ECLI:NL:TADRAMS:2021:56 Raad van Discipline Amsterdam 21-028/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:56
Datum uitspraak: 12-04-2021
Datum publicatie: 12-04-2021
Zaaknummer(s): 21-028/A/A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie: Toewijzing verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. Verweerster is naar het oordeel van de raad niet langer in staat jeugdzorg-gerelateerde zaken met een professionele, open blik en met oog voor alle betrokken belangen te bekijken en in die zaken adequate en effectieve rechtsbijstand te verlenen. De raad bepaalt daarom bij wijze van voorzieningen dat verweerster alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken binnen een week na deze beslissing neerlegt, deze zaken waar nodig binnen een week na deze beslissing overdraagt aan een opvolgend advocaat en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt of behandelt dan wel daarbij betrokken is, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 april 2021

in de zaak 21-028/A/A

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

deken

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 12 januari 2021 met kenmerkt 1317605/EJH/KV heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet (hierna: het verzoek) ten aanzien van verweerster ingediend.

1.2    Het verzoek is behandeld op de zitting van de raad van 22 februari 2021. De zitting heeft op verzoek van verweerster in het openbaar plaatsgevonden en is via een livestream uitgezonden. De deken, vergezeld door mr. S.M. de Waard en mr. P.J. Verdam, stafmedewerkers, en verweerster waren aanwezig. Aan de zijde van verweerster waren tevens aanwezig de heer M., mevrouw P. en de heer D. Tevens was er pers op de zitting aanwezig. Op de zitting van 22 februari 2021 heeft verweerster de voorzitter en de leden van de raad (hierna: de tuchtrechters) gewraakt. De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking en verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3    Bij beslissing van 8 maart 2021 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Aan partijen is vervolgens meegedeeld dat de behandeling van het (artikel 60b-) verzoek zal worden voortgezet op 23 maart 2021. Op de zitting van de raad van 23 maart 2021, die eveneens, nog steeds op verzoek van verweerster, in het openbaar heeft plaatsgevonden en weer is uitgezonden via een livestream, waren de deken, vergezeld door mr. S.M. de Waard, stafmedewerker, en verweerster aanwezig. Aan de zijde van verweerster waren tevens aanwezig mevrouw P. en de heer M. Tevens was er pers op de zitting aanwezig. Van de behandeling op de zittingen van 22 februari en 23 maart 2021 zijn processen-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerster aan de raad van 15 februari 2021, het verweerschrift met bijlagen van verweerster van 19 februari 2021, de e-mail van verweerster aan de griffie van de raad van 12 maart 2021, de brief met bijlagen van de deken aan de raad van 18 maart 2021 en de e-mail met bijlagen van verweerster aan de raad van 19 maart 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster is van 24 augustus 1994 tot in 2000 advocaat geweest. Op 26 februari 2020 is zij herbeëdigd als advocaat.

2.3    Op 13 mei 2020 heeft verweerster een adviesverzoek gedaan aan het bureau van de Amsterdamse orde van advocaten (hierna: de orde). In dit verzoek heeft verweerster geschreven dat in twee jeugdzorgdossiers haar cliënten door een jeugdzorginstelling worden bedreigd vanwege het feit dat zij een advocaat hebben ingeschakeld. Verweerster eindigt haar verzoek met “Ik kan zo mijn werk niet doen als advocaat. Graag roep ik de hulp in van de Deken om mij hierover te adviseren, want dit raakt aan het hart van onze rechtstaat en de rol van de advocaat daarin.” Een stafmedewerker van de deken heeft op 18 mei 2020 telefonisch contact gehad met verweerster en haar gevraagd een en ander met stukken te onderbouwen. Bij e-mail van 5 juni 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster gevraagd over welke gecertificeerde instellingen zij spreekt en gevraagd om de onderliggende stukken van de twee voorbeelden die verweerster in haar adviesaanvraag heeft genoemd.

2.4    Naar aanleiding van verweersters reactie van 8 juni 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster bij e-mail van 16 juni 2020 gevraagd om de stukken waaruit blijkt dat de cliënten van verweerster onder druk worden gezet om geen beroep op de rechter te doen en zich niet te laten bijstaan door een advocaat en om de stukken waaruit blijkt dat er geen sprake is van een eerlijk proces maar van systematische vooringenomenheid.

2.5    Op 18 juni 2020 heeft de voorzitter van de raad van bestuur van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna: JB West) namens JB West bij de deken een klacht ingediend over verweerster. In deze klacht staat dat verweerster sinds begin 2020 ouders bijstaat van wie de vier kinderen sinds 2009 onder toezicht zijn gesteld van JB West en inmiddels ruim 10 jaar in verschillende pleeggezinnen wonen. Volgens JB West gedraagt verweerster zich niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat zij zich onnodig grievend over JB West en de jeugdzorg in het algemeen uitlaat en beschuldigingen uit waarvan zij de onwaarheid behoort te kennen. Als bijlagen bij de klacht heeft JB West onder meer LinkedIn berichten van verweerster overgelegd, een brief van verweerster aan de president van de rechtbank Den Haag en een brief van verweerster aan de Minister voor Rechtsbescherming (met betrekking tot de internetconsultatie over het wetsvoorstel deelgezag).

2.6    Mede naar aanleiding van de klacht van JB West heeft de deken besloten zelfstandig onderzoek te doen naar verweerster. Uit dit onderzoek is gebleken dat verweerster in verschillende video’s op het internet te zien is. In die video’s uit zij beschuldigingen over jeugdzorg.

2.7    In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (Deel 2)” geeft verweerster aan dat zij de rechtbank Den Haag namens haar cliënten verzoekt de zaak te verwijzen naar een ander arrondissement omdat volgens haar sprake zou zijn van belangenverstrengeling. In de video stelt verweerster onder meer:

“Het is heel vreemd dat alle rechters in het arrondissement al 10 jaar lang hun ogen sluiten voor het bewijs en de stellingen van ouders niet horen. Er is geen eerlijk proces geweest. Wij denken dat er nu sprake is van belangenverstrengeling omdat de gerechten in het arrondissement er zelf belang bij hebben dat de waarheid in de doofpot blijft.”

2.8    In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (Deel 4)” is een deel van een zitting op 1 oktober 2020 te zien in een zaak – een verzoek voorlopig getuigenverhoor – die verweerster behandelt. De wederpartij is JB West. In de eerste minuten van de video geeft verweerster haar beeld van jeugdzorg in Nederland weer:

“Er mankeert niks aan die kinderen, er is niks mis met die ouders, die kinderen horen gewoon thuis. De rechter leek dat toch niet helemaal goed te begrijpen, ook al had ik uitgelegd dat oneigenlijke jeugdzorg neerkomt op ontvoering en gijzeling, en als je kijkt naar internationale verdragen, foltering en andere wreedheden, en in het uiterste geval misschien, ja waar houdt het op denk je, misschien wel misdaden tegen de menselijkheid.”

