ECLI:NL:TADRARL:2022:32 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-515/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-515/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat via FNV. Kwaliteit dienstverlening. Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager onvoldoende zorgvuldig beëindigd. Na beëindiging van haar werkzaamheden, is het dossier via haar leidinggevende ter beoordeling terechtgekomen bij een letselschadebehandelaar, volgens verweerster een jurist maar geen advocaat. Het dossier is volledig uit de handen en het zicht van verweerster geraakt, althans zij heeft daar geen enkele bemoeienis meer mee gehad. Hier wringt de verantwoordelijkheid van verweerster als advocaat met de manier waarop de organisatie van FNV is ingericht. Vanwege haar zorgplicht als advocaat had het op de weg van verweerster gelegen om klager op de gang van zaken binnen FNV te wijzen en om de opties voor de verdere behandeling van zijn dossier na haar onttrekking uit te leggen. Door dit na te laten, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerster heeft immers ook als advocaat in dienst van FNV een eigen verantwoordelijkheid en zorgplicht ten opzichte van haar cliënten, waarbij zij zich niet kan verschuilen achter het systeem van FNV. Klacht deels ongegrond, deels gegrond. Waarschuwing. Hoewel deze maatregel alleen verweerster treft, mag indirect FNV zich deze maatregel ook aantrekken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 28 maart
2022
in de zaak 21-515/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 november 2020 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 14 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1289677/DB/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 januari 2022. Daarbij
waren verweerster en haar gemachtigde aanwezig. De gemachtigde van klager was op haar
verzoek via de telefoon aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In mei 2018 heeft klager het Bureau Beroepsziekten FNV gevraagd zijn dossier in
behandeling te nemen, omdat hij van mening was dat zijn gezondheidsschade een gevolg
was van zijn werkzaamheden. Nadat de onderhandelingen in het minnelijk traject waren
vastgelopen, is klagers dossier overgedragen aan FNV Advocaten (hierna: FNV).
2.3 Op 9 december 2019 heeft verweerster een opdrachtbevestiging met een exemplaar
van de algemene voorwaarden naar klager gestuurd. In de opdrachtbevestiging heeft
verweerster opgemerkt dat klager de algemene voorwaarden ook op de website van de
FNV kan vinden. In artikel 2 van deze algemene voorwaarden is in artikel 2.1 onder
meer vermeld: ‘Deze klachtenregeling is te vinden [nog aan te vullen]’.
2.4 Op 2 januari 2020 heeft verweerster klager gemaild over haar bevindingen na bestudering
van klagers dossier. In dat kader heeft verweerster onder meer opgemerkt:
‘In beginsel is het geschil tussen partijen in uw dossier heel helder. Er zijn twee
mogelijke oorzaken voor de bij u gediagnostiseerde longaandoening, namelijk uw werkzaamheden
bij (…) en een mogelijke auto-immuunziekte.
(…)
Omdat de wederpartij in uw dossier bereid is gezamenlijk een deskundige aan te wijzen,
zie ik op dit moment geen meerwaarde in het opstarten van een bodemprocedure bij de
kantonrechter.
(…)
Een gezamenlijke expertise waarbij beide partijen zich aan de uitkomst binden, is
vele malen sneller dan een bodemprocedure bij de kantonrechter.
(…)
Mijn voorstel is dus om met de heer V. in overleg te treden over de wijze waarop de
expertise moet worden ingericht. (…) Indien de heer V. daar niet meer kan instemmen
zal alsnog een bodemprocedure opgestart moeten worden. (…)
Graag verneem ik van u of u zich kunt vinden in bovengenoemde werkwijze.’
2.5 Op 7 januari 2020 heeft klagers zoon verweerster onder meer gemaild:
‘Allereerst, onze dank is groot voor de grondige analyse die u heeft gedaan. (…) Het zou dan ook vreemd zijn om u niet de kans te geven om op uw voorstel in te gaan om het met een beperkte vraagstelling rondom auto-immuunziekten een bodemprocedure alsnog te voorkomen, ondanks dat wij daar kanttekeningen bij hebben.’
