ECLI:NL:TADRARL:2020:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-515

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:123
Datum uitspraak: 07-09-2020
Datum publicatie: 08-10-2020
Zaaknummer(s): 19-515
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Geheimhoudingsplicht van een advocaat. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan doorbreking van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd zijn. Het als vereffenaar van een nalatenschap achterhalen van een declaratie die vanuit de nalatenschap is betaald, is geen zeer uitzonderlijk geval. Klager heeft als vereffenaar andere, meer geëigende, middelen tot zijn beschikking om de door hem gewenste informatie boven tafel te krijgen. Klacht voor een deel ongegrond en voor een deel niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 september 2020

in de zaak 19-515/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 september 2018 heeft klager de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) gevraagd om te bemiddelen tussen hem en verweerder met het verzoek om zijn zaak als klacht in behandeling te willen nemen als de bemiddeling niet tot het gewenste resultaat zou leiden. Op 18 december 2018 heeft klager deken gevraagd zijn zaak als klacht in behandeling te nemen.

1.2    Op 31 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 18/172 van de deken ontvangen.

1.3    De behandeling van de klacht stond aanvankelijk gepland op de zitting van 6 april 2020. Vanwege de door de overheid getroffen coronamaatregelen medio maart 2020 kon deze zitting niet doorgaan. De raad heeft klager en verweerder voorgesteld om de klacht schriftelijk, dus zonder mondelinge behandeling, af te doen. Klager heeft met dit voorstel ingestemd bij e-mails van 7 en 21 april 2020 en heeft in deze e-mails ook een schriftelijke toelichting op zijn klacht gegeven. Verweerder heeft bij e-mail van 20 april 2020 met het voorstel van de raad ingestemd. Vervolgens heeft de raad verweerder in de gelegenheid gesteld om nog op de schriftelijke toelichting van klager te reageren. Verweerder heeft hiervan bij e-mail van 19 mei 2020 gebruikgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klager van 7 en 21 april 2020 en van de e-mails van verweerder van                 20 april 2020 en 19 mei 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is bij beschikking van 13 maart 2018 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap (hierna: de nalatenschap) van mevrouw Van O. (hierna: erflaatster). Erflaatster is op 1 november 2016 overleden.

2.3    Klager heeft geconstateerd dat op 9 januari 2017 van de bankrekening van erflaatster een bedrag van € 889,35 is afgeschreven ter zake van een declaratie (hierna: de declaratie) van advocatenkantoor P. (hierna: het advocatenkantoor). Verweerder is als advocaat aan het advocatenkantoor verbonden en is de opvolgend advocaat in een dossier (hierna ook: het dossier) van erflaatster en haar zoon over een geschil tussen erflaatster en haar dochter.

2.4    Begin september 2018 heeft klager het advocatenkantoor benaderd met een verzoek om informatie over het dossier en in het bijzonder over de declaratie.

2.5    Verweerder heeft klagers verzoek om informatie behandeld en, na bestudering van het dossier, geoordeeld dat zijn geheimhoudingsplicht eraan in de weg staat dat hij informatie uit het dossier inclusief de betreffende declaratie met klager deelt. Op 10 september 2018 heeft verweerder klager telefonisch en per e-mail meegedeeld dat hij niet aan het verzoek van klager kan voldoen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich ten onrechte beroepen op zijn geheimhoudingsplicht toen klager verweerder had gevraagd hem te informeren over de declaratie die werd betaald uit gelden die behoorden tot de nalatenschap op 9 januari 2017;

b)    Door verweerders weigering om klager informatie te verschaffen over de declaratie en de betreffende werkzaamheden is klager als vereffenaar benadeeld doordat hij zijn werkzaamheden als vereffenaar niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren;

c)    Het kantoor is onzorgvuldig omgegaan met de verschillende tegenstrijdige belangen van hun cliënten, de belangen van de nalatenschap/moeder versus de belangen van de zoon bij betaling van declaraties uit de nalatenschap.

3.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij ten opzichte van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder heeft hij zich terecht beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en zijn er geen feiten of omstandigheden  die doorbreking van die geheimhouding rechtvaardigen.

4.2    De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

5.1    Klachtonderdelen a) en b) lenen zich naar het oordeel van de raad voor een gezamenlijke beoordeling.

5.2    De geheimhoudingsplicht van een advocaat is in de Advocatenwet vastgelegd in artikel 10a lid 1 onder e en in artikel 11a is deze verplichting verder uitgewerkt. Gedragsregel 3 bevat nadere aanwijzingen voor advocaten, waaronder de in lid 1 opgenomen aanwijzing dat de advocaat dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. In aanvulling daarop heeft het Hof van Discipline geoordeeld dat de plicht tot geheimhouding tot de kernwaarden van de advocatuur behoort en dat doorbreking daarvan door de advocaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Daarbij valt volgens het hof te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Aan de geheimhoudingsplicht komt geen einde wanneer een cliënt komt te overlijden (zie Hof van Discipline, 3 mei 2019, ECLI:NL:2019:TAHVD:2019:22). De raad zal klachtonderdelen a) en b) met inachtneming van dit toetsingskader beoordelen.

5.3    Naar het oordeel van de raad is hier geen sprake van een situatie als bedoeld in 5.2. Het gaat klager, als vereffenaar van de nalatenschap, om het achterhalen van een declaratie die vanuit de nalatenschap is betaald en om de daaraan ten grondslag liggende stukken. Deze omstandigheid is geen zeer uitzonderlijk geval waarin doorbreking van de geheimhoudingsplicht is gerechtvaardigd. Door op grond van zijn geheimhoudingsplicht te weigeren informatie over de declaratie en bijbehorende stukken met klager te delen, heeft verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat klager, naar eigen zeggen, door de weigering van verweerder om informatie te verstrekken, is benadeeld omdat hij zijn werkzaamheden als vereffenaar niet naar behoren heeft kunnen uitvoeren, is daarbij niet van belang. Klager heeft als vereffenaar andere, meer geëigende, middelen tot zijn beschikking om de door hem gewenste informatie boven tafel te krijgen. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.4    Met klachtonderdeel c) stelt klager niet het handelen van verweerder maar dat van het advocatenkantoor als geheel ter discussie. Omdat deze klachtprocedure alleen over het handelen van verweerder gaat, kan de raad niet (ook) oordelen over hetgeen klager het advocatenkantoor verwijt. Klachtonderdeel c) is daarom niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders en E.J.C. de Jong, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden d.d. 7 september 2020