2.9    In de video is vervolgens verweersters optreden tijdens de zitting te zien. Op de zitting heeft verweerster het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Daarin staat onder meer het volgende:

“1. Cliënten en hun kinderen zijn slachtoffers van institutioneel jeugdzorggeweld; cliënten zijn twee liefhebbende en capabele ouders die al tien jaar vergeefs wachten op de terugkeer van hun eigen kinderen naar huis. Hun kinderen worden vastgehouden op basis van valse dossiervorming, bestaande uit misdiagnoses, onterechte en ongeloofwaardige zorgen, valse beschuldigingen en ongefundeerde verwijten van Jeugdzorg. Dit betekent juridisch dat de kinderen ontvoerd worden (artikel 282 Sr) c.q. gegijzeld (artikel 282a Sr) worden gehouden door Jeugdzorg. De enige hulp die cliënten van de Staat hebben gehad is hulp om die onrechtmatige situatie te accepteren. Daarom zijn er een half jaar geleden, op 6 maart 2020, voorlopige getuigenverhoren aangevraagd. In de kern gaat het om onrechtmatig handelen en ongerechtvaardigde verrijking, maar dan wel gebaseerd op ernstige en langdurige mensenrechtenschendingen. De centrale vraag is; wat is hier precies gebeurd achter de schermen dat dit zo fout kon gaan?

2. Maar helaas, die vraag moet nog wachten.

3. Want we kunnen vandaag niet meer heen om de zorgen over het functioneren van de rechtspraak bij deze wanprakrijken. De zorgen betreffen de inbreuken op artikel 6 EVRM; er is - al jaren - geen sprake van eerlijk proces en er is al jaren geen onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak in Den Haag voor deze ouders. De rechtbank bedekt elk bedrog in het geding gepleegd met de mantel der liefde en kiest - tegen beter weten in - telkens de kant van Jeugdzorg. Een nieuw dieptepunt is dat dit kennelijk op 10 maart 2020 openlijk met een kind is besproken door een jeugdbeschermer:

Maar als jouw ouders en ik het niet eens zijn met elkaar, dan gaat de rechter daarin mee.

4. Dit heeft ouders, maar ook mij als advocaat, diep getroffen. Dit betekent het einde van de rechtstaat. Dit is geen functionerende rechtsorde meer. Deze uitspraak krijgt nog meer gewicht in de context van het dossier. Het is namelijk een uitspraak die door niemand betwist kan worden, want het dossier bewijst de juistheid van die stelling. Het is een van de weinige eerlijke momenten in tien jaar jeugdzorg.

5. Het is duidelijk dat de rechtbank een eigen belang heeft om dit hoofdpijndossier diep onder de grond te begraven en tot de vergetelheid te veroordelen. Daarmee is de belangenverstrengeling, althans de schijn van belangenverstrengeling als gevolg van de eigen betrokkenheid van de rechtbank bij dit dossier, een feit. Ik ga de inhoud van de stukken niet herhalen. De vraag is dus ook: hoe heeft het zo mis kunnen gaan binnen de Rechtbank Den Haag?

a.    Ik heb de afgelopen maanden als behandeld advocaat geconstateerd dat deze ouders in een rechteloze positie, in een dwangpositie, worden gemanoeuvreerd, waarbij systematisch inbreuk wordt gemaakt op artikel 7 Grondwet (vrijheid van meningsuiting), artikel 17 Grondwet (beroep op een onafhankelijke rechter) en artikel 18 Grondwet (recht van bijstand door een advocaat). Met de zegen van de rechtbank.

b.    Ik constateer dat de rechtbank zelf de rechtspositie van cliënten niet beschermt, maar samen met JB-West inbreuk maakt op artikel 6 EVRM, laatstelijk nog door cliënten het recht van hoor en wederhoor te ontzeggen in het nieuwste ongeloofwaardige, gefabriceerde incident. Ik constateer dat de rechtbank JB-West helpt door ouderverstoting te faciliteren, en met twee maten meet. JB-West en betrokken pleegouders krijgen nooit een standje voor het belasten van de kinderen, het machtsmisbruik, de manipulaties en het gebrek aan professionaliteit en integriteit. Alleen de ouders krijgen een standje wanneer zij voor hun rechten of die van de kinderen opkomen.

6. Het systeem is dus zo ontworpen dat ouders geen kans maken om te winnen, en dat zij de eisen en bevelen van jeugdzorg – hoe grievend, hoe onnodig en hoe schadelijk ook – het beste maar zwijgzaam kunnen ondergaan. Dat is de Nederlandse jeugdzorg. Zo gaat het al decennia. Inmiddels voor ongeveer 50.000 uit huis geplaatste kinderen en 450.000 kinderen onder toezicht. De rechterlijke macht weet dit.

7. Gelet op de grote schaal waarop in Nederland kinderen worden ontvoerd en gegijzeld binnen jeugdzorg, dus vastgehouden op grond van leugens en valse dossiers, en hoe er niets terecht komt van de onafhankelijke rechterlijke toetsing, maar ook niet van de opvolging van Commissie De Winter en het Nationaal Actieplan, begin ik mij af te vragen hoe we dit moeten duiden. Gesprekken met wat politici maken mij duidelijk dat het parlement ook niet voornemens is om jeugdzorg op afzienbare termijn binnen de grenzen van de wet te loodsen.

8. Vanwege de aard, duur, ernst en omvang van de inbreuken op de grondrechten en de mensenrechtenschendingen, komen als vanzelf andere verdragsbepalingen in beeld:

a.    Inbreuk op artikel 5 Verdrag tot Bescherming van de mens en fundamentele vrijheden, Rome: (…)

b.    Inbreuk op de vele bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten, New York (…), zoals artikel 7 (…) en artikel 17 (…)

c.    Inbreuk op artikel 1 en 16 van UNCAT: VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

9. Als we kijken naar de wijdverbreide praktijken van oneigenlijke jeugdzorg in dit land, kan ik niet goed overzien waar de juridische kwalificaties eindigen. Amnesty International schrijft op haar website het volgende over misdrijven tegen de menselijkheid:

Er is een VN-verdrag en een Europees verdrag over de niet-toepasbaarheid van verjaring bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. In het Statuut van het Internationaal Strafhof zijn misdrijven tegen de menselijkheid gedefinieerd als “moord, uitroeiing, slavernij, deportatie, willekeurige gevangenneming, marteling, verkrachting, vervolging op politieke, raciale of religieuze gronden, en andere onmenselijke daden, indien deel uitmakend van een wijdverbreid of stelselmatig patroon.

10. De Poolse rtechtbank toonde zich onthutst over de ‘buitengewoon onmenselijke en barbaarse’ jeugdzorgpraktijk van Nederland en het gebrek aan onafhankelijke toetsing door de rechtspraak. Het woord ‘Staatsterreur’ is nog net niet gevallen.

11. Binnen die context heb ik verzocht om doorverwijzing van de zaak.

12. De hoofdregel is: als een rechtbank betrokken is bij een zaak, dan kan ze die verwijzen naar een andere rechtbank. In een vergelijkbare zaak deed de Rechtbank Den Haag dit ook (…) De rechtbank paste vrijwillig artikel 46b Wet RO toe vanwege de betrokkenheid van één enkele rechter (…) In de onderhavige zaak is er dus nog veel meer reden voor doorverwijzing om alle redenen in het verzoekschrift genoemd. Het gaat niet om één rechter, maar om 19 rechters. Zij zijn geen relatieve buitenstaanders (…), maar actief betrokken als zaakbehandelaar, en zij hebben jarenlang het institutioneel jeugdzorggeweld gefaciliteerd. Met hun beschikkingen hebben zij de schijn van legitimiteit aan de wantoestanden, inbreuken op grondrechten en mensenrechtenschendingen verbonden. Dat deden zij via een-  bewuste of onbewuste - inbreuk op artikel 6 EVRM. Weliswaar zijn dit rechters van de Familiekamer en niet van de Handelskamer, maar het gaat om de bescherming van de reputatie van de Rechtbank Den Haag, en de onderlinge loyaliteit naar de directe collega’s.