2.6 Op 25 februari 2020 heeft verweerster (de zoon van) klager gemaild:
‘Ik meen dat wij het volledig eens zijn over de wijze waarop het dossier van uw vader
gevolg moet krijgen: of de wederpartij handelt in lijn met de eerdere adviezen van
haar medisch adviseur of de zaak wordt in volle omvang voorgelegd aan de rechter.
Ik ben zeer benieuwd naar het nieuwe advies van de medisch adviseur (…), maar ik ben
in ieder geval niet van plan u te adviseren mee te gaan in een uitgebreid expertise
traject. Daarvoor zijn de eerste medische adviezen van de wederpartij te duidelijk.’
2.7 Op 30 april 2020 heeft verweerster het medisch advies van de wederpartij en de
reactie daarop van de wederpartij naar klager gemaild en daarbij opgemerkt dat zij
dit advies aan haar medisch adviseur zal voorleggen.
2.8 Op 1 mei 2020 heeft klagers zoon verweerster onder meer gemaild dat een rechtsgang
onvermijdelijk is geworden, omdat de medisch adviseur van de wederpartij terugkomt
op een expert die de wederpartij zelf heeft voorgesteld. Voor klager is dit ‘de druppel die de emmer doet overlopen’. Volgens klagers zoon heeft de wederpartij eerdere adviezen duidelijk geschonden
en verbaast het hem dat verweerster zelf geen rechtsgang voorstelt. Volgens klagers
zoon is een verdere discussie over de concept vraagstelling vooralsnog overbodig.
2.9 Op 4 mei 2020 heeft verweerster op de e-mail van 1 mei 2020 gereageerd. In haar
reactie heeft verweerster onder meer het volgende opgemerkt:
‘Allereerst begrijp ik uw frustratie over de voortgang van het proces en over de knulligheid
van de medisch adviseur van de wederpartij (…) Uw dwingende verzoek tot een procedure
is begrijpelijk, maar niet efficiënt.
(…)
Daarop is een nieuwe vraagstelling door mij ontwikkeld en voorgelegd aan de wederpartij.
De wederpartij is in beginsel akkoord met de vraagstelling maar wenst nog een paar
aanvullingen. Ik heb u aangegeven dat ik akkoord kan gaan met die aanvullingen (…)
Voor de volledigheid wil ik ook het akkoord van mijn medisch adviseur.
(…)
Nogmaals ik begrijp uw frustratie en ongeduld en uw wens voor uw vader om snel tot
een oplossing te komen. Op dit moment zie ik echter dat de door mij voorgestelde vraagstelling
bijna akkoord is bevonden en dat de expertise dus in beginsel op korte termijn opgestart
kan worden waarbij alleen wordt gezocht naar een mogelijke alternatieve oorzaak voor
de longfibrose van uw vader, naast de blootstelling in het werk. Dat is het doel dat
wij hebben besproken en dat dus nog steeds zonder procedure kan worden bereikt.’
2.10 Op 4 mei 2020 heeft klagers zoon verweerster gemaild dat procederen volgens hem ‘toch echt noodzakelijk is’. Daarop heeft verweerster dezelfde dag gereageerd. In haar reactie heeft verweerster opgemerkt dat klager akkoord is gegaan met de vervolgstappen zoals genoemd in haar e-mail van 2 januari 2020 en dat zij geen reden ziet om tot dagvaarding over te gaan. Daarbij vermeldt verweerster dat dat pas anders wordt als haar medisch adviseur niet met de door de wederpartij gewenste aanvullingen op de vraagstelling kan instemmen en/of met de voorgestelde arts. Tot slot heeft klagers zoon op 4 mei 2020, onder verwijzing naar verweersters e-mail van 25 februari 2020, naar verweerster gemaild dat de vraagstelling en de expert aan beide kanten niet akkoord zijn, waarmee het minnelijk traject definitief wordt afgesloten.
