ECLI:NL:TADRARL:2020:77 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-954

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:77
Datum uitspraak: 03-02-2020
Datum publicatie: 11-05-2020
Zaaknummer(s): 18-954
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft een letselschadezaak overgenomen van de vorige advocaat van klager. Klacht betreft de vergoeding van de BGK van de vorige advocaat van klager. De afspraak was dat verweerder in de onderhandelingen met de verzekeringsmaatschappij de BGK van de vorige advocaat zou meenemen. Dat heeft hij gedaan, maar de verzekeringsmaatschappij was niet bereid het totale bedrag van de BGK te voldoen. Niet gebleken is dat verweerder aan klager heeft toegezegd dat deze “zich geen zorgen over de BGK van zijn vorige advocaat hoefde te maken”. De klachtonderdelen hierover zijn ongegrond. Wel is verweerder tekort geschoten in de informatievoorziening naar klager toe door hem er niet uitdrukkelijk op te wijzen dat in de vaststellingsovereenkomst niet was opgenomen dat de BGK van de vorige advocaat niet integraal zouden worden vergoed en dat klager zelf die kosten zou moeten betalen. In de begeleidende brief bij de vaststellingsovereenkomst stond daar wel iets over, maar klager ontkent die brief ontvangen te hebben. Niet vastgesteld kan worden of dat juist is terwijl het op de weg van verweerder had gelegen dat aan te tonen. Dat heeft hij niet gedaan. Ook als klager die begeleidende brief wel had ontvangen, is de raad van oordeel dat verweerder tekort is geschoten. De inhoud van de brief was onvoldoende duidelijk. Dit klachtonderdeel is gegrond. Maatregel: waarschuwing en boete van € 6.500,- met als voorwaarde dat boete niet hoeft te worden betaald als binnen de gestelde termijn een bedrag van € 5.000,- (het bedrag dat klager aan zijn vorige advocaat heeft moeten betalen) aan klager wordt betaald.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 februari 2020

in de zaak 18-954

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 november 2018 met kenmerk 17-0231/AS/sd, door de raad ontvangen op 30 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 oktober 2019 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft vooraf laten weten niet aanwezig te zullen zijn op de zitting. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft op 25 juli 2012 een auto-ongeluk gehad. Als gevolg daarvan heeft hij letsel opgelopen en mr. O., advocaat te E., als letselschade advocaat ingeschakeld.

2.3    Op enig moment is klager in contact gekomen met mr. R. Op 9 december 2014 heeft tussen klager en mr. R. een bespreking plaatsgevonden. Klager heeft toen mr. R. als nieuwe advocaat ingeschakeld. Op 9 december 2014 heeft mr. R. per e-mail aan mr. O. laten weten dat zij de nieuwe advocaat van klager was.

2.4    Per e-mail van 10 december 2014 heeft mr. O. aan mr. R. gevraagd hoe om te gaan met zijn openstaande BGK (buitengerechtelijke kosten) tot een bedrag van € 10.585,75 aangezien de verzekeraar nog niet alle declaraties had voldaan.

2.5    Op 11 december 2014 heeft mr. R. aan klager een brief gestuurd met diverse bijlagen waaronder een opdrachtovereenkomst, die op 12 december 2014 door klager is getekend. In de opdrachtovereenkomst is het volgende opgenomen over de kosten van juridische bijstand:

“Uitgaande van een volledige erkenning van de aansprakelijkheid door de aansprakelijke tegenpartij zullen de (redelijke) kosten voor juridische bijstand op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW (Burgerlijk Wetboek) onderdeel van de schade vormen. Deze kosten zullen door [het kantoor van mr. R] middels een op naam van cliënt gestelde declaratie rechtstreeks aan de aansprakelijke partij worden gedeclareerd, op basis van het door de betreffende belangenbehartiger van [het kantoor van mr. R] gehanteerde uurtarief dat jaarlijks zal worden geïndexeerd. Voor 2014 bedraagt het standaard kantooruurtarief € 265,00 exclusief kantoorkosten en btw. Onder de buitengerechtelijke kosten voor juridische bijstand worden ook begrepen de kosten van derden, zoals de medisch adviseur, alsmede kosten voor het inwinnen van informatie en de af te dragen btw.