13. Ik wil u dringend verzoeken om nu eerst te schorsen. Ik wil u vragen om alsnog - uit eigen beweging en zonder uitstel - de zaak door te verwijzen, ongeacht wat de andere partijen hier vandaag van vinden. Hun mening is niet relevant. Deze beslissing is aan de rechtbank zelf.

14. Ik moet u er daarbij op wijzen dat u mij voor het blok zet en dwingt om u te wraken, indien en voorzover u de zaak toch probeert in Den Haag te houden, omdat u dan blijk geeft van partijdigheid. De onderbouwing van dat wrakingsverzoek is met het vorenstaande eveneens voldoende toegelicht. Ik hoop oprecht dat u het zo ver niet laat komen.”

2.10    Wanneer de rechter vervolgens de wederpartij, JB West, in de gelegenheid wil stellen om op het verwijzingsverzoek van verweerster te reageren, verzet verweerster zich daartegen en wraakt zij de rechtbank omdat het volgens haar niet relevant is wat JB West van haar verzoek om verwijzing van de zaak vindt.

2.11    In een video met de titel “Afl. 137 – [verweerster] over Jeugdzorg in Nederland (deel 6)” is de mondelinge behandeling van het hiervoor genoemde wrakingsverzoek te zien. Op de zitting van de wrakingskamer heeft verweerster onder meer het volgende gesteld:

“Dit alles maakt maar weer eens duidelijk dat men binnen de rechterlijke macht niet kan kijken naar de diepe zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid binnen onze Nederlandse rechtsstaat. Ook wens ik op te merken dat dit alles in schril contrast staat met hetgeen er vanuit Nederland is aangedragen richting Europa als het gaat om de kwaliteit van de Nederlandse rechtsorde: het zo geheten “rule of law report”. Op bladzijde 1 van het verslag staat beschreven dat in de perceptie van veel burgers de Nederlandse rechtsstaat goed functioneert. Helaas is die perceptie een totaal andere dan de vele praktijkervaringen van de slachtoffers van de gerechtelijke behandeling van dossiers van jeugdzorg. De slachtoffers zijn ouders en kinderen, maar ook grootouders, klasgenootjes, buren enzovoort. Maar welke geloofwaardigheid heeft de Nederlandse rechtsstaat nog over als het om jeugdzorg gaat?”

En

“Er is een eigen belang van de rechtbank om voor de buitenwereld verborgen te houden hoe groot haar rol is geweest in het faciliteren van mensenrechtenschendingen. (…) Ondertussen krijgen deze liefhebbers en capabele ouders hun kinderen steeds maar niet terug en mogen de professionals doorgaan met zorgfraude, door de kinderen te helpen aan dure behandelingen en therapieën om de onrechtmatige situatie maar te leren accepteren. Het feit dat daar de stempels van de rechtbank op gezet worden maakt het probleem alleen maar groter, want die onrechtmatige situatie krijgt nu de schijn van legitimatie door de rechtbank. De kinderen worden al jaren gebrainwashed en via onwaarheden tegen ouders opgestookt.”

2.12    In de laatste minuten van de video vraagt verweerster de wrakingskamer niet alleen om gegrondverklaring van het wrakingsverzoek, maar ook om ambtshalve verwijzing van de hoofdzaak en schorsing van de executie van alle beschikkingen in de zaak die zij voor haar cliënten behartigt.

2.13    Bij e-mail van 3 oktober 2020 heeft verweerster aan de politie gemeld dat haar dochter bijna slachtoffer is geworden van een fietsongeluk. Zij schrijft hierover:

“Op vrijdagochtend 2 oktober 2020 iets na 8.00 uur fietste onze dochter over de rotonde (3/4 rond) richting (…). Zij heeft voorrang op het fietspad. Zij stak haar linkerhand uit, want er reed een kleine witte auto met een mannelijke bestuurder al enige seconden naast haar. De auto reed zachtjes met haar op, en leek wat in te houden. Zij zocht oogcontact met de bestuurder, maar hij keek haar niet aan. Toen ze al bijna overstak, vermeerderde hij plotseling snelheid en sneed haar af.

Onze dochter kon nog maar net op tijd remmen en daardoor werd zij niet aangereden. Zij voelde zich boos en geschrokken en in latere instantie geïntimideerd.

Vanwege het a-typische karakter van het incident heb ik besloten dit te melden, tenzij u mij adviseert om toch liever aangifte te doen. Ik wil u verzoeken om na te gaan of het incident op camerabeelden is vastgelegd.”

Verweerster heeft de e-mail in cc aan de burgemeester en de deken gestuurd.

2.14    De politie heeft verweerster bij e-mail van 3 oktober 2020 meegedeeld dat er op basis van het verhaal zoals door haar omschreven geen sprake is van een strafbaar feit voor aangifte en dat eventuele camerabeelden in handen zijn van de gemeente (of Rijkswaterstaat) en niet opgevraagd kunnen worden omdat ze niet bewaard blijven.

2.15    Verweerster heeft vervolgens bij brief met cc aan de deken van eveneens 3 oktober 2020 de burgemeester van Amstelveen (hierna: de burgemeester) gevraagd haar te helpen aan de camerabeelden van het incident, hem meegedeeld dat zij zou willen dat de politie haar melding serieus neemt en goed uitzoekt en hem gevraagd om (politie)bescherming voor elk lid van haar gezin en haar directe familie en vrienden zolang de werkelijke toedracht van het incident met haar dochter niet duidelijk is. In de brief legt verweerster een verband tussen het incident en haar werkzaamheden als advocaat. In dit verband schrijft verweerster onder meer:

“Al maanden geleden, in mei 2020, heb ik de Presidenten van drie rechtbanken en de Amsterdamse Deken geïnformeerd over de moeilijke omstandigheden waarin ik als advocaat mijn werk moet doen (bedreiging, intimidatie en vergelding van cliënten door jeugdzorg, inbreuken op de Grondwet en geen eerlijk proces ex artikel 6 EVRM).

De veiligheid van advocaten is sinds de moord op Derk Wiersum van 18 september 2019 een speciaal aandachtspunt. De bedreiging – of erger – van advocaten is een aanslag op de rechtstaat.