2.11 Op 18 mei 2020 heeft verweerster (aan de zoon van) klager gemaild dat zij klager adviseert in te stemmen met de expertise, omdat de medisch adviseurs het inmiddels eens zijn over de vraagstelling en de expertise-arts. Daarbij heeft verweerster opgemerkt dat als klager niet wenst mee te werken aan de expertise en een procedure wenst, een expertise niet kan worden opgestart en dat zij de zaak in dat geval zal neerleggen bij haar leidinggevende. Dezelfde dag heeft klagers zoon verweerster als volgt bericht:
'Zeer spijtig dat u dit alsnog probeert door te zetten. De situatie dat u en ik niet akkoord waren was allang en breed bekend. U heeft met uw manier van handelen ons alleen nog meer kostbare tijd laten verliezen. Niet akkoord.’
2.12 Op 19 mei 2020 heeft verweerster (aan de zoon van) klager gemaild:
‘Er is een duidelijk verschil van inzicht tussen ons met betrekking tot de behandeling van het dossier van uw vader. Bovendien hebt u aangegeven geen vertrouwen in mijn advies te hebben. Om die reden ben ik genoodzaakt mij als advocaat terug te trekken. Ik zal het dossier bij mijn leidinggevende neerleggen voor verdere vervolgstappen.’
2.13 Op 5 augustus 2020 heeft de leidinggevende van verweerster klager bericht over
de uitkomst van een second opinion ten aanzien van klagers dossier. Op dezelfde datum
heeft (de zoon van) klager daarop gereageerd en gevraagd om een complete kopie van
het dossier inclusief alle interne en externe communicatie en om de zaak door te sturen
naar de klachtencommissie.
2.14 Op 13 augustus 2020 heeft verweerster een e-mail van klagers wederpartij van
20 juli 2020 doorgestuurd naar klager. Daarbij heeft verweerster onder meer opgemerkt:
‘Als advocaat blijft het mijn plicht u te informeren over berichten die ik nog van de wederpartij ontvang. Onderstaand bericht heb ik enige tijd geleden ontvangen (…). Ik heb u daar niet eerder over kunnen informeren omdat ik eerst overleg diende te voeren met de Klachtenfunctionaris van de FNV.
De wederpartij verzoekt u om een keuze te maken met betrekking tot de expertise. Het uitblijven van een reactie, maar ook het weigeren van dit traject zal partijen in een patstelling brengen. Ik verwijs u daarvoor naar mijn eerdere adviezen.’
2.15 Op 13 augustus 2020 heeft (de zoon van) klager het volgende naar verweerster gemaild:
‘Het is op z’n minst vreemd te noemen om de zaak over te dragen en dan de vinger naar iemand anders te wijzen, maar een verder oordeel laat ik graag over aan de klachtencommissie.
Jammer dat er weer verzaakt is in de informatieplicht. Om de zaak niet nog meer vertraging op te laten lopen, kan de tegenpartij kort worden bericht dat er geen akkoord is zolang niet alle medische beschikbare informatie bij een expertise wordt betrokken en dat de artsen van (…) in verband met het gebrek aan specialisatie geen optie zijn voor een specialistisch vraagstuk als deze. Graag ontvang ik hier een bevestiging van.’
Tevens vraag ik daarnaast wederom om een complete kopie op van het volledige dossier, zowel digitaal als op papier per post, dat alle interne en externe communicatie bevat.’
2.16 Op 23 augustus 2020 heeft klager FNV aansprakelijk gesteld voor geleden schade
als gevolg van een fout van FNV.
