ECLI:NL:TADRARL:2018:65 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-465

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:65
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-465
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster wilde aanvullend betaald worden na het maken van een fixed fee afspraak omdat de zaak tegenviel. Door zich te onttrekken aan de zaak nadat haar duidelijk was dat klaagster geen andere betalingsafspraak wilde, heeft verweerster ten onrechte het financiële risico op haar cliënt afgewenteld. Daarnaast heeft verweerster, tegen de uitdrukkelijke wens van klaagster in, onvoldoende gecommuniceerd over een conceptprocesstuk. Waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 maart 2018

in de zaak 17-465

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 juni 2017 met kenmerk 16-0280/AS/sd, door de raad ontvangen op 19 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van verweerster met bijlagen van 27 november 2017, door de raad op dezelfde dag ontvangen;

-    de brief van klaagster met bijlage van 29 november 2017, door de raad ontvangen op 30 november 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is in dienst (geweest) bij een onderwijsinstelling.

2.2    Op enig moment heeft de onderwijsinstelling klaagster bericht dat zij voornemens was om klaagster per het nieuwe schooljaar over te plaatsten naar een andere school. Klaagster heeft zich tegen deze overplaatsing verzet en verweerster gevraagd haar bij te staan in het geschil met haar werkgeefster.

2.3    Bij brief van 23 maart 2016 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd. Bij de opdrachtbevestiging heeft verweerster onder meer een afschrift van de door het kantoor van verweerster gehanteerde klachtenprocedure meegezonden.

2.4    Op enig moment heeft verweerster aan klaagster voorgesteld om haar werkzaamheden tegen betaling van een fixed fee van € 3.000,- voor klaagster te verrichten. In of rond april 2016 is klaagster met dit voorstel akkoord gegaan Op 25 april 2016 heeft klaagster ingestemd met een door verweerster voorgestelde verhoging van de fixed fee, in verband met een uitbreiding van de werkzaamheden, tot een totaalbedrag van € 3.500,-.

2.5    Bij e-mailbericht van 20 juli 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de fixed fee gebaseerd is op het traject richting het sluiten van een vaststellingsovereenkomst en (na de verhoging van € 500,-) op het voeren van een procedure bij de Commissie van Beroep maar dat de werkzaamheden meer zijn dan gepland. Daarnaast heeft verweerster gemeld:

“Mocht de zaak zich langer voortslepen dan ben ik genoodzaakt u een tarief te berekenen van € 185,- per uur waarbij ook de telefoongesprekken, ongeacht of u een boodschap achterlaat of mij daadwerkelijk spreekt, e-mailberichten enzovoort worden doorberekend.”

2.6    Op 6 september 2016 heeft verweerster het overplaatsingsbesluit van de werkgeefster van klaagster ontvangen. Klaagster heeft bij e-mail van 8 september 2016 onder meer als volgt gereageerd:

“Ik heb wel gemerkt, dat de tactiek van het ‘op de uiterste datum-reageren’ voor mij erg slecht uitpakt. (…) Daarom vraag ik u om, het communiceren over het concept met mij, enkele dagen te vervroegen.”

2.7    Verweerster heeft diezelfde dag gemeld bij het opstellen van het beroepschrift hiermee rekening te zullen houden.

2.8    Op donderdag 13 oktober 2016 heeft de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden. Klaagster heeft verweerster gevraagd wanneer zij het conceptberoepschrift voor de procedure bij de Commissie van Beroep van verweerster zou ontvangen nu de indieningstermijn enkele dagen later zou verlopen. Klaagster heeft herhaald dat zij graag de tijd wil hebben om het concept door te lezen en daarover, indien nodig, met verweerster te communiceren. Diezelfde avond heeft verweerster het beroepschrift in concept aan klaagster toegestuurd. Klaagster heeft vervolgens gemeld met de inhoud van het concept niet akkoord te kunnen gaan vanwege een feitelijke onjuistheid en de onvolledigheid op een specifiek punt. Diezelfde avond heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij al zeven maanden met de zaak van klaagster bezig is, er talloze e-mailberichten over en weer gaan en dat het einde van de zaak nog lang niet in zicht is en dat verweerster dit niet heeft voorzien. En dat, nu klaagster nu weer behoorlijk veel stukken met producties en commentaar op het beroepschrift heeft gestuurd, het gerekende bedrag niet meer toereikend is. Verweerster heeft aangekondigd een factuur te zullen sturen voor het werk dat zij na 20 juli 2016 heeft verricht tenzij klaagster een andere advocaat zoekt die de zaak overneemt.

2.9    Klaagster heeft hierop niet gereageerd.

2.10    Bij e-mail van 14 oktober 2016 heeft verweerster haar excuses aangeboden omdat zij de dag daarvoor wellicht feller tegen klaagster is geweest dan noodzakelijk. Verder heeft verweerster gemeld dat de zaak niet heel kansrijk is maar dat zij het verweer en de bijlagen van klaagster nog eens goed zal bekijken om na te gaan of het nodig is om dit alles in te leveren. Vanwege drukte heeft verweerster voorgesteld om hier maandag 17 oktober 2016 met klaagster contact over te hebben per e-mail, waarna het beroepschrift moest worden ingediend.