(…)

Op vrijdagmiddag 2 oktober 2020 ontving ik een typerend denigrerend, autoritair en akelig briefje van de gecertificeerde jeugdzorginstelling, die elke aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van de hand wijst, en niet bereid is tot zelfreflectie of een gesprek over het eigen aandeel in de problemen, maar slechts haar macht doet gelden. Ik citeer de laatste alinea van het briefje:

[begin citaat, rvd] Uw aantijging t.a.v. beïnvloeding, sturing van de kinderen, fop-problemen en zwart maken van de ouders deel ik niet. Uw negatieve agressieve en aanvallende houding is niet helpend voor de kinderen en uiteindelijk ook niet voor ouders. Ik wil u verzoeken om de dagelijkse uitvoering van de OTS, en de dagelijkse zorg en opvoeding rond de kinderen toch een vorm van samenwerking te vinden met pleegouders en Jb west zodat de kinderen in de dagelijkse gang van zaken hier geen last van ondervinden. [einde citaat, rvd]

U ziet hier opnieuw dat ouders en hun advocaat met intimidatie te maken krijgen via de band van de kinderen. (…)

Vandaag ontving ik (…) het verweerschrift (…) van de Haagse rechter (…) op mijn wraking. in haar verweerschrift wraking klaagt zij wat emotioneel over het feit dat ze geen hoor en wederhoor heeft “mogen toepassen” (…). Daarmee negeert de Haagse rechter mijn redelijke verzoek voor een andere rechtbank (…) waardoor ik helaas tot wraking moest overgaan. Het betreffende artikel 46b Wet RO biedt een eigen, onafhankelijke bevoegdheid van de rechtbank zonder dat de mening van jeugdzorg relevant is. (…) Dit alles maakt mij weer eens duidelijk dat men binnen de rechterlijke macht niet kan kijken naar de diepe zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid binnen onze Nederlandse rechtsstaat. ”

2.16    Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft de burgemeester verweerster meegedeeld dat hij navraag heeft gedaan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie en dat op basis van de aanwezige informatie de politie en het Openbaar Ministerie onvoldoende aanknopingspunten zien om een eventuele aangifte van verweerster met succes te kunnen oppakken, waarbij zij in hun overweging hebben betrokken dat op de betreffende locatie geen camera’s staan.

2.17    Op 6 november 2020 heeft een aantal mensen via Twitter berichten gestuurd over het onder 2.10 aangehaalde wrakingsverzoek. 

2.18    Op 23 november 2020 heeft de deken, samen met een stafmedewerker, een gesprek gehad met verweerster. Van dat gesprek is een geluidsopname gemaakt, waarvan een transcriptie is gemaakt. Daarin staat onder meer:

“[Deken]: Het toeval wil dat zich een aantal dingen vrijwel gelijktijdig hebben aangediend. U heeft zich met een laten we zeggen hulpverzoek tot mij gewend en tegelijkertijd zijn er, is er een klacht gekomen van jeugdbescherming en heb ik ook signalen ontvangen (…)

[Verweerster]: (…) Ik ben verder dan wel benieuwd naar de signalen die u nog meer heeft ontvangen. Want dat is nieuw voor mij. Afgezien van de klacht van JB West.

[Deken]: Ik heb signalen ontvangen en ik wou daar even nader niet op ingaan. Degenen die mij hebben benaderd hebben mij gevraagd hen in ieder geval niet bij naam te noemen. En dat gebeurt nou eenmaal soms. Maar dat was voor mij, zoals ik zei, aanleiding zelf te gaan kijken.

[Verweerster]: Ja en ik heb natuurlijk ook nog melding gemaakt van dat vreemde ongeval van mijn dochter omdat dat toch een terugkerend iets is bij mensen die zich kritisch uitlaten (…)

[Deken]: was het een ongeval of een bijna-ongeval?

[Verweerster]: Ja sorry, in mijn geval een bijna-ongeval, maar in andere gevallen wel echte ongevallen. Maar dat is dus ook de reden waarom zeg maar kritische advocaten die ik ook ben tegengekomen zich hebben teruggetrokken. Dus we hebben het echt wel over bedreiging en intimidatie. (…)

(…)

[Deken]: laten we beginnen met uw hulpverzoek, om het maar zo te noemen, van mij. Kijk, wat u aan de orde stelt is een serieuze kwestie.

Daar kan geen misverstand over bestaan. En ik weet ook van advocaten die actief zijn in jeugdzaken dat er bepaald wat aan te merken is op of klachten zijn over de manier waarop jeugdzorg zich opstelt.

U bent niet de enige waar ik probeer af en toe , bij u heb ik het niet gedaan, maar af en toe te bemiddelen als dat nodig is, omdat je inderdaad ziet dat jeugdzorg het niet op prijs stelt als de gezinnen waar het omgaat of leden van de gezinnen waar het omgaat, zich bedienen van een advocaat die zich vastbijt in de zaak.

(…)

In die zin hebben we het verzoek ook serieus genomen, dat [de stafmedewerker van de deken] met u heeft gecorrespondeerd per email en heeft gevraagd : laat nou zien waar je het over hebt. Je zou kunnen zeggen: lever mij het bewijs of aanwijzingen.

En om een lang verhaal kort te maken, wij hebben het gevoel dat die aanwijzingen of dat bewijs niet geleverd is. En nogmaals het zijn serieuze verdenkingen. Voor een deel horen we ze vaker. Als het om de jeugdzorg gaat, zeg ik dan eventjes en niet om de rechtbank. Maar wij hebben in dit geval gevraagd: Kun je ons wat beter vertellen waaruit het allemaal blijkt dat het zo gaat. En daar hebben we niet het antwoord op.

[Verweerster]: Ja die vraag, dat antwoord (…) krijgt u want dat heb ik heel erg zwart op wit. Daar is geen enkel probleem, maar u zult ook begrijpen dat de ontwikkelingen zich zo in een stroomversnelling steeds voordoen. Plus ik werd belaagd vanuit de jeugdzorg met het ene na het andere incident en escalatie waardoor ik eigenlijk steeds de klok rond heb gewerkt om allerlei escalaties en juridische incidenten te moeten adresseren. Ik heb een verklaring nog gekregen van een cliënt die zelfmoord heeft gepleegd. En toen ik op het punt stond om al die dingen bij elkaar te zoeken, ja, toen gebeurde ook dat soort dingen. Dat was ook in de zomervakantie. (…)

[Deken]: maar dat laatste geval (…) is ook nog wel een geval wat voor sommigen aanleiding was om mij een signaal te geven. (…)

[Verweerster]: (…) Ik ga ervanuit dat de signalen vanuit de rechterlijke macht tot u zijn gekomen omdat dit het grote politieke speerpunt is van de Raad voor de rechtspraak en het Ministerie van Justitie binnen de gesprekken van de EU (…)

[Deken]: (…) het was (…) niet de rechterlijke macht die het signaal heeft afgegeven, dat kan ik u wel zeggen.

Maar wat in die zaak aan de hand lijkt te zijn, is dat uiteindelijk het jongetje wederrechtelijk is onttrokken aan de opgelegde jeugdzorg en naar het buitenland is. (…) En ik denk iets meer in het algemeen dat we moeten zeggen dat uw zorgen over hoe jeugdzorg in sommige zaken in ieder geval functioneert, die zijn serieus en misschien ook wel terecht. Maar u gaat veel verder dan dat probleem signaleren en te proberen daar wat aan te doen. Want u zegt vervolgens uitdrukkelijk of in ieder geval impliciet dat de rechterlijke macht zich daar achter schaart en daar aan meedoet. En volgens u zichzelf schuldig maakt aan kindermishandeling en kinderontvoering.

[Verweerster]: Dat heb ik niet gezegd. Ik zeg wel dat er een totaal gebrek is aan kritische toetsing bij de rechterlijke macht.

[Deken]: Ja.