2.17 Op 24 augustus 2020 heeft de klachtencoördinator van FNV gereageerd op klagers
e-mail van 5 augustus 2020 en de aansprakelijkstelling van 23 augustus 2020. In deze
reactie is de aansprakelijkstelling van FNV afgewezen en is meegedeeld dat aan klagers
verzoek om een kopie van het dossier te ontvangen niet zal worden voldaan omdat FNV
op 30 januari 2019 al het volledige dossier op klagers verzoek heeft toegestuurd.
2.18 Op 26 januari 2021 heeft FNV scans van het dossier sinds 30 januari 2019 aan
klager gemaild, waaronder correspondentie en medische stukken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft herhaalde verzoeken om afgifte van een kopie van het dossier
genegeerd en niet gehonoreerd;
b) Verweerster is afspraken over de aanpak van de zaak niet nagekomen;
c) Verweerster heeft na het neerleggen van haar werkzaamheden per e-mail van 19 mei
2020 een bericht van de wederpartij pas op 13 augustus 2020 doorgestuurd en zij heeft
de wederpartij niet geïnformeerd;
d) Verweerster heeft in haar e-mail van 19 mei 2020 geschreven dat er geen vertrouwen
is in haar advies, terwijl klager in zijn e-mail van 18 mei 2020 heeft geschreven ‘niet akkoord’;
e) Verweerster heeft incomplete algemene voorwaarden gehanteerd, specifiek ten aanzien
van artikel 2 klachtenregeling;
f) Verweerster heeft tegen de wil van klager het advies van de medisch adviseur erbij
betrokken om toch haar zin door te zetten;
g) Verweerster heeft klager niet gewezen op de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand,
klager moest daar meteen van afzien, en zij heeft ook tussentijds niet geverifieerd
of klager voor een toevoeging in aanmerking kwam;
h) Verweerster heeft niet gehandeld met het belang van klager voorop;
i) Verweerster heeft klager niet gewezen op andere mogelijkheden om het geschil te
beslechten.
3.2 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en
stukken van klager.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klachtonderdelen uitvoerig verweer gevoerd en betwist
dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klachtonderdelen gaan in de kern over de kwaliteit van dienstverlening door
de (voormalige) advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en de keuzes waar
zij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad toetst daarom of
verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van
Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de
wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij herhaalde verzoeken
om afgifte van een kopie van het dossier genegeerd en niet gehonoreerd heeft. In dit
verband stelt klager ook dat onduidelijk is of verweerster zich heeft gehouden aan
gedragsregel 3 ter zake van de beveiliging van de communicatiemiddelen, omdat verweerster
geen enkele bijlage ooit versleuteld aan hem heeft verstuurd.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt. Uit de stukken leidt de raad af dat klager niet eerder dan bij e-mail van
13 augustus 2020 aan verweerster heeft gevraagd hem een kopie van het dossier toe
te sturen. Bovendien blijkt uit de stukken dat FNV op 30 januari 2019 al een volledige
papieren kopie van het dossier tot dan toe per post naar klager heeft gestuurd en
dat verweerster naar aanleiding van de klacht scans van het dossier vanaf 30 januari
2019 naar klager heeft gemaild (zie 2.12 en 2.13). Desgevraagd heeft de gemachtigde
van klager ter zitting bevestigd dat hij het dossier van vóór 30 januari 2019 op papier
heeft ontvangen en het dossier van na 30 januari 2019 digitaal. Het dossier is dus
meerdere keren, voor een deel op papier en voor een ander deel digitaal, aan klager
verstrekt. Ten aanzien van de beveiliging van communicatiemiddelen heeft verweerster
toegelicht dat FNV van goed beveiligde systemen gebruikmaakt, speciaal ontwikkeld
voor de advocatuur, waarmee op vertrouwelijke en veilige wijze met cliënten kan worden
gecommuniceerd. Klager heeft deze toelichting onvoldoende feitelijk weersproken. Omdat
van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij afspraken over de aanpak
van de zaak niet is nagekomen. Klager heeft hierbij gewezen op de e-mail van verweerster
van 25 februari 2020.
