ECLI:NL:TADRAMS:2025:3 Raad van Discipline Amsterdam 24-699/A/A
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:3 | 
|---|---|
| Datum uitspraak: | 06-01-2025 | 
| Datum publicatie: | 10-01-2025 | 
| Zaaknummer(s): | 24-699/A/A | 
| Onderwerp: | 
                           
  | 
                     
| Beslissingen: | Regulier | 
| Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; gegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft zonder hier voldoende onderzoek naar te hebben gedaan op stellige wijze beschuldigingen geuit over klager die niet alleen naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren, maar bovendien berusten op vermoedens en niet op actuele feiten. Verweerder heeft hiermee onvoldoende acht geslagen op gedragsregels 7 en 8 en daarnaast onvoldoende gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en zijn ex-vrouw. Verweerder heeft daardoor de belangen van klager onnodig geschaad. Een waarschuwing is op zijn plaats. | 
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
  van 6 januari 2025
  in de zaak 24-699/A/A
  naar aanleiding van de klacht van:
    
  klager
over:
verweerder
    
  1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
  1.1    Op 2 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
                  het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
  1.2    Op 23 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2277714/JS/BF
                  van de deken ontvangen. 
  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2024. Daarbij
                  waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
                  de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 
2    FEITEN
  2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
                  en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
  2.2    Klager is gehuwd geweest met de cliënte van verweerder. Uit dat huwelijk
                  is een (nog minderjarige) zoon geboren.
  2.3    Bij beschikking van 23 december 2020 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna:
                  de rechtbank) de echtscheiding uitgesproken en aan klager een bijdrage opgelegd in
                  de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon ten bedrage van € 106,- per maand.
                  
  2.4    Klager is per februari 2021 op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft
                  het ontslag in stand gelaten. Aan klager is daarom geen WW-uitkering toegekend. Klager
                  ontvangt wel een bijstandsuitkering. 
  2.5    Op 3 november 2021 heeft klager, bijgestaan door een advocaat, bij de rechtbank
                  een verzoek om wijziging van de beschikking van 23 december 2020 ingediend en verzocht
                  te bepalen dat zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon
                  vanaf 1 maart 2021 op nihil werd gesteld. 
  2.6    Op 21 januari 2022 heeft verweerder een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
                  Namens zijn cliënte heeft verweerder - kort gezegd - betoogd dat bij klager sprake
                  is van verwijtbaar inkomensverlies en dat het inkomensverlies voor herstel vatbaar
                  is. Het verzoek is op de zitting van 4 oktober 2022 behandeld. 
  2.7    Bij beschikking van 24 oktober 2022 is klagers verzoek door de rechtbank
                  afgewezen. In de beschikking is, onder meer, overwogen: 
  “4.3 tussen partijen is niet in geschil dat de man per februari 2021 op staande
                  voet is ontslagen en dat de kantonrechter dat ontslag in stand heeft gelaten. Aan
                  de man is geen WW-uitkering toegekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat
                  daarom aan de zijde van de man sprake is van verwijtbaar inkomensverlies.
  4.4 (…) De man heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is
                  zijn oude inkomensniveau te verwerven en heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit niet
                  van hem gevergd kan worden. Tegenover het verweer van de vrouw heeft de man onvoldoende
                  gesteld dat hij in de huidige arbeidsconjunctuur niet in staat is om een vergelijkbare
                  arbeidsovereenkomst te verwerven als ongeschoold schoonmaker, dan wel dat hij door
                  bij te klussen niet dezelfde inkomsten kan genereren. Dat hij daartoe thans door medische
                  (te weten fysieke of mentale klachten) niet in staat is heeft hij onvoldoende toegelicht.”
                  