(…)

[Verweerster]: De zorgen over jeugdzorg is de manier waarop ze de advocaten intimideren en bedreigen en daar zal ik u bewijs van geven (…)

[Deken]: (…) Ik wou even dat onderzoek van uw advies of hulpvraag. Ik zie tot nu toe geen aanleiding om daar gehoor aan te geven. U mag, als u dat wil, nog andere dingen opsturen.

[Verweerster]: U zegt er is geen aanleiding omdat u geen bewijs heeft dus dan vraag ik u om een termijn

[Deken]: (…) ik meen dat als u misstanden meent aan te tonen bij de jeugdzorg, het bij uitstek de rol is van de advocaat om dat aan de orde te stellen. (…) En voor zover uw zorgen de rechtspraak betreffen, dan zeg ik dat vind ik zeer ernstige aantijgingen of beschuldigingen waarvoor ik tot hiertoe nog geen spoor van bewijs of zeg maar aanwijzingen in die richting heb gezien. (…)En het staat u vrij om naar aanleiding, van wat ik u nu zeg, daar nader op te reageren en we zullen kijken of dat verandering in dat standpunt tot stand brengt. Maar dat is denk ik zoals ik er op het ogenblik naar kijk.

(…)

Derde punt is het bijna-fiets ongeluk van uw dochter wat natuurlijk heel akelig is. (…)

[Verweerster]: (…) En met name ook omdat dit niet op zichzelf staat, maar onderdeel van een patroon wat zichtbaar is bij kritische ouders en kritische, nou, klokkenluiders die daar zelf werkzaam zijn en ook bij advocaten. En er dus kennelijk dus ook ontzettend veel angst bij iedereen. (…) En er zijn ook inmiddels gevallen bekend dat, nou ja, dat er represailles dus plaatshebben op die manier (…)

[Deken]: dus denkt u, dat jeugdzorg zich bedient van dit soort lieden die als het nodig is, mensen onder druk zetten of bijna aanrijden of anderszins lastig vallen?

[Verweerster]: dat zijn wel de verhalen die ik nu gehoord heb en ook …..

[Deken]: maar de vraag is of u die verhalen zich eigen maakt

[Verweerster]: nee ik ken…

[Deken]: oprecht meent, oprecht meent, dat jeugdzorg van dat soort praktijken moet worden verdacht.

[Verweerster]: Ja meneer, ik ben net zo verbijsterd als u (…) wat ik allemaal meemaak, dat valt echt met geen pen te beschrijven. (…)

[Deken]: maar ik stelde ook een wedervraag. Meent u serieus dat jeugdzorg van dit soort praktijken moet worden verdacht?

[Verweerster]: Ik zou, ik ben zo verontrust van de verhalen van mensen die ik zo hoog heb zitten uit de branche, uit de advocatuur en uit de ouderpopulatie dat ik het niet, dat ik er zeker rekening mee hou dat dit gebeurt. (…) En ik vind het voor mijn eigen gezin ook zorgelijk. (…)

[Deken]: Ik heb gekeken naar uw optreden in rechte (…) die zaak bij de handelskamer voor voorlopig getuigenverhoor en het moment waarop u daar de rechter heeft gewraakt en de wrakingszitting. (…) En om maar met de deur in huis te vallen. Ik vind het optreden niet alleen opmerkelijk maar ik vind ook eigenlijk dat dat optreden blijk geeft van een niet professionele opstelling. En ook (…) onvoldoende professionele distantie zoals je die als advocaat, of onafhankelijk advocaat behoort te hebben ten opzichte van je cliënten. (….) mijn klomp brak toen u aan het eind van die zitting voor voorlopig getuigenverhoor de rechter liet weten dat u niet alleen een wraking overwoog maar dat u ook zou wraken als de rechter de wederpartij het woord zou geven over de vraag of de zaak moeten worden verwezen naar een andere rechtbank. (…) Het tweede punt is dat ik de wrakingszitting heb gezien en dat ik ook daar vind, niet ook daar, daar vind ik dat eigenlijk juridisch gezien niet of nauwelijks houdbare en onderbouwde standpunten worden in genomen om die wraking in stand te houden, om het maar even zo te zeggen. Dus ook daar zeg ik, ja, u bent bezig met een strijd die uzelf als zeer rechtvaardig en in het belang van uw cliënten acht en dat streven dat zal ik niet bestrijden of dat doel zal ik niet bestrijden, maar de middelen die u daarbij gebruikt, ja daarvan vind ik echt dat die onprofessioneel zijn en dat dat getuigt van onvoldoende distantie tot het belang van je cliënt. En die distantie voor een advocaat is van groot belang want je bent … één van de kernwaarden is onafhankelijkheid. En dat is ook onafhankelijkheid ten opzichte van je cliënt. (…) dat ik mij grote zorgen maak over de manier waarop u in deze zaak optreedt. Ik vraag mij echt af of u niet te zeer op de huid van de cliënt bent gekropen. Te zeer alles wat zij ervaren en zeggen gelooft en voor waarheid aanneemt. (…)

[Verweerster]: Nee (…) want het dossier zit vol bewijzen dat die ouders goede ouders zijn. (…) En dan over het specifieke punt van de voorlopige getuigenverhoren en dat hoor en wederhoor: ik heb de rechter heel duidelijk voorgehouden dat artikel 46 Wet op de rechterlijke organisatie in Den Haag al altijd als een autonome, een eigen beslissing, zo staat het ook in de wet, een eigen beslissing van de rechtbank geldt. (…) Ik heb u ook (…) gewezen op de toch innige contacten tussen jeugdzorg en de rechtbank. Vooral ook omdat de jeugdbeschermer tegen de kinderen zegt: “Joh, als er iets is, ik krijg van de rechter toch wel gelijk.” (…) Nou tegen die achtergrond heb ik toen, op 1 oktober, gezegd in een dossier waar structureel al zoveel jaren zo veel misgaat, is dit nu echt het moment waarop u niet moet vragen aan de jeugdzorg wat zij ervan vindt, maar moet u echt nu uw eigen discretionaire bevoegdheid van dat artikel nemen, uw verantwoordelijkheid ook nemen daarin. Nou ja en toen bleek tch wel weer dat de rechter heel erg weer neigde om tóch de jeugdzorg daarbij weer te betrekken. (…)

[Deken]: Toch begrijp ik dat niet (…) als u de verzoekende partij bent en er is een verweerder in het geding, u heeft het steeds over artikel 8 EVRM maar er is ook artikel 6 EVRM, ik denk dat de rechter in strijd zou handelen tamelijk fundamentele beginsel als je de andere kant niet de gelegenheid geeft zich daarover uit te laten. Het blijft uiteindelijk de beslissing van de rechtbank. Dus de vraag is A: meen je in gemoede dat je als een professionele advocaat de rechter kan ontzeggen om de andere kant te horen? Ik zou menen: nee, en wat mij betreft is daar echt een ondergrens van wat je in redelijkheid kunt doen in een procedure overschreden. En daaraan verbind ik dan in combinatie met andere stellingen die u inneemt namelijk een vergaande betrokkenheid en medeplichtigheid zelfs van de rechtbank in allerlei, wat u zegt, kinderhandel ontvoering en dergelijke.

Dat zijn zulke ernstige beschuldigingen aan de rechterlijke macht, waarvan ik mij afvraag of je die kunt en mag innemen zoals u dat doet.

