ECLI:NL:TADRARL:2022:118 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-650/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:118 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-05-2022 |
Datum publicatie: | 23-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-650/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft - in zijn rol van voorzitter van de tempel - telefonisch met klager gesproken. Dat gesprek was op initiatief van verweerder en zij hebben gesproken over de mogelijkheid van herstel van de relatie tussen klager en zijn (toenmalige) partner en over financiële aangelegenheden. Verweerder is deze (toenmalige) partner enkele dagen later als advocaat gaan bijstaan in de echtscheidingsprocedure tegen klager. De raad constateert dat klager in het telefoongesprek vertrouwelijke mededelingen aan verweerder heeft gedaan, die hij zeer waarschijnlijk niet zou hebben gedaan als hij zou hebben geweten dat verweerder enkele dagen later klagers (toenmalige) partner, zijn wederpartij, als advocaat zou gaan bijstaan. De raad is daarom van oordeel dat het verweerder, zonder toestemming van klager, niet vrijstond om haar na het telefoongesprek met klager als advocaat bij te gaan staan. Door dat wel te doen heeft verweerder zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Dat verweerder zijn cliënte slechts zeer kort als advocaat heeft bijgestaan en weinig handelingen heeft verricht in de procedure, maakt dat niet anders. Klachtonderdeel gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 mei
2022
in de zaak 21-650/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager 1
gemachtigde: mr. G
en
klaagster 2
tezamen ook: klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 april 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1381099HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 maart 2022. Daarbij waren
klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager 1. en zijn echtgenote zijn betrokken in een echtscheidingsprocedure bij
de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank). Klaagster
2. staat in die procedure klager 1. bij. De echtgenote van klager 1. werd vanaf medio/eind
maart 2021 tot 8 april 2021 bijgestaan door mr. S. Per e-mail van 8 april 2021 heeft
de echtgenote van klager 1. aan klaagster 2. meegedeeld dat zij niet meer wordt bijgestaan
door mr. S.
2.3 Op 13 april 2021 heeft verweerder klager 1. telefonisch benaderd.
2.4 Per e-mail van 14 april 2021 heeft de echtgenote van klager 1. aan klaagster 2
meegedeeld dat zij wordt bijgestaan door verweerder.
2.5 Per e-mail van 16 april 2021 heeft klaagster 2. aan verweerder meegedeeld dat
hij klager 1. rechtstreeks telefonisch heeft benaderd inzake de echtscheiding.
2.6 Op 16 april 2021 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend.
2.7 Per e-mail van 19 april 2021 heeft verweerder de e-mail van klaagster 2. beantwoord
en daarin aangegeven dat hij getracht heeft te bemiddelen om de relatie tussen klager
1. en zijn echtgenote te herstellen. Verweerder heeft in de e-mail voorts aangegeven
dat het telefoongesprek met klager 1. heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Tevens
heeft verweerder aangegeven dat hij het telefoongesprek met klager 1. heeft gevoerd
in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Hindoestaanse Tempel te Almere en niet
als advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) op 13 april 2021 klager 1., cliënt van klaagster 2., in een reeds lopende echtscheidingsprocedure
rechtstreeks telefonisch te benaderen en inhoudelijk met hem over de zaak te spreken,
terwijl hij ermee bekend was dat klaagster 2. hem als advocaat bijstaat, waardoor
gedragsregel 25 lid 1 is geschonden;
b) klager 1. met dat telefoongesprek te 'overvallen’;
c) na dit telefoongesprek de vrouw van klager, klagers wederpartij, als advocaat in
de echtscheidingsprocedure te gaan bijstaan.
4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij heeft
klager 1. - op verzoek van klagers (toenmalige) partner - op 13 april 2021 telefonisch
benaderd om te proberen de relatie tussen hen te herstellen. Dat heeft hij in zijn
rol van voorzitter van de tempel en niet in zijn hoedanigheid van advocaat gedaan.
Vanaf 15 april 2021 is verweerder de belangen van de partner van klager 1. gaan behartigen
als advocaat. Pas op 15 april 2021 is hij er van op de hoogte geraakt dat klaagster
2. de advocaat van klager 1. is. Op 13 april 2021 was hij daarvan niet op de hoogte.
Verweerder heeft haar bijgestaan tot 21 april 2021, het moment dat hij van het tableau
is geschrapt.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat
komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten
waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor
zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het
klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de
bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
5.2 De raad is van oordeel dat klager 1. door het handelen van verweerder rechtstreeks
in zijn belang is of kan worden betroffen. Er is echter niet gebleken dat klaagster
2., de advocaat van klager 1., door het handelen van verweerder in haar eigen belang
is geschaad. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd is onvoldoende. Dat betekent dat
de raad de klacht van klaagster 2. niet-ontvankelijk zal verklaren.
Inhoudelijk
5.3 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Klachtonderdelen a) en b)
5.4 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen.
5.5 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat verweerder
- in zijn hoedanigheid van voorzitter van een tempel - klager 1. (hierna: klager)
heeft gebeld. Over de inhoud van dat telefoongesprek hebben partijen verschillende
lezingen. Wel hebben zowel klager als verweerder verklaard dat zij hebben gesproken
over de relatie tussen klager en diens (toenmalige) partner, waarbij onder meer ook
is gesproken over de verdeling van het geld van hun kinderen.
5.6 De raad is van oordeel dat in onvoldoende mate is gebleken dat verweerder op het
moment van het telefoongesprek wist dat klager door klaagster 2., zijn advocaat, werd
bijgestaan. Er zijn geen stukken die deze stelling van klager ondersteunen en verweerder
heeft dit betwist. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder in
strijd met gedragsregel 25 lid 1 heeft gehandeld. Ook is niet gebleken dat verweerder
klager (op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze) met het telefoongesprek heeft overvallen.
Gelet op het voorgaande worden deze klachtonderdelen ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.7 Zoals hierboven is vastgesteld heeft verweerder - in zijn rol van voorzitter van
de tempel - telefonisch met klager gesproken. Dat gesprek was op initiatief van verweerder
en zij hebben gesproken over de mogelijkheid van herstel van de relatie tussen klager
en zijn (toenmalige) partner en over financiële aangelegenheden. Verweerder is deze
(toenmalige) partner enkele dagen later als advocaat gaan bijstaan in de echtscheidingsprocedure
tegen klager.
5.8 De raad constateert dat klager in het telefoongesprek vertrouwelijke mededelingen
aan verweerder heeft gedaan, die hij zeer waarschijnlijk niet zou hebben gedaan als
hij zou hebben geweten dat verweerder enkele dagen later klagers (toenmalige) partner,
zijn wederpartij, als advocaat zou gaan bijstaan. De raad is daarom van oordeel dat
het verweerder, zonder toestemming van klager, niet vrijstond om haar na het telefoongesprek
met klager als advocaat bij te gaan staan. Door dat wel te doen heeft verweerder zich
niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt als bedoeld in artikel
46 Advocatenwet. Dat verweerder zijn cliënte slechts zeer kort als advocaat heeft
bijgestaan en weinig handelingen heeft verricht in de procedure, maakt dat niet anders.
Dit klachtonderdeel zal derhalve gegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
Verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat, wat hem
tuchtrechtelijk te verwijten is. Gelet op de (beperkte) ernst van het verwijt acht
de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-650/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
Ten aanzien van klaagster 2.:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk
Ten aanzien van klager 1.:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 mei 2022