5.6 De raad is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake
is. In haar e-mail van 2 januari 2020 (zie 2.5) heeft verweerster het door haar voorgestelde
plan van aanpak uitvoerig uiteengezet waarbij verweerster duidelijk heeft gemaakt
dat zij het starten van een procedure niet aan klager adviseert. Uit klagers e-mail
van 7 januari 2020 (zie 2.5) leidt de raad af dat hij hiermee akkoord is gegaan. Vervolgens
heeft verweerster het plan van aanpak gevolgd en zijn de medisch adviseurs van verweerster
en de wederpartij het uiteindelijk eens geworden over de vraagstelling en de expertise-arts.
Ten aanzien van haar e-mail van 25 februari 2020 heeft verweerster toegelicht dat
zij die naar klager heeft verstuurd naar aanleiding van een brief van de wederpartij
waarin de door verweerster voorgestelde vraagstelling nog ter discussie werd gesteld.
De raad leidt hier niet uit af dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de afspraken
die zij in het plan van aanpak heeft weergegeven. Dat er in de periode (maart en juni
2019) voordat verweerster klagers dossier in behandeling heeft genomen mogelijk eerdere
voorstellen voor een onafhankelijke expertise zijn gedaan die zijn afgewezen, zoals
klager heeft gesteld, betekent niet dat verweerster haar afspraken met klager over
de aanpak van de zaak niet is nagekomen. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster dat zij na het neerleggen van
haar werkzaamheden per e-mail van 19 mei 2020 een bericht van de wederpartij pas op
13 augustus 2020 heeft doorgestuurd en dat zij de wederpartij niet heeft geïnformeerd.
5.8 De raad is van oordeel dat het doorsturen van de e-mail van 20 juli 2020 door
verweerster op 13 augustus 2020 laat is, maar niet klachtwaardig. Verweerster heeft
toegelicht dat het dossier in de tussentijd bij haar leidinggevende lag en dat zij,
vanwege haar onttrekking en het aanbod van FNV om klager nog steeds bij te staan,
tijd nodig had om te bepalen hoe te handelen na ontvangst van de e-mail van 20 juli
2020. Verder heeft verweerster toegelicht dat zij de wederpartij in klagers belang
niet heeft geïnformeerd over de keuze van klager om het expertisetraject stop te zetten,
omdat klager hier na een second opinion mogelijk nog op terug wilde komen. De raad
kan verweerster in deze toelichting volgen. Het is de raad niet gebleken dat klagers
positie door dit handelen op enigerlei wijze is geschaad. Klachtonderdeel c) is dan
ook ongegrond.
Klachtonderdelen d), g) en i)
5.9 Klachtonderdelen d), g) en i) gaan in de kern over de verantwoordelijkheid die
verweerster als advocaat heeft bij de beëindiging van werkzaamheden en over het informeren
van cliënten. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk beoordelen.
5.10 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden voor
haar cliënt te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is zij daartoe zelfs
gehouden. De beëindiging van de werkzaamheden moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden,
waarbij de advocaat de belangen van haar cliënt voor ogen moet houden en haar cliënt
moet wijzen op de gevolgen van de beëindiging.
5.11 Uit de e-mailwisseling tussen (de zoon van) klager en verweerster blijkt dat
klager niet akkoord was met de door verweerster voorgestelde strategie. Verweerster
zag goede mogelijkheden zonder het starten van een procedure en was van dat laatste
daarom geen voorstander, terwijl klager daar juist (uitsluitend) op aanstuurde. Daaraan
heeft verweerster de conclusie mogen verbinden dat er geen vertrouwensbasis meer tussen
haar en klager was. Verweerster was dan ook gehouden de behandeling van het dossier
te beëindigen. Deze onttrekking heeft echter onvoldoende zorgvuldig plaatsgevonden.