Voor zover kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen of betaling daarvan door de aansprakelijke tegenpartij wordt geweigerd, zal cliënt daarvoor instaan. In dat geval zal eerst overleg plaatsvinden omtrent het door hem bij te dragen deel in die kosten (zie ook artikel 5). Dat geldt in het bijzonder indien er een gerechtelijke procedure dient te worden gestart. De kosten juridische hulp en bijstand vormen dan namelijk geen onderdeel meer van de schade, zoals omschreven in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. ”

2.6    Op 17 december 2014 en 2 februari 2015 heeft mr. R. per e-mail aan mr. O. laten weten dat zij de BGK van mr. O. zal meenemen bij de eindafwikkeling.

2.7    Op enig moment heeft mr. R. de zaak van klager overgedragen aan verweerder.

2.8    In oktober 2015 heeft mr. O. geïnformeerd naar de stand van zaken in verband met zijn openstaande BGK. Verweerder verwees mr. O. naar de verzekeringsmaatschappij, Univé. Omdat Univé niet reageerde, heeft mr. O. op 22 april 2016 bij verweerder weer gevraagd naar de openstaande BGK. Op 25 april 2016 heeft verweerder per e-mail laten weten dat hij de BGK kosten van mr. O zal meenemen in de eindafwikkeling.

2.9    Op 27 september 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en Univé. Gesproken is hierbij over een bedrag in verband met de afwikkeling van de schade van klager. Verweerder heeft aangegeven dat hij hierover in overleg zou treden met klager.

2.10    Na overleg met klager heeft verweerder per email van 13 oktober 2016 Univé bericht dat een slotbetaling van € 23.000,- voor klager te mager is en dat hij graag wil weten tot welk bedrag Univé kan gaan.

2.11    Op 28 oktober 2016 heeft de secretaresse van verweerder per e-mail aan klager laten weten dat Univé nog bereid is een slotbetaling van € 38.000,- te doen. De secretaresse heeft daarop namens verweerder het volgende geschreven:

(…)

Na overleg met de schaderegelaar van Univé kan ik u laten weten dat Univé bereid is om nog een slotbetaling te doen van € 38.000,-.

Laat u mij per mail even weten dat dat bedrag akkoord is? Univé zal dan een vaststellingsovereenkomst opmaken.”

(…)

2.12    Op 29 oktober 2016 heeft klager per e-mail daarop het volgende geantwoord:

(…)

Hallo allemaal

Het is goed als u goed vindt belastingvrij”

(…)

2.13    Op 31 oktober 2016 heeft verweerder per e-mail aan Univé het volgende bericht:

“Namens cliënte kan ik u laten weten dat hij akkoord gaat met een slotbetaling van € 38.000,-, waarbij onderdeel is dat er een belastinggarantie wordt afgegeven over dit bedrag en de kosten van rechtsbijstand worden voldaan. Dat betreft nog wat kosten van mijn kant, alsmede die van mijn voorganger. Ik verwijs hiervoor naar de bijgevoegde stukken.”

Mag ik een dezer dagen vernemen dat het zo in orde is.”

(…)

2.14    Op 2 november 2016 heeft Univé een brief gestuurd aan verweerder met als bijlage een vaststellingsovereenkomst in verband met de slotuitkering van € 38.000,-. Uit de brief en de vaststellingsovereenkomst volgt niet dat de BGK kosten van mr. O. ook zijn meegenomen.

