ECLI:NL:TADRARL:2021:72 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-955

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:72
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 20-955
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dit dekenbezwaar betreft de vraag of verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden meer in het bijzonder artikel 10a lid 1 sub d van de Advocatenwet dat inhoudt dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad oordeelt dat dit in deze zaak het geval is. Verweerder heeft onder zijn verantwoordelijkheid facturen laten opstellen ten name van vennootschappen terwijl de gedeclareerde werkzaamheden zien op zaken van de bestuurders van die vennootschappen in privé, zoals bijvoorbeeld in een echtscheiding en een strafzaak. Dit gebeurde met het doel de fiscus te misleiden in het kader van de Btw-heffing. De raad legt verweerder de maatregel van een berisping op omdat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in het onbetamelijke van zijn handelen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2021

in de zaak 20-955/AL/NN

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

[deken}

Over

[verweerder]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 3 december 2020, met bijlagen, door de raad op 3 december 2020 ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2021 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De deken heeft in een klachtdossier betreffende verweerder declaraties aangetroffen in zaken die verweerder behandelde voor de heer V. Die declaraties waren gesteld op naam van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.A. B.V., een vennootschap van de heer V. Het betrof een strafzaak en een echtscheiding.

2.3    Op verzoek van de deken heeft verweerder de bij de declaraties behorende opdrachtbevestigingen toegezonden.

2.4    Op 19 oktober 2020 heeft de deken een telefoongesprek met verweerder gevoerd waarin verweerder een toelichting heeft gegeven op de door de deken geconstateerde discrepantie. 

2.5    Bij brief van 16 november 2020 heeft verweerder aan de deken geschreven:

“Wij willen als kantoor uitdrukkelijk geen medewerking verlenen aan het verlenen van vooraftrek BTW indien dat niet (…) is toegestaan.”

Bij genoemde brief heeft verweerder een rapport van zijn accountant gevoegd. Deze accountant heeft in opdracht van verweerder onderzoek gedaan naar de administratie van het kantoor van verweerder en uit voornoemd rapport blijkt dat er door het kantoor van verweerder en zijn kantoorgenoten over de periode 1 januari 2019 tot 28 oktober 2020 47 facturen zijn opgemaakt die aan zakelijke entiteiten zijn gezonden, terwijl de werkzaamheden in fiscale zin niet als zakelijk kunnen worden beschouwd.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door gevolg te geven aan het verzoek van de heer V. om declaraties voor werkzaamheden in de privé sfeer op naam van zijn vennootschappen  te zetten met als kennelijk doel deze vennootschappen  in staat te stellen de BTW in vooraftrek te nemen. Een factuur met een verkeerde tenaamstelling is een valse factuur. Het opmaken van een dergelijke factuur is een misdrijf ( art. 225 Sr.). Gezien de omvang en frequentie van de normschending heeft de deken zich genoodzaakt gezien een bezwaar tegen verweerder in te dienen, ondanks de omstandigheid dat zij waardeert dat verweerder uit eigener beweging voornoemd onderzoek heeft laten doen en de resultaten daarvan op transparante wjjze met de deken heeft gedeeld.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd.

4.2    Een derde mag bevrijdend betalen voor een debiteur. Dat was in dit geval ook tevoren met de heer V. afgesproken. De heer V. was ten tijde van het maken van de afspraak bevoegd statutair bestuurder van V. A. B.V. Verweerder heeft ook een aantal zaken van een andere B.V. van de heer V. namelijk V.H. B.V. in behandeling die ondernemingsrechtelijke geschillen betreffen.

4.3    Het is beslist niet de intentie geweest met de verweten gedragingen welbewust mee te werken aan bevoordeling van een cliënt of een derde. Het kantoor van verweerder heeft een nieuw protocol opgesteld voor het aannemen van zaken en de opdrachtbevestigingen zijn verduidelijkt en aangescherpt.

4.4    Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het dekenbezwaar zich tegen hem alleen richt en het bij hem om slechts 4 declaraties gaat. De overige zijn afkomstig van kantoorgenoten. Wel acht hij zich voor het geheel verantwoordelijk.

