c)
3.5 Op het intakeformulier staan handgeschreven aantekeningen en er is een e-mail naar een verkeerd e-mailadres verzonden.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft klaagster wel degelijk serieus genomen. Zij kon voor klaagster echter alleen doen wat juridisch mogelijk is.
Klachtonderdeel b)
4.3 Tijdens het intakegesprek is over toewijzing van de woning gesproken en over het feit dat er na indiening van een dergelijk verzoek enige weken overheen zouden gaan alvorens dat door de rechtbank behandeld zou worden en dat dit gelet op de gespannen verhouding tussen partijen problematisch zou zijn. Omdat klaagster vervolgens andere woonruimte had gevonden en had betrokken is de woning tijdens de behandeling voorlopige voorzieningen niet meer aan de orde geweest. Verweerster ging ervan uit dat deze kwestie niet meer speelde.
4.4 Niet eerder dan rond 5 maart 2019 heeft klaagster opnieuw aan de orde gesteld dat zij toewijzing van de echtelijke woning wenste. Vervolgens heeft verweerster aan klaagster uitgelegd dat het door klaagster gewenste verzoek in de lopende procedure niet meer mogelijk was en is gesproken over de mogelijkheid om de echtscheiding niet in te schrijven en de zaak opnieuw te beginnen waarbij om toewijzing van de woning gevraagd zou kunnen worden. Daarna heeft klaagster een akte van berusting met verzoek tot inschrijving ondertekend waarmee zij aangaf inschrijving van de echtscheiding te wensen. De inschrijving heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarmee was het vragen om het huurrecht van de woning definitief onmogelijk en had verweerster de kwestie in de visie van verweerster ook definitief laten rusten. 
Klachtonderdeel c)
4.5 Tijdens het intakegesprek heeft verweerster op het intakeformulier met pen aantekeningen geplaatst. Voor de rest heeft verweerster een digitaal dossier aangehouden. Verweerster erkent dat zij een e-mail naar een verkeerd persoon heeft gezonden. Daarvoor heeft zij haar excuses aangeboden.

5 BEOORDELING
5.1 Het gaat hier om een klacht tegen de eigen advocaat. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD: 2018:32).
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit klachtonderdeel is door klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit het klachtdossier blijkt een intensieve en voortdurende communicatie tussen klaagster en verweerster. Klaagster mocht het dan misschien niet altijd eens zijn met de handelwijze van verweerster ten aanzien van onder meer de opzet van de boedelscheidingsprocedure, maar dat maakt nog niet dat er in tuchtrechtelijk verwijtbare zin onvoldoende is gecommuniceerd of dat klaagster niet serieus is genomen. Bij de behandeling van een zaak heeft de advocaat de leiding en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient hij te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn en welke stappen binnen de juridische mogelijkheden het beste gezet kunnen woden. De raad is niet gebleken dat verweerster daarbij de haar gegeven vrijheid heeft overschreden.
5.3 De raad verklaart klachtonderdeel a) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 In dit klachtonderdeel gaat het over het niet meenemen van de woning in de echtscheidingsprocedure. Allereerst overweegt de raad dat goede huisvesting een belangrijk onderwerp is waarmee een advocaat als zijnde de belangenbehartiger van zijn cliënt zorgvuldig dient om te gaan. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verweerster gelet op alle feiten en omstandigheden ervan uit mocht gaan dat klaagster van de echtelijke woning had afgezien.   
5.5 Tussen partijen staan de volgende feiten en omstandigheden vast. Klaagster had een andere woning. Bij voorlopige voorzieningen was toewijzing van de echtelijke woning niet als verzoek meegenomen. Ook in het op voorhand ter goedkeuring toegezonden verzoekschrift tot echtscheiding was geen voorziening wat betreft de woning opgenomen. Niet eerder dan in maart 2019 heeft klaagster aangegeven dat zij in de echtelijke woning terug wilde. Op 11 maart 2019 heeft klaagster hierover bij de deken een klacht ingediend. Onweersproken is gesteld dat op 12 april 2019 een gesprek tussen verweerster en klaagster heeft plaatsgevonden waarin gesproken is over de mogelijkheid om de echtscheiding niet in te schrijven en opnieuw een procedure aanhangig te maken met als nevenvoorziening toewijzing van het huurrecht en dat toen ook aan de orde is geweest dat een dergelijk verzoek weinig kans van slagen zou hebben omdat klaagster reeds een sociale huurwoning had geaccepteerd. Door de daarop (op 17 juni 2019) gevolgde onvoorwaardelijke ondertekening van de akte van berusting en verzoek tot inschrijving van de echtscheiding is de zaak naar het oordeel van de raad in de fase beland waarin verweerster terecht heeft mogen menen dat klaagster haar aanspraken op de echtelijke woning definitief had laten varen. Mogelijk is klaagster daarop later teruggekomen. Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat er door haar verslechterende gezondheidstoestand in de loop der tijd meer argumenten voor terugkeer in de echtelijke woning waren bij gekomen. Dat doet er echter niet aan af dat verweerster aanvankelijk terecht genoemde aanname heeft mogen doen.
5.6 De raad verklaart klachtonderdeel b) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Blijkens haar toelichting beklaagt klaagster zich er in dit klachtonderdeel onder meer over dat verweerster op het intakeformulier met pen aantekeningen heeft geplaatst. Dit was verweerster (uiteraard) toegestaan en is derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.8 Verweerster heeft erkend dat zij een e-mail naar een verkeerd e-mailadres heeft verzonden. Dit is op zich te betreuren, maar dit kan gebeuren. Bovendien heeft verweerster één en ander uit zichzelf rechtgezet, daarover met klaagster gecommuniceerd en haar excuses aangeboden. Klachtwaardig is deze handelwijze in dit geval niet.
5.9 De raad verklaart klachtonderdeel c) derhalve ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.

Griffier                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 12 december 2022