2.15    Verweerder heeft gesteld dat hij eveneens op 2 november 2016 per post aan klager een brief heeft gestuurd met als bijlage de vaststellingsovereenkomst. In de brief van 2 november 2016 is het volgende opgenomen over de kosten van mr. O.:

“Uw vorige advocaat heeft kosten gemaakt die niet door Univé worden betaald. Ik heb geprobeerd om deze kosten door Univé te laten betalen, maar dat willen ze niet. Deze kosten zitten niet in deze overeenkomst, wel de kosten van [kantoor van verweerder].Die hoeft u dus niet zelf te betalen. Het kan zijn dat [vorige advocaat] zelf met u contact gaat zoeken over de betaling van zijn kosten. In dat geval kunt u, als u deze niet redelijk vindt, contact zoeken met het bureau van de Orde van Advocaten in Overijssel. Ik kan u daar verder niet mee helpen.”

2.16    Klager stelt dat hij de begeleidende brief van 2 november 2016 nooit heeft ontvangen en uitsluitend de vaststellingsovereenkomst. Op 3 november 2016 heeft klager de vaststellingsovereenkomst getekend retour gezonden.

2.17    Op 16 november 2016 heeft verweerder de door klager getekende vaststellingsovereenkomst naar Univé gestuurd.

2.18    Op 18 november 2016 heeft Univé per e-mail laten weten dat de slotuitkering van € 38.000,- was overgemaakt en dat een bedrag van € 18.785,31 aan BGK was betaald waarvan een bedrag van € 4.689,13 aan mr. O. en een bedrag van € 14.096,18 aan verweerder. Univé wilde niet meer betalen en was bereid dit bedrag af te ronden op € 20.000,- wat nog een betaling opleverde van € 1.214,69.

2.19    Verweerder heeft daarop dezelfde dag aan Univé laten weten dat is afgesproken dat zijn kantoor nog € 1.819,67 zou ontvangen. Ook heeft verweerder gemeld dat er nu duidelijkheid was over de kosten van mr. O. en dat die dus niet zouden worden voldaan.

2.20    Per e-mail van 23 november 2016 heeft de secretaresse van verweerder desgevraagd aan klager meegedeeld dat de getekende vaststellingsovereenkomst en belastinggarantie in goede orde was ontvangen.

2.21    Op 3 juli 2017 heeft verweerder aan mr. O. meegedeeld dat Univé niet bereid is de openstaande BGK kosten van mr. O. te voldoen. Daarop heeft mr. O. zijn declaratie van € 10.700,36 in rekening gebracht bij klager. In het kader van een regeling heeft klager € 5.000,- aan verweerder betaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zijn toezegging aan klager dat deze zich geen zorgen hoefde te maken over de kosten van mr. O., niet is nagekomen;

b)    hij de kosten van mr. O. niet heeft meegenomen in de eindafwikkeling;