  2.8    Klager heeft tegen deze beschikking op 22 januari 2023 hoger beroep ingesteld
                  bij het Gerechtshof Amsterdam (het hof). Verweerder heeft ook in deze procedure namens
                  zijn cliënte verweer gevoerd. 
  2.9    Op 8 september 2023 heeft een zitting bij het hof plaatsgevonden. Verweerders
                  cliënte was niet op de zitting aanwezig en verweerder heeft haar standpunt ter zitting
                  naar voren gebracht. Uit het proces-verbaal van die zitting volgt dat verweerder tijdens
                  de zitting onder meer het volgende heeft aangevoerd:
  “Het klopt allemaal niet wat de man zegt. Het is theater. Als het zo was zoals hij
                  beweert dan had de vrouw het al lang zo gelaten. Het staat vast dat het inkomensverlies
                  aan de man zelf te danken is. Hij stelt ziek te zijn en werkt dan bij anderen. Dit
                  doet hij dagelijks. Hij is iedere dag aan het klussen. De reden van het ontslag is
                  dat hij zich ziek heeft gemeld bij zijn werkgever en elders ging werken. Daar is de
                  werkgever achter gekomen en toen is de man op staande voet ontslagen. (…) Is het inkomen
                  voor herstel vatbaar? Ja, hij werkt gewoon. (…) Hij klust gewoon bij mensen. Nu zegt
                  hij depressief te zijn en komt met een paar verklaringen. De psycholoog verklaart
                  sessies van 1 keer per 2 weken. Waar is het verslag? Het is absoluut niet waar. Na
                  de intake bij de psycholoog in 2021 is de man niet meer geweest. De verklaring is
                  een algemene en vage verklaring van de fysio die op verzoek van de man is opgesteld.
                  Wat mankeerde de man? Als de man ziek is, krijgt hij een ontheffing arbeidsverplichting
                  en dat heeft hij niet. Al met al neemt de man mensen in de maling. Dagelijks verdient
                  hij minimaal EUR 100.- zwart. Hij kan het oude inkomen verwerven en de opgelegde kinderalimentatie
                  betalen. Het staat ook op facebook. De man ziet het kind niet wekelijks. Hij ziet
                  het kind nooit.
  (…)
  Het is de waarheid dat ik vertel. Ik weet hoe het zit. De man mankeert niets. Ik
                  blijf bij mijn standpunt. Het is allemaal oude rommel dat de man heeft overgelegd.
                  Is er een recente verklaring van de psycholoog? De medicatie is op herhaalrecept.
                  Hij gebruikt de medicatie niet. De man mag best een klacht tegen mij indienen. De
                  man heeft op basis van de door hem ingediende stukken niets kunnen aantonen.”
  2.10    Het hof heeft op 24 oktober 2023 een beschikking gewezen. Hierin is onder
                  meer overwogen:
  “5.6 De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens de vrouw heeft de man nog
                  steeds minimaal het ‘oude’ inkomen doordat hij naast zijn bijstandsuitkering dagelijks
                  kluswerkzaamheden verricht en daaruit inkomsten heeft. Hij heeft dan ook nog steeds
                  voldoende draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Voor zover
                  het hof oordeelt dat de man alleen inkomsten heeft uit zijn bijstandsuitkering, voert
                  de vrouw aan dat het inkomensverlies van de man niet alleen verwijtbaar is, maar ook
                  dat de man in staat is minimaal het ‘oude’ inkomen te verwerven en dat dit van hem
                  kan worden gevergd, gelet op zijn onderhoudsverplichting. De vrouw betwist dat de
                  man ten gevolge van lichamelijke en psychische klachten en taalproblemen niet langer
                  in staat is dit inkomen te verwerven. Hij heeft dit onvoldoende onderbouwd. Volgens
                  de vrouw dient dan ook geen rekening te worden gehouden met de door de man gestelde
                  inkomensachteruitgang bij de bepaling van zijn draagkracht. 
  5.7 Het hof overweegt als volgt. Aan het betoog van de vrouw dat de man inkomen
                  uit kluswerkzaamheden heeft en daardoor voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde
                  kinderalimentatie te betalen, zal het hof voorbij gaan. De man heeft deze stelling
                  gemotiveerd weersproken. Daarbij heeft hij mede gewezen op een onderzoek door de gemeente,
                  naar aanleiding van een melding van de vrouw dat de man naast zijn bijstandsuitkering
                  bijklust. Volgens de man is uit dit onderzoek niets naar voren gekomen en ontvangt
                  hij nog steeds een volledige bijstandsuitkering. De vrouw heeft dit niet weersproken
                  en nu zij haar betoog ook niet nader heeft onderbouwd, zal het hof geen rekening houden
                  met inkomsten uit kluswerkzaamheden. Uitganspunt is dan ook dat de man alleen een
                  bijstandsuitkering ontvangt.
  (…) 
  5.9 (…) Ter onderbouwing heeft de man overgelegd een overzicht van de huisarts dat
                  betrekking heeft op de periode december 2020 tot april 2021, waarin melding wordt
                  gemaakt van uiteenlopende fysieke en psychische klachten, medicatie en verwijzingen
                  naar GGZ en het maatschappelijk werk. (…) Het hof is, anders dan de advocaat van de
                  vrouw ter zitting in hoger beroep heeft betoogd, van oordeel dat de man met de in
                  het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij al langere
                  tijd en nog steeds op meerdere gebieden beperkt is in zijn functioneren en dat dit
                  samen met de taalbarrière ervoor zorgt dat hij is aangewezen op een bijstandsuitkering.”
                  