En ik verbind daar voorlopig de conclusie aan dat het erop lijkt dat u onvoldoende professionele distantie heeft ten opzichte van uw cliënten. (…)

Ik zie dat u zich bedient van juridische argumentaties en middelen, waarvan ik zeg, dat gaat wat mij betreft door de ondergrens van wat toelaatbaar is heen. (…) Dat brengt mij eigenlijk bij de, ik zou bijna zeggen de gewetensvraag: denkt u dat u op dit moment, na alles wat er is gebeurd en de standpunten die u heeft ingenomen, dat u nog de aangewezen advocaat bent om de misstanden die u zelf ziet of meent te zien aan de kaak te stellen? (…) Dus ik vraag me echt af, ik zou het anders geformuleerd willen vragen zich af te vragen of u nog langer de geschikte advocaat bent om dit soort zaken te doen?

[Verweerster]: Nou, het antwoord is nee. (…) Alleen kom ik langs een andere argumentatie tot die conclusie. (…)

Ik heb de afgelopen weken alleen nog maar gezegd dat ik niet meer op kan treden als advocaat in jeugdzaken, want ik word overspoeld werkelijk met zaken. (…)

En ja, ik begrijp dat u het mij zeer kwalijk neemt dat ik de rechter heb gewraakt.

[Deken]: Nee, ik neem het u niet kwalijk, ik meen dat dit getuigt van onvoldoende professionele distantie. (…) Maar ik vroeg niet naar zaken en jeugdzorg, maar naar rechters, als advocaten onder elkaar mag je zeggen: ook rechters maken fouten. En we hebben een systeem aan rechtsmiddelen om dat recht te zetten. Mijn vraag aan u was, u gaf een onvoorwaardelijk antwoord, namelijk nee op mijn vraag of u eigenlijk nog wel langer de aangewezen advocaat bent voor deze zaken. (…)

[Verweerster]: nou ja ik zie (…) dat de rechtbanken systematisch voorbij gaan aan de stellingen en het tegenbewijs van de ouders die ik bijsta. En dat betekent eigenlijk dat ik als ik tegen nieuwe ouders zou zeggen: ‘Nou ik vind het wel leuk als advocaat om je zaak aan te nemen of hoe je dat ook zegt. Ik kan wel iets voor u betekenen misschien.” Ja, dat ik ze dan toch valse hoop zou geven. Dus dat vind ik eigenlijk niet kunnen. En wat ik nu gezien heb is dus, dat op het moment dat je meewerkt met jeugdzorg, dan komen daar rapporten uit en komen kinderen niet terug. En op het moment, dat je je daartegen uitspreekt en tegenbewijs aangeeft, dan komt er een soort intimidatiemachine en represailles op gang. (…) Maar ik zie geen rol voor de advocatuur weggelegd zo lang het zo moeilijk is in de rechtspraak om onafhankelijke en onpartijdige toetsing te krijgen. (…)

Ik vind het ontzettend jammer dat u zo weinig ideeën heeft en conclusies heeft over wat er allemaal fout gaat in de rechtspraktijk en hoe de rechtspositie van ouders en kinderen aan de lopende band wordt geschonden. En dat u zich ontzettend focust op mijn vermeende professionele distantie. (…) Dat past een beetje binnen het beeld wat ik op dit moment ook proef van, nou ja, allerlei instanties die allemaal net op het verkeerde moment het verkeerde doen of het goede moment iets onlogisch doen.

(…)Nou het enige wat u me echt kwalijk neemt is dus niet zozeer dat ik me kritisch uitlaat over de jeugdzorg. Maar wel dat ik kritisch ben over het gebrek aan toetsing door de rechterlijke macht. Dat mag ik niet hardop zeggen van u?

[Deken]: Nee dan vat u mijn standpunt niet juist samen, maar ik denk dat u zich dat misschien zelf ook wel beseft. We hebben het gehad over professionele distantie, met twee voorbeelden,

namelijk de zitting bij de handelskamer over het voorlopig getuigenverhoor cumulerend in het de rechter verbieden, om het maar even zo te zeggen, de wederpartij aan het woord te laten.

En het tweede is de onderbouwing van het wrakingsverzoek die vervolgens plaatsvond en waarvan ik ook meende dat het juridisch niet een, even zacht uitdrukken een indrukwekkend verhaal was,

maar ik kan me ook sterker uitdrukken eigenlijk heb ik het al gezegd gewoon een standpunt dat gewoon door de ondergrens van hetgeen je in redelijkheid als professionele advocaat kunt zeggen, heengaat. En ik neem het u niet kwalijk maar ik maak mij daar zorgen over. (…)

[Verweerster]: Ik zal u het bewijs sturen waar u om vroeg.

[Deken]: Maar voor de goede orde, ik ben er niet tegen dat advocaten misstanden aan de orde stellen, integendeel dat is een taak en als dat nodig is om publiek te doen, dan moet je dat zeker doen. (…)(…) Dus nogmaals ik ben er niet op uit om problemen onder het tapijt te vegen. Er zullen zeker dingen fout gaan bij de jeugdzorg, of je dat dan misstanden noemt of niet. U hebt zelf erop gewezen dat er rapporten over zijn. Daar moeten we wat aan doen. Als je daar als advocaat aan bij wilt dragen, prima.

Maar het gaat om de manier waarop en in het bijzonder de grenzen die uiteindelijk een professioneel advocaat zou moeten in achtnemen ook al ben je partijdig. (…)

En nogmaals belangrijk, ik vroeg u op een gegeven moment: Bent u de aangewezen advocaat om nog langer dit soort zaken te doen? Waarop u, nogmaals onvoorwaardelijk, nee heeft geantwoord en dan denk ik dat je praktisch moet zijn.

[Verweerster]: Maar nou, onvoorwaardelijk, ik heb gezegd niet, maar niet vanwege de argumentatie die u heeft. Niet omdat ik mijzelf onprofessioneel vindt.

(…)

Ja, heel goed, nou dan ga ik nu mijn huiswerk verder maken.

[Deken]: Ik zou eigenlijk al willen proberen al een afspraak te maken.

[Verweerster]: Over twee weken is de week van 7 december denk ik.

[Deken]: (…) Zou donderdag de 10e om half 12 kunnen?

[Verweerster]: Ja dat kan.”

2.19    Op 7 december 2020 heeft verweerster naar aanleiding van de bespreking op 23 november 2020 een brief in de Engelse taal gestuurd aan de deken. In deze brief schrijft verweerster onder meer:

“I acknowledge that I have not yet presented the evidence ad 1 due to (…) circumstances beyond my control, f.e. the exhaustion strategy of CPS-NL, the summer holidays, a client’s suicide, and a Covid-pause imposed by yourself. When asked (by me) whether you would grant me two weeks to present the evidence (…) this idea was not particularly welcomed. In view of the situation , I now decided to await further developments.

(…)

What you present as no professional distance, is my courage to present the legal analysis that (1) deliberate ongoing infringements of article 8 EHRM (juvenile care on the basis of lies and falsehoods) equals child trafficking, and (2) after decades of (knowingly) wrongdoing by the State, we are now in the domain of crimes against humanity.”