c)    hij klager niet zorgvuldig heeft geïnformeerd over het feit dat de kosten van mr. O. niet zijn meegenomen in de eindafwikkeling.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt voorop dat er met klager is gebeld, het gezin van klager is bezocht en dat er ook e-mails zijn uitgewisseld. Het e-mailen in het Nederlands ging goed en het gezin van klager kan zich goed verstaanbaar maken in het Nederlands. Er woont nog een aantal kinderen thuis die de Nederlandse taal goed beheersen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De kantoorgenote van verweerder, mr. R., heeft blijkbaar tijdens het intake gesprek gezegd dat het klager “niets zou kosten”, waaruit klager de conclusie heeft getrokken dat de kosten van zijn vorige advocaat, mr. O., niet betaald hoefden te worden. Er is echter geen juridische relatie tussen het kantoor van verweerder en mr. O.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft geprobeerd de kosten van mr. O. te laten betalen door Univé, maar die wilde dat niet. Dat was het enige dat hij kon doen.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder stelt dat hij in de begeleidende brief bij de vaststellingsovereenkomst van 2 november 2016 klager heeft geïnformeerd over de kosten van mr. O. Daarmee heeft hij klager voldoende geïnformeerd over de kosten van mr. O. voordat klager zijn handtekening zette.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder zou klager hebben toegezegd dat deze zich geen zorgen hoefde te maken over de BGK van mr. O. als hij zijn belangen door verweerder zou laten behartigen. Deze kosten zijn echter niet betaald door Univé en klager heeft de kosten van mr. O. zelf moeten betalen. De vraag is of verweerder jegens klager heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2    Daartoe overweegt de raad dat van een toezegging van verweerder aan klager dat deze de kosten van mr. O. niet zou hoeven te betalen, niet is gebleken. In de opdrachtbevestiging van de kantoorgenote van verweerder van 11 december 2014, noch in de bijbehorende opdrachtovereenkomst is een dergelijke toezegging te lezen. Evenmin is daarvan anderszins gebleken. Ook uit de correspondentie tussen verweerder en mr. O. is een dergelijke toezegging niet af te leiden. Daarin is alleen te lezen dat verweerder aan mr. O. heeft toegezegd dat diens kosten aan Univé zullen worden voorgelegd met het verzoek deze te betalen. Verweerder heeft dat onder meer aan mr. O. bevestigd in een e-mail van 25 april 2016. Een dergelijke mededeling had de kantoorgenote van verweerder  per e-mail van 2 februari 2015 ook al gedaan aan mr. O. Van enigerlei toezegging aan klager door verweerder rechtstreeks dan wel via een toezegging aan mr. O. is geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Ook hier is de vraag aan de orde of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Van onbehoorlijk handelen zou sprake kunnen zijn als verweerder de kosten van mr. O. niet had voorgelegd aan Univé. Dat is echter niet het geval. Verweerder heeft deze kosten doorgegeven aan Univé, zoals onder meer blijkt uit de e-mail van verweerder van 25 april 2016 aan mr. O. waarin verweerder schrijft dat hij de kosten van mr. O. zal meenemen in de eindregeling. Dat Univé die kosten uiteindelijk niet heeft willen betalen, kan verweerder niet verweten worden. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Ter discussie staat de vraag of verweerder klager vóór de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de BGK van mr. O. voor rekening van klager zouden komen, omdat Univé weigerde deze te vergoeden. Daartoe overweegt de raad als volgt.

5.5    Uit de stukken blijkt dat de secretaresse van verweerder op 28 oktober 2016 namens verweerder aan klager heeft bericht dat Univé bereid is nog een slotbetaling te doen van € 38.000,- en verzocht om per e-mail te laten weten dat dat bedrag akkoord is. Daarna zou Univé de vaststellingsovereenkomst opstellen. Op 29 oktober 2016 heeft klager per e-mail laten weten dat hij akkoord is als het belastingvrij is. Vervolgens heeft verweerder per e-mail van 31 oktober 2016 aan Univé meegedeeld dat klager akkoord gaat met een slotbetaling van € 38.000,-, waarbij onderdeel van de overeenkomst moet zijn dat er een belastinggarantie wordt afgegeven en de kosten van rechtsbijstand worden voldaan. Het zou gaan om de kosten van verweerder en die van mr. O. Vervolgens heeft Univé een vaststellingsovereenkomst opgesteld en naar verweerder gestuurd die deze op 2 november 2016 aan klager heeft gestuurd, waarbij verweerder in de begeleidende brief meldt dat Univé de kosten van mr. O. niet wil vergoeden.

5.6    De raad stelt voorop dat in een geval dat een cliënt gevraagd wordt om akkoord te gaan met een regeling de advocaat helder dient te communiceren om te voorkomen dat, achteraf, onduidelijkheden blijken omtrent hetgeen is afgesproken of bedoeld. Deze zorgplicht voor de cliënt is temeer vereist in de situatie dat de cliënt de taal minder goed vaardig is, zoals ter zitting is gebleken, waarbij extra eisen aan de communicatie moeten worden gesteld.