  3    KLACHT
  3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
                  verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
                  verweerder dat hij op de zitting van 8 september 2023, zonder onderbouwing of bewijs,
                  de volgende uitlatingen over klager heeft gedaan die onjuist, onnodig grievend en
                  daarmee klachtwaardig zijn: 
  1. Dat hij qua gezondheid helemaal niets mankeert en geen artsen bezoekt; 
  2. Dat hij de medicijnen die hij krijgt voorgeschreven helemaal niet inneemt; 
  3. Dat hij zwart werkt waarmee hij per dag EUR 100,- of meer verdient; 
  4. Dat hij dus een bijstandsfraudeur is; 
  5. Dat hij zijn zoon nooit ziet.
4    VERWEER 
  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
                  nodig, op het verweer ingaan.
5    BEOORDELING
  Maatstaf
  5.1    Het algemene uitgangspunt is dat advocaten van de wederpartij veel vrijheid
                  hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet
                  zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).
                  Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig
                  kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie
                  geven. Advocaten hoeven in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor
                  hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen
                  het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden
                  van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
                  noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
                  toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de
                  hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij
                  afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden
                  de juistheid daarvan te verifiëren.
  5.2    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten
                  waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen
                  partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid
                  worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve
                  maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties
                  als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de
                  ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht,
                  juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met
                  name belangen van kinderen.
  Overwegingen raad 
  5.3    De raad overweegt het volgende. Op grond van de gedingstukken - met name
                  het proces-verbaal van 8 september 2023 en de beschikking van het hof van 24 oktober
                  2023 - staat vast dat verweerder de uitlatingen over klager, zoals opgesomd in r.o.
                  3.1 onder 1, 2, 3, en 5 van deze beslissing heeft gedaan. Verweerder onderschrijft
                  de inhoud van het proces-verbaal, maar betwist dat hij aan zijn uitlatingen de conclusie
                  heeft verbonden dat klager een bijstandsfraudeur (r.o. 3.1 onder 4) is. Dat laatste
                  heeft verweerder nooit gezegd. Verweerder meent dat hij als partijdig raadsman de
                  uitlatingen namens zijn cliënte mocht doen en dat hij daarbij mocht uitgaan van de
                  informatie afkomstig van zijn cliënte. Verweerder betoogt dat hij de belangen van
                  zijn cliënte heeft behartigd met inhoudelijke argumenten zonder de belangen van klager
                  daarbij uit het oog te verliezen. Daarmee zijn de uitlatingen volgens verweerder niet
                  onnodig grievend. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij achteraf gezien beter
                  had kunnen zeggen dat zijn uitlatingen over het bijklussen door klager en over klagers
                  gezondheid vermoedens betroffen. Verder had verweerders stelling dat klager zijn zoon
                  nooit zag, betrekking op het verleden. Dat gaat nu veel beter, aldus verweerder. 
                  