2.20    Op 10 december 2020 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen de deken, samen met een stafmedewerker, en verweerster. Ook van dat gesprek is een geluidsopname gemaakt, waarvan een transcriptie is gemaakt. Daarin staat, voor zover van belang:

“[Deken]: (…) En u zou nog, zeg maar even bewijs aanleveren voor de punten die u aan de orde wil stellen. Klopt het dat we daar tot nu toe niks over hebben gekregen? (…)

[Verweerster]: Ik heb, ik ben op alle punten ingegaan dus .. Ik heb even aangegeven dat ik nog heel eventjes wacht met de stukken voor de onderbouwing van mijn eigen adviesaanvraag omdat ik niet het gevoel had dat echt verwelkomd werd. (…)

[Deken]: (…) Nou ik dacht aan het eind van het vorige gesprek dat er een oplossing zich aandiende om wat, toen zei u nog, ik ga die zaak ook wel neerleggen maar niet op grond van wat u allemaal overweegt maar om andere redenen. En toen dacht ik, ja daar is misschien dan toch een oplossing in zicht, waarbij wij inderdaad afspreken, bindend wat mij betreft wel, dat u zich onthoudt van het behandelen van jeugdzorgzaken en dan moet je als jurist daarbij ook wel zeggen dat is dan wel in de brede zin van het woord: alles wat daarom heen gerelateerd is, valt daar ook onder.

(…)

Ik vind het niet verantwoord dat je als advocaat en dan bedoel ik met name over het incident bij dat verzoek voorlopig getuigenverhoor, dat je tegen een rechter zegt dat ‘ je tegen de andere kant hoort over mijn verzoek, dan wraak ik u’. Dat is voor mij wel het meest sprekende voorbeeld van onvoldoende afstand tot de zaak hebben, dan wil ik kokervisie gebruiken of welk ander woord dan ook. Maar ik vind dat echt ernstig. (…)

[Verweerster]: Laat ik even met u afspreken dat ik daar even een nachtje over slaap, om te bedenken wat wijsheid is. Dat ik u dan voor het weekend laat weten wat ik denk dat een goede route is op korte termijn (…)”

2.21    Bij e-mail van 11 december 2020 heeft verweerster de deken en zijn stafmedewerker meegedeeld dat het haar, anders dan was afgesproken, niet lukt om hen voor het weekend al te berichten. Op 14 december 2020 heeft een stafmedewerker van de deken verweerster per e-mail meegedeeld dat de deken die dag voor 17:00 uur een reactie wenste te ontvangen. Bij e-mail van eveneens 14 december 2020 heeft verweerster de deken vervolgens zeven vragen gesteld. De stafmedewerker van de deken heeft verweerster daarop meegedeeld dat de deken graag een overleg met haar wil plannen op vrijdag 18 december 2020. Verweerster heeft de stafmedewerker van de deken hierop geantwoord dat zij eerst antwoord wil op haar vragen.

2.22    Bij brief van 17 december 2020 heeft de deken verweerster onder meer geschreven:

“Omdat u in het eerste gesprek aangaf te overwegen (of zelfs van plan te zijn) alle jeugdzorgzaken neer te leggen, hebben wij gesproken over een andere oplossing dan mijn zorgen (onverkort samengevat: onvoldoende professionele distantie) aan (de voorzitter van) de raad van discipline voor te leggen in de vorm van een 60b-verzoek. In een tweede gesprek heb ik u uiteindelijk gevraagd op korte termijn aan te geven of u daadwerkelijk alle jeugdzorg-gerelateerde zaken gaat neerleggen en bereid bent daarover bindende afspraken te maken. U voert nu zeven “punten” aan die van belang zouden zijn voor uw beslissing. Ik reageer daarop als volgt:

1.    Ik ben niet gehouden u te informeren over de personen of instanties die een signaal hebben afgegeven. De met u gedeelde zorgen zijn gebaseerd op eigen onderzoek (waaronder kennisname van de verschillende “filmpjes” die op You Tube en andere sites zijn te vinden). Wat precies de aanleiding is geweest voor dat eigen onderzoek, doet verder niet ter zake.

2.    Ik kan niet voorspellen wat de reactie van JB-West zal zijn als hij verneemt dat u niet langer betrokken zal zijn bij jeugdzorg-gerelateerde zaken. Omdat -zoals gezegd- de klacht van JB West moet worden onderscheiden van mijn onderzoek en de daaraan te verbinden gevolgen, kan ik niets doen aan de onzekerheid die op het door u genoemde punt zal ontstaan.

3.    Ik heb u laten weten dat een 60-b verzoek achterwege kan blijven als er bindende afspraken kunnen worden gemaakt over het neerleggen van de “jeugdzorg-praktijk”. Ik heb daarbij ook aangegeven dat “jeugdzorg-praktijk” ruim moet worden opgevat, waarbij ik vooralsnog het begrip “jeugdzorg-gerelateerde zaken” hanteer. Dat betekent in ieder geval dat ook kort gedingen, voorlopige getuigen verhoren, civiele procedures en bestuursrechtelijke WOB- en AVG- procedures daaronder vallen als sprake is van een relatie met Jeugdzorg.

4.    Uiteraard kunnen wij nog overleggen over de vraag of – en zo ja: in welke vorm – het neerleggen van de praktijk wordt gecommuniceerd.

(…)

6.    Ik begrijp de vraag niet helemaal, maar ik heb – anders dan de herkomst van signalen – geen informatie achtergehouden.

(…)

Ik verzoek u thans mij op korte termijn – uiterlijk maandag 21 december a.s. – te laten weten of u alle jeugdzorg-gerelateerde zaken neerlegt en bindend toezegt geen nieuwe zaken meer te zullen aannemen.”

2.23    Bij e-mail van 21 december 2020 heeft verweerster de deken onder meer geschreven:

“Het is te betreuren dat u geen informatie wilt verstrekken op veel van mijn vragen.

Verder valt niet in te zien waarom de spoedeisendheid zo groot zou zijn, dat ik met de feestdagen inhoudelijk zou moeten reageren.

Dit geldt zowel op de klacht van JB-West als op dit nieuwe vraagstuk (de zittingen van 1 en 12 oktober waar ik op goede gronden een rechtsmiddel namens cliënten heb ingediend op een gepaste wijze en de filmpjes op You Tube e.d.), en ook voor de onderwerpen die u reeds als afgesloten hebt bestempeld, terwijl u er begrip voor had dat ik heb ervaren dat mijn nadere bewijsvoering bij u niet welkom was.

(…) kan het niet zo zijn dat u advocaten gaat vervolgen op grond van anonieme meldingen. Het heeft er alle schijn van dat u onder politieke druk handelt, nu de meldingen niet uit de rechtspraak afkomstig zijn. (…)

De vraag die u wel hebt beantwoord (reikwijdte van het neerleggen van de praktijk) roept nieuwe vragen op, en betekent ook dat er meer zaken zouden moeten worden overgedragen dan waar ik tot nu toe rekening mee hield. (…)

Ik wil u nogmaals vriendelijk, doch met klem verzoeken om de gevraagde informatie, omdat ik – zoals ik heb aangegeven – over die informatie moet beschikken om een afweging te kunnen maken.

Ook verzoek ik u om een verlenging van de termijn om te reageren op de klacht van JB-West, tot en met vrijdag 8 januari a.s.