Nadat verweerster haar werkzaamheden had beëindigd, is het dossier via de leidinggevende
van verweerster ter beoordeling terechtgekomen bij een letselschadebehandelaar, volgens
verweerster een jurist maar geen advocaat. Het dossier is volledig uit de handen en
het zicht van verweerster geraakt, althans zij heeft daar geen enkele bemoeienis meer
mee gehad. Hier wringt de verantwoordelijkheid van verweerster als advocaat met de
manier waarop de organisatie van FNV is ingericht. Vanwege haar zorgplicht als advocaat
had het op de weg van verweerster gelegen om klager op de gang van zaken binnen FNV
te wijzen en om de opties voor de verdere behandeling van zijn dossier na haar onttrekking
uit te leggen. Door dit na te laten, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. Verweerster heeft immers ook als advocaat in dienst van FNV een eigen verantwoordelijkheid
en zorgplicht ten opzichte van haar cliënten, waarbij zij zich niet kan verschuilen
achter het systeem van FNV. Verder is de onttrekking onzorgvuldig omdat verweerster
klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand als
hij verder zou willen gaan met een advocaat buiten FNV. Hoewel verweerster eerder,
in de opdrachtbevestiging, wel op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand
heeft gewezen, had het op haar weg gelegen om dit ook in het kader van haar onttrekking
als klagers advocaat te doen. Dat verweerster klager hierover niet heeft geïnformeerd
is klachtwaardig. Het verwijt dat verweerster tussentijds niet heeft geverifieerd
of klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand is daarentegen niet
gegrond. Tijdens de opdracht hoefde klager als lid van FNV immers niet voor rechtsbijstand
te betalen. Tot slot is de raad van oordeel dat verweerster klager over de opties,
ook buiten FNV, had moeten informeren en hem daarover meer had moeten uitleggen. In
de overgelegde e-mailwisseling kan de raad niet afleiden dat verweerster alle beschikbare
opties, inclusief een second opinion door een ander advocatenkantoor, aan klager heeft
voorgelegd en met hem heeft doorgenomen. Integendeel, uit deze stukken blijkt dat
verweerster vooral de procedure zoals die binnen FNV is bepaald, heeft gevolgd waarbij
zij haar eigen verantwoordelijkheid als advocaat om cliënten zo volledig mogelijk
te informeren uit het oog heeft verloren. Dat klager wellicht niet meer voor andere
oplossingen openstond, zoals verweerster heeft aangevoerd, betekent niet dat verweerster
andere opties onbesproken hoefde te laten. Ook op dit punt heeft verweerster haar
informatieplicht geschonden en dat kan haar tuchtrechtelijk worden verweten. Uit het
bovenstaande volgt dat klachtonderdelen d) en i) gegrond zijn en dat klachtonderdeel
g) gegrond is voor wat betreft het niet informeren van klager over de mogelijkheid
van gefinancierde rechtsbijstand na de beëindiging van de werkzaamheden, en voor het
overige ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.12 Met klachtonderdeel e) verwijt klager verweerster dat zij incomplete algemene
voorwaarden heeft gehanteerd, specifiek ten aanzien van artikel 2 klachtenregeling.
5.13 De raad is van oordeel dat ten aanzien van de algemene voorwaarden geen sprake
is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Het staat vast dat klager
de algemene voorwaarden heeft gekregen en dat de daarin vermelde klachtenregeling
is gevolgd. Klager heeft immers via deze klachtenregeling een klacht bij FNV ingediend
en heeft dus ook geen belang bij dit klachtonderdeel. Dat de vindplaats van de klachtenregeling
niet in de algemene voorwaarden is vermeld die klager bij de opdrachtbevestiging heeft
ontvangen, betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Uit de opdrachtbevestiging
blijkt dat verweerster daarin heeft vermeld dat de algemene voorwaarden ook op de
website van FNV te vinden zijn. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.14 Met klachtonderdeel f) verwijt klager verweerster dat zij tegen zijn wil het
advies van de medisch adviseur bij de zaak heeft betrokken om toch ‘haar zin door te zetten’. Daarbij verwijst klager naar zijn e-mail van 18 mei 2020 (zie 2.11) waarin hij stelt
niet akkoord te zijn met het advies van verweerster over de expertise-arts en de vraagstelling.