  5.4    De raad stelt vast dat verweerder de beschuldigingen aan het adres van klager
                  op de zitting bij het hof als waarheid heeft geponeerd, zonder hierin (in het proces-verbaal
                  zichtbaar) enige nuance aan te brengen dat het ging om vermoedens van zijn cliënte
                  of om zaken die (wellicht) in het verleden speelden. Verweerder heeft de beschuldigingen
                  zelfs extra kracht bijgezet door bewoordingen als: “Het klopt allemaal niet wat de
                  man zegt. Het is theater. (…). Hij is iedere dag aan het klussen.” “Hij ziet het kind
                  nooit.” “Het is de waarheid dat ik vertel. Ik weet hoe het zit. De man mankeert niets.”
                  Naar het oordeel van de raad past bij de terughoudendheid die van een advocaat in
                  familierechtelijke kwesties mag worden verwacht dat, indien dergelijk ernstige beschuldigingen
                  worden geuit en deze als feit worden gepresenteerd, er voldoende onderzoek moet zijn
                  gedaan naar de juistheid van die beschuldigingen (vgl. Hof van Discipline, 19 augustus
                  2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:226). In dit geval mocht verweerder er niet zonder meer van
                  uitgaan dat het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem volgens verweerder had verschaft
                  juist was en had hij een en ander met grotere terughoudendheid naar voren moeten brengen
                  dan hij heeft gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder voldoende onderzoek
                  heeft gedaan naar hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht en achteraf gezien
                  bleken de beschuldigen ook meer vermoedens te zijn of zoals verweerder heeft verklaard
                  betrekking te hebben op het verleden. Hiermee heeft verweerder zaken waarvan hij niet
                  zeker wist of deze juist waren als feiten geponeerd (hetgeen in strijd is met gedragsregel
                  8) en zich bovendien fors negatief over klager uitgelaten zonder zich ervan verzekerd
                  te hebben dat zijn uitlatingen juist waren. De uitlatingen over klager waren gelet
                  hierop ook ongepast en daarmee onnodig grievend (en dus in strijd met gedragsregel
                  7). Klager heeft zich hierdoor terecht gekwetst gevoeld.  
  5.5    De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid
                  heeft overschreden door de beschuldigen aan het adres van klager zonder voldoende
                  onderzoek als vaststaande feiten te presenteren. Weliswaar heeft verweerder klager
                  daarbij niet letterlijk beschuldigd van bijstandsfraude, maar de beschuldiging dat
                  klager bijklust terwijl hij een bijstandsuitkering ontvangt komt op hetzelfde neer.
                  De klacht is dan ook gegrond. 
   
  6    MAATREGEL
  6.1    Verweerder heeft zonder hier voldoende onderzoek naar te hebben gedaan op
                  stellige wijze beschuldigingen geuit over klager die niet alleen naar objectieve maatstaven
                  als kwetsend kunnen worden ervaren, maar bovendien berustten op vermoedens en niet
                  op actuele feiten. Verweerder heeft hiermee onvoldoende acht geslagen op gedragsregels
                  7 en 8 en daarnaast onvoldoende gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en
                  zijn ex-vrouw. Verweerder heeft daardoor de belangen van klager onnodig geschaad.
                  De raad is van oordeel dat in dit geval de maatregel van een waarschuwing op zijn
                  plaats is. 
7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
                  46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
                  binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
                  twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
                  door.
  7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
                  van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
  a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
  b) € 500,- kosten van de Staat. 
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
  De raad van discipline:
  -    verklaart de klacht gegrond;
  -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
  -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
                  Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
                  in 7.3;
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. M. Bootsma en N.M.K. Damen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.
Griffier Voorzitter
    
  Verzonden op: 6 januari 2025