5.7    Klager heeft gesteld dat hij alleen de vaststellingsovereenkomst van 2 november 2016 heeft ontvangen, maar niet de begeleidende brief van verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat die brief wel is verstuurd. De vraag of klager de brief van 2 november 2016 al dan niet heeft ontvangen is van belang omdat in de brief wordt aangegeven dat de kosten van mr. O. niet worden vergoed en mogelijk door klager zelf alsnog moeten worden betaald (bovenstaand onder 2.15). Niet vast te stellen is of klager deze brief nu wel of niet heeft ontvangen, terwijl het op de weg van verweerder had gelegen aan te tonen dat de brief  door klager is ontvangen, althans dat klager met de inhoud bekend was. In die omstandigheden is de raad van oordeel dat het risico dat klager niet wist dat hij de kosten van mr. O. zelf zou moeten betalen bij verweerder ligt. Weliswaar is er nog contact geweest met de secretaresse van verweerder over de vaststellingsovereenkomst, maar ook daaruit is niet af te leiden dat aan klager duidelijk is gemaakt dat de kosten van mr. O. voor zijn rekening kwamen. In de e-mail van de secretaresse van verweerder van 28 oktober 2016 wordt met geen woord gerept over deze kosten, terwijl klager op de zitting heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van die e-mail telefonisch contact heeft ogenomen met het kantoor van verweerder en aan de secretaresse heeft gevraagd of het totale bedrag aan hem toekwam. Zij zou dat hebben bevestigd. Klager heeft hierover kennelijk geen contact meer gehad met verweerder zelf, die niet op de zitting van de raad was om hierop te reageren, zodat de raad er van uitgaat dat de door klager gestelde gang van zaken juist is. In die omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening jegens klager door deze onvoldoende te informeren over de kosten van mr. O. 

5.8    Maar ook als klager de brief van 2 november 2016 wel heeft ontvangen, is de raad van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt aan klager dat hij de kosten van mr. O. zelf zou moeten betalen. Immers in de e-mail van de secretaresse van verweerder van 28 oktober 2016 staat niets over de kosten, terwijl klager daarna nog telefonisch heeft gevraagd of het bedrag integraal aan hem toekwam, waarop kennelijk bevestigend is geantwoord. Gelet op die omstandigheden is de passage in de brief van 2 november 2016 waarin hij schrijft dat Univé niet de kosten van mr. O. wil betalen en dat

“Het kan zijn dat mr. O. zelf met u (klager) contact gaat zoeken over de betaling van zijn kosten. In dat geval kunt u, als u deze niet redelijk vindt,  contact moet opnemen met het van de Orde van Advocaten.”

onvoldoende duidelijk. Bovendien wordt daarin ten onrechte de indruk gewekt dat mr. O. wellicht zijn declaraties niet zal innen en als hij dat wel doet, de Orde van Advocaten een rol in kan spelen. Deze handelwijze is niet behoorlijk. Verweerder had vóór de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager, in heldere bewoordingen aan klager duidelijk moeten maken dat de kosten van mr. O. niet werden vergoed door Univé en dat klager die zelf zou moeten betalen. Ook in dit geval is de klacht gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Daar verweerder ernstig is tekort geschoten in de dienstverlening aan klager door over de kosten van de mr. O. onvoldoende duidelijk te communiceren, terwijl het om essentiële informatie gaat, waaruit fors financieel nadeel is voortgekomen voor klager, acht de raad het passend de maatregel van waarschuwing alsmede een voorwaardelijke boete op te leggen van € 6.500,- indien verweerder niet binnen de hierna te melden termijn een bedrag van € 5.000,- betaalt aan klager, zijnde het bedrag dat klager aan mr. O heeft moeten betalen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-954.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en b  ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        legt aan verweerder de maatregel van een geldboete op van € 6.500,-;

-        stelt als bijzondere voorwaarde dat deze boete niet verschuldigd is als verweerder binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van deze beslissing een bedrag van € 5.000,- aan klager betaalt, zijnde het financieel nadeel dat klager heeft geleden door de handelwijze van verweerder;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2020.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 3 februari 2020