5.15 De raad is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster
geen sprake is. Uit de e-mailwisseling op 30 april en 11 mei 2020 blijkt dat verweerster
haar medisch adviseur heeft ingeschakeld voor de aanpassing en aanvulling van de conceptvraagstelling.
Vervolgens heeft verweerster de reactie van haar medisch adviseur op 18 mei 2020 met
klager gedeeld. Verder heeft verweerster ter zitting onweersproken toegelicht dat
klager een doorlopende machtiging heeft gegeven voor het delen van medische informatie
met haar medisch adviseur. Het is de raad niet gebleken dat het betrekken van het
advies van de medisch adviseur tegen de wil van klager is gebeurd met als doel om
haar zin door te drijven. Klachtonderdeel f) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.16 Met klachtonderdeel h) verwijt klager verweerster dat zij niet heeft gehandeld
met zijn belang voorop. Uit de klacht blijkt dat het klager erom gaat dat er met de
wederpartij geen akkoord is bereikt over een deskundig en objectief onderzoek en dat
hij een gespecialiseerde arts voor het onderzoek wilde waarbij alle beschikbare medische
informatie wordt betrokken. Daarbij heeft klager gewezen op zijn e-mail aan verweerster
van 13 augustus 2020 (zie 2.15).
5.17 De raad is van oordeel dat verweerster op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt. Uit de stukken leidt de raad af dat verweerster heeft gehandeld
zoals zij met klager had afgestemd (zie 2.4 en 2.5). Verweerster heeft ook aan klager
uitgelegd waarom zij hem niet adviseert een procedure te starten (zie 2.9 en 2.10).
Van het schenden van afspraken en het niet juist informeren, zoals klager heeft gesteld,
is de raad niet gebleken. Dat klager uiteindelijk niet akkoord is gegaan met de door
verweerster voorgestelde expertise kan verweerster niet worden verweten. Verweerster
heeft in haar verweer uitvoerig toegelicht dat zij juist in het belang van klager
heeft gehandeld. De stelling van klager dat verweerster alleen in haar eigen belang
heeft gehandeld, is niet feitelijk onderbouwd en blijkt ook overigens nergens uit.
De e-mail van 13 augustus 2020 waar klager naar heeft verwezen, is verstuurd op een
moment dat verweerster haar werkzaamheden al voor klager had beëindigd en valt dus
buiten de opdracht. Omdat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft, is klachtonderdeel
h) ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich als advocaat
in dienst van FNV onvoldoende rekenschap te geven van haar eigen verantwoordelijkheid
en zorgplicht om cliënten te informeren over de behandeling van een dossier, inclusief
alternatieve opties buiten FNV, en hoe dat binnen de structuur van FNV in zijn werk
gaat. Verweerster kan zich daarbij als advocaat niet verschuilen achter het systeem
van FNV. De aard en ernst van het handelen van verweerster rechtvaardigen de oplegging
van een maatregel. Omdat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel
is opgelegd, ziet de raad aanleiding aan verweerster een waarschuwing op te leggen.
Hoewel deze maatregel alleen verweerster treft, mag indirect FNV zich deze maatregel
ook aantrekken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 genoemde kosten)
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar
rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten,
Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart:
- klachtonderdelen d) en i) gegrond;
- klachtonderdeel g) gegrond voor wat betreft het niet informeren van klager over
de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand na beëindiging van de werkzaamheden,
en voor het overige ongegrond;
- klachtonderdelen a), b), c), e), f) en h) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, F.B.M. van Aanhold, E.M.G. Pouls en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 28 maart 2022