2.11    Op maandag 17 oktober 2016 om 18:28 uur heeft verweerster klaagster het volgende bericht:

“Ik heb uw stukken doorgenomen en heb besloten het beroepschrift, zoals ik dat heb opgesteld, in te dienen. Hiermee is in ieder geval de beroepstermijn is gered.

Aangezien wij van mening verschillen omtrent de inhoud van het beroepschrift, zal ik het door u opgestelde beroepschrift inclusief alle bijlagen onder uw eigen naam indienen, zodat duidelijk is dat deze stukken van u afkomstig zijn. Dit is vooralsnog de beste oplossing.”

2.12    Nadat klaagster heeft gemeld het met deze werkwijze van verweerster niet eens te zijn (en de hele dag op een bericht van verweerster heeft gewacht) heeft verweerster op 18 oktober 2016 per e-mail aan klaagster bericht zich te zullen terugtrekken als advocaat vanwege een groot verschil van inzicht in de behandeling van de zaak.

2.13    Verweerster heeft de zaak niet afgemaakt. Klaagster heeft een andere advocaat gezocht.

2.14    Klaagster heeft nadien een klacht ingediend bij de Geschillencommissie. De Geschillencommissie heeft de klacht (deels) gegrond verklaard en verweerster veroordeeld tot vergoeding van kosten aan klaagster. Verweerster heeft een procedure bij de kantonrechter gestart om de beslissing van de Geschillencommissie aan te vechten. De uitkomst daarvan is (nog) niet bekend.

2.15    Op 25 oktober 2016 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven:

a)    terug te komen op de afgesproken fixed fee toen de zaak toch meer tijd bleek te kosten;

b)    een verweerschrift in te dienen terwijl klaagster had aangegeven dat daarin een fout stond;

c)    zich zonder overleg aan de zaak te onttrekken;

d)    niet in te gaan op een verzoek om de interne klachtenprocedure toe te zenden.

Toelichting

3.2    In strijd met de eerder afgesproken fixed fee heeft verweerster de zaak later enkel nog op uurtarief willen doen. Uiteindelijk is het gebleven bij het door partijen overeengekomen (fixed fee)bedrag maar heeft verweerster de zaak niet afgemaakt. Klaagster heeft verweerster gevraagd concepten niet op het laatste moment toe te sturen. Dat gebeurde toch weer met het conceptberoepschrift. In het concept  stond een feitelijke onjuistheid en klaagster miste nog enkele argumenten. Terwijl verweerster had toegezegd hierover nog overleg te hebben heeft zij het verweerschrift zonder aanpassingen ingediend, kennelijk ook om de beroepstermijn te redden. Verweerster heeft later gemeld dat de argumenten van klaagster niet verantwoord waren en dat klaagster zelf nog wel stukken kon indienen. Daarna heeft verweerster zich voor klaagster onverwacht teruggetrokken. Verweerster heeft daarover niet met klaagster willen communiceren, ondanks verzoeken van klaagster daartoe. Pas toen klaagster weigerde om meer te betalen heeft verweerster gezegd dat zij de zaak niet heel kansrijk achtte. Op het verzoek van klaagster om de interne klachtenprocedure van haar kantoor toe te sturen heeft verweerster niet gereageerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Aanvankelijk zou verweerster op uurbasis declareren maar omdat het enkel om een vaststellingsovereenkomst zou gaan, wat meestal een vastomlijnd project is, heeft verweerster een fixed fee voorgesteld. Later wilde klaagster ook nog een procedure bij de Commissie van Beroep starten. Normaliter is dit een beperkt traject en om die reden heeft verweerster een verhoging van de fixed fee van € 500,- voorgesteld. De zaak bleek veel meer tijd te kosten dan gedacht en klaagster was niet bereid in te gaan op een zeer coulante regeling en niet voelde voor een oplossing in der minne. Daarnaast vergde de communicatie met klaagster en de wederpartij en de stukken die klaagster bleef toesturen veel tijd van verweerster, hetgeen niet de bedoeling was. Klaagster bleek niet bereid meer te betalen dan de fixed fee.

Ad klachtonderdeel b) en c)