4.5    Ook stelt verweerder ter zitting dat er geen sprake van valse facturen, noch materieel noch intellectueel.

4.6    Naar aanleiding van de door de deken aangehaalde uitspraak van het Hof van Discipline (ECLI:NL:TAHVD:2020:163) merkt verweerder over het aldaar in alinea 5.30 vermelde criterium op, dat ter zake van de aan hem verweten gedragingen de grondslag van de declaraties juist duidelijk was voor  de derde, nu zijn cliënt immers de bevoegd bestuurder van de vennootschap was. De vennootschap die als te naam gestelde van de facturen gold, wist derhalve dat de betreffende zaken een niet-zakelijk karakter hadden. De facturen en specificaties laten geen misverstand bestaan over de aard van de werkzaamheden.

5    BEOORDELING

5.1    Dit dekenbezwaar betreft de vraag of verweerder artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden meer in het bijzonder artikel 10a lid 1 sub d van de Advocatenwet dat inhoudt dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.2    De raad oordeelt dat het dekenbezwaar gegrond is. Indien werkzaamheden worden verricht in opdracht van een natuurlijk persoon, dan dient de factuur voor die werkzaamheden ook op naam van die persoon te worden gesteld. Door de factuur voor dergelijke werkzaamheden op naam van een besloten vennootschap te stellen, zonder dat die zakelijke partij als opdrachtgever kan worden beschouwd, wordt een feitelijk onjuist indruk gewekt. De bedoeling van deze gang van zaken is – zoveel staat in deze zaak vast – dat de vennootschap de BTW over het betreffende factuurbedrag in aftrek kan nemen. Door de onjuiste tenaamstelling wordt het mogelijk gemaakt dat de vennootschap ten overstaan van de belastingdienst ten onrechte de suggestie wekt dat zij BTW heeft betaald over een door haar verschuldigde factuur.  Met betrekking tot de omvang van de verwijtbare gedraging overweegt de raad als volgt. De raad constateert  dat weliswaar slechts 4 van deze onjuist te naam gestelde facturen zien op zaken die verweerder heeft behandeld, maar dat verweerder zelf ter zitting heeft verklaard dat hij de verantwoordelijkheid draagt voor alle facturen omdat hij alle facturen onder ogen krijgt. Daarmee staat vast dat de aan verweerder verweten gedraging in de periode 1 januari 2019 tot 28 oktober 2020 regelmatig is voor gekomen.

5.3    De raad erkent dat – zoals verweerder stelt- het mogelijk is dat een derde een factuur van een debiteur voldoet. Maar dat neemt niet weg dat ook in die gevallen de tenaamstelling van de factuur op feitelijk juiste wijze moet weergeven wie de schuldenaar is en wiens schuld derhalve door die derde wordt voldaan. En dat is nu juist niet gebeurd ten aanzien van de betreffende facturen, de in rekening gebrachte werkzaamheden zijn immers niet in opdracht van de vennootschappen  van de heer V. verricht.

5.4    De raad acht het aannemelijk dat dit gebeurd is met als doel de fiscus te misleiden in het kader van verrekening van BTW. Dat geen sprake zou zijn van enige vorm van opzet acht de raad onaannemelijk, temeer  nu het kantoor van verweerder zich afficheert als deskundig op fiscaal gebied.

5.5    Verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    Aanvankelijk heeft verweerder in de procedure bij de deken de indruk gewekt zich te realiseren dat de verweten handelwijze een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hij heeft binnen zijn kantoor de nodige maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

6.2    Ter zitting gaf verweerder er echter blijk van het bezwaar van de deken op inhoudelijke gronden te willen bestrijden. Daarmee heeft verweerder getoond onvoldoende inzicht te hebben in de verwijtbaarheid van zijn handelen. Mede daarom legt de raad hem een berisping op.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer [20-955/AL/NN].

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

Griffier                                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 29 maart 2021