4.3    Verweerster meent te begrijpen dat met de ‘fout’ in het verweerster wordt bedoeld de opmerking over de ziekte van klaagster en of die al dan niet is veroorzaakt door het werk. Verweerster verschilt daarover van mening met klaagster en is niet gehouden op te schrijven wat klaagster daarover dicteert. Verweerster heeft zich aan de zaak onttrokken nadat klaagster niet bereid was meer te betalen maar met name vanwege het verschil van inzicht over de behandeling van de zaak.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Iedere cliënt ontvangt bij de opdrachtbevestiging onder andere de klachten- en geschillenregeling van het kantoor van verweerster. Klaagster had die dus in haar bezit. Een en ander staat ook op de website van het kantoor van verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    De raad constateert dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad overweegt dat het een advocaat in principe is toegestaan om terug te komen op een fixed feeafspraak wegens voortschrijdend inzicht. Wel dient de advocaat dit in zo’n geval bespreekbaar te maken met de cliënt en heeft hij diens instemming nodig voor het maken van andere, afwijkende, betalingsafspraken. De raad constateert dat in dit geval de beloning op basis van een fixed fee op initiatief van verweerster tot stand is gekomen. Verweerster heeft in juli 2016 gemeld dat de werkzaamheden uit de pas liepen of, zoals de raad het leest, dat zij de tijdsbesteding aan de zaak heeft onderschat. Op het voorstel van verweerster om voor meerdere werkzaamheden het uurtarief te gaan rekenen, heeft klaagster niet gereageerd. Voor verweerster was daarmee duidelijk dat klaagster niet akkoord was met het – naast de fixed fee – in rekening brengen van het uurtarief van verweerster, zoals verweerster ter zitting van de raad ook heeft verklaard. De raad leest de correspondentie van verweerster zo dat zij vervolgens heeft gedreigd om zich te zullen onttrekken aan de zaak als klaagster niet alsnog akkoord zou gaan met een aanvullende betalingsafspraak. Immers, in oktober 2016 heeft verweerster gemeld een factuur te sturen voor alle werkzaamheden van ná 20 juli 2016, tenzij klaagster een andere advocaat zou zoeken. Door aldus te handelen heeft verweerster zich niet gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Het verrichten van werkzaamheden op basis van een fixed fee maakt immers dat verweerster rekening had behoren te houden met alle goede en kwade kansen van de zaak en dat het financiële risico in die zin bij verweerster lag. Door klaagster op voornoemde wijze onder druk te zetten en zich (ook) om financiële redenen aan de zaak te onttrekken, heeft verweerster het (financiële) risico thans ten onrechte op klaagster afgewend. De raad oordeelt klachtonderdeel a gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    De raad leest dit klachtonderdeel zo dat klaagster verweerster in de kern verwijt onvoldoende te hebben gecommuniceerd. Vaststaat dat verweerster op vrijdag 14 oktober 2016 heeft gemeld dat zij op maandag 17 oktober 2017 bij klaagster terug zou komen op de opmerkingen van klaagster op het conceptberoepschrift. Ook staat vast dat verweerster het beroepschrift op maandag 17 oktober 2016, op de laatst mogelijke dag, heeft ingediend zonder eerst nog contact met klaagster te hebben gehad, zoals wel was toegezegd. Door aldus te handelen heeft verweerster haar toezegging niet nagekomen en klaagster de kans ontnomen om overleg te hebben over het concept zoals klaagster nadrukkelijk had verzocht. Naar het oordeel van de raad had verweerster klaagster uiterlijk vóór het weekend (dus op vrijdag 14 oktober 2016) kunnen en moeten laten weten dat ze de opmerkingen van klaagster op het concept niet haalbaar vond en dat zij deze daarom niet zou verwerken in het beroepschrift. Vooral ook omdat verweerster in september 2016 heeft toegezegd rekening te zullen houden met de wens van klaagster om concepten tijdig (lees: eerder) aan te leveren zodat er voldoende tijd zou zijn voor de communicatie hierover. Dat een advocaat niet gehouden is om op te schrijven wat een cliënt hem voorschrijft, zoals verweerster heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Klachtonderdeel b is gegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

5.4    De raad overweegt dat het een advocaat steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is een advocaat daartoe zelfs gehouden. Wel dient een advocaat het neerleggen van de opdracht op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Dit in ogenschouw nemende was verweerster niet gehouden om met klaagster te overleggen over de onttrekking. De raad begrijpt dat klaagster verrast was door de mededeling van verweerster hierover, doch dit alleen maakt niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Kennelijk was de benodigde vertrouwensbasis aan de kant van verweerster onvoldoende om met de zaak verder te gaan. Van een ontijdige onttrekking is de raad niet gebleken nu het beroepschrift reeds was ingediend en daarvan ook niet op andere wijze is gebleken. Dat klaagster door de onttrekking (extra) kosten heeft gemaakt is een aspect waarmee de tuchtrechter geen rekening zal houden en daarover is bovendien ook al beslist door de Geschillencommissie. De raad oordeelt klachtonderdeel c ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Klachtonderdeel d wordt ongegrond geoordeeld. Uit de e-mail die verweerster klaagster op 23 april 2016 heeft gestuurd bevindt zich als bijlage niet alleen de opdrachtbevestiging maar ook de klachten- en geschillenregeling. Klaagster beschikte dus over dit document en heeft uiteindelijk ook de weg naar de Geschillencommissie gevonden en bewandeld. Dat verweerster niet op latere vragen daarover van klaagster heeft gereageerd is in dat kader, nog los van de vraag welk belang klaagster nog bij dit klachtonderdeel heeft, van ondergeschikt belang.

6    MAATREGEL

6.1    Nu de klachtonderdelen a en b gegrond zijn geoordeeld, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht (deels) gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac lid 1 onder a van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac lid 1 onder b van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer 17-465.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7 bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7 bepaald.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

Griffier                      Voorzitter

Verzonden d.d. 26 maart 2018