Na alle (onnodige en grievende) escalaties van de zijde van jeugdzorg in het afgelopen kalenderjaar – wat deel uitmaakt van de treiterijen en intimidaties, waarmee u bekend bent want ik heb dit nadrukkelijk aangegeven – is het niet meer dan redelijk dat mijn kerstvakantie gerespecteerd wordt.”

2.24    Op 5 januari 2021 heeft verweerster de hoofdofficier van justitie gevraagd met spoed een onderzoek te gelasten naar de feitelijke toedracht van het incident met haar dochter op 2 oktober 2020. Verweerster schrijft aan de hoofdofficier van justitie dat  het om een ernstig strafbaar feit gaat, namelijk ‘poging tot moord c.q. doodslag c.q. dood door schuld van een minderjarig slachtoffer, mogelijk bedoeld als daad van intimidatie van een advocaat, althans poging tot dat laatste’. Op diezelfde dag heeft verweerster bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de politie dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd waartegen zij aangifte kan doen en hem verzocht te bepalen dat met spoed een onderzoek moet worden ingelast naar de feitelijke toedracht rond het incident van 2 oktober 2020. Op 6 januari 2021 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de voorzitter van de Europese Commissie. In deze e-mail vraagt verweerster om klokkenluiders-bescherming. Zij schrijft:

 I kindly ask you to look into my earlier request regarding whistleblower protection. The pressure that is exercised against me is mounting. I wish to prevent any further retaliatory actions from the part of the Dutch authorities, as not only I fear for the safety of myself, my family and others in my direct circle of relatives, friends and business associates, but I am currently pressured to withdraw from my practice as a lawyer in juvenile cases.

2.25    Bij e-mail van 6 januari 2021 heeft verweerster de deken meegedeeld dat zij heeft besloten haar praktijk op dat moment niet neer te leggen. Bij die e-mail heeft verweerster onder meer haar e-mail van 5 januari 2021 aan de voorzitter van de Europese Commissie gevoegd.

2.26    Verweerster heeft sinds 1 maart 2021 haar eigen kantoor. Op haar website staat onder meer:

“In het jeugdzorgsysteem maken kinderen en ouders geen serieuze kans. De onafhankelijke rechterlijke toetsing bestaat niet waardoor een advocaat in traditionele zin niet veel kan betekenen. Daarom werk ik samen met specialisten en ervaringsdeskundigen hard aan een innovatieve, andere oplossing. Hiermee:

•    is het weer mogelijk om u effectief te verweren in procedures; ook al oordeelt de rechter als ketenpartner van jeugdzorg hoofdzakelijk in uw nadeel;

•    claimt u uw rechtspositie en die van uw kinderen terug;

•    lukt het u om overeind te blijven in de dagelijkse omgang met onbetrouwbare mensen uit de machtigde jeugdzorgindustrie, ook al wordt u gecommandeerd, vernederd, getreiterd en geïntimideerd- of krijgt u te maken met vergeldingsacties;

•    heeft uw zaak maximale kans om door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te worden geaccepteerd;

•    zal het systeem van de jeugdzorg als gevolg van uw (legale, vreedzame) handelwijze zwaar onder druk worden gezet;

•    weet u zich gesteund door andere slachtoffers in plaats van dat elk slachtoffer geïsoleerd en gestigmatiseerd vechtend het verdriet moet dragen;

•    kunt u meedoen met een massa-claim tegen de Nederlandse Staat die nu wordt voorbereid. Deze claim is kansrijker dan ooit, omdat er inmiddels bewijs is verzameld dat de uitvoeringspraktijk lijnrecht ingaat tegen artikel 6 en 8 EVRM, en dat de Nederlandse Staat misdaden pleegt tegen de menselijkheid.”

2.27    In een e-mail van 12 maart 2021 met als onderwerp “Dank voor uw overweldigende steun!” heeft verweerster onder meer geschreven:

“Op 22 februari 2021 had ik een zitting bij de Raad van Discipline over de klacht die de Amsterdamse deken tegen mij heeft ingediend wegens onvoldoende “professionele distantie”. Ik ben erg dankbaar voor de overweldigende, hartverwarmende steun die ik hierbij krijg van bezorgde burgers en slachtoffers van het jeugdzorggeweld.

Helaas was ik genoodzaakt om te wraken, omdat ik geen eerlijk proces kreeg. De wrakingskamer heeft (zoals te verwachten viel) de wraking afgewezen.

Op 23 maart 2021 om 9.30 uur is de vervolgzitting. Dan zal ik in de gelegenheid worden gesteld om inhoudelijk verweer te voeren tegen de aantijgingen van de deken.

Als u mij opnieuw wilt steunen, kunt u hier meedoen met de brievenactie van een groep ouders [volgt een link naar een website, rvd]

Innovatieve aanpak jeugdzorgzaken

In het huidige jeugdzorgsysteem maken kinderen en ouders geen serieuze kans. De onafhankelijke rechterlijke toetsing bestaat in de praktijk niet waardoor ouders eindeloos moeten zoeken naar een advocaat die hen wil bijstaan. Dat terwijl een advocaat in traditionele zin eigenlijk niet veel kan betekenen.

Daarom werk ik samen met specialisten en ervaringsdeskundigen hard aan een innovatieve, andere oplossing. Het gaat erom dat u zelf in staat wordt gesteld om alles te doen wat een (top)advocaat voor u zou doen, en dan tegen een zeer laag tarief. Dat betekent ook dat uw zaak maximale kans maakt om door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te worden geaccepteerd.

Via deze nieuwsbrief hoort u daar zo snel mogelijk meer over.”

2.28    Bij brief van 19 maart 2021 aan het landelijk parket van het Openbaar Ministerie heeft verweerster mede namens cliënten en slachtoffers die zich bij haar gemeld hebben aangifte gedaan van strafbare feiten. In deze brief schrijft verweerster onder meer:

“Deze strafbare feiten zijn, zeker in hun samenhang bezien, zeer ernstige vormen van criminaliteit, en daarmee zeer ontwrichtend voor onze samenleving. Ik doe deze aangifte zowel in privé als q.q. Het wordt immers tijd dat ook advocaten hun verantwoordelijkheid nemen, en dat zij – indachtig de advocateneed – gebruik maken van alle rechtsinstrumenten die door de wet aan hen zijn toevertrouwd, dus niet dat zij vanuit een tunnelvisie blijven dwalen in het Nederlandse systeem en vanwege onvoldoende professionele distantie hun eigen belang laten voorgaan boven dat van cliënten en bepaalde rechtsmiddelen schuwen, zoals wraking en strafrechtelijke aangifte.”

3    VERZOEK

3.1    De deken verzoekt de raad op grond van artikel 60b Advocatenwet een voorziening te treffen inhoudende dat verweerster wordt bevolen:

a)    alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken neer te leggen;

b)    deze zaken waar nodig binnen een week na de beslissing van de raad over te dragen aan een opvolgend advocaat;

c)    voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aan te nemen of te behandelen dan wel daarbij betrokken te zijn, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.

d)    Subsidiair verzoekt de deken de raad een passende voorziening te treffen, waarbij de deken denkt aan een schorsing voor onbepaalde tijd.

3.2    De deken heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster bewaart in jeugdzorgzaken geen – en in ieder geval zonder meer onvoldoende – professionele distantie tot haar cliënten en functioneert daardoor niet naar behoren. Daarbij lijkt sprake te zijn van tunnelvisie en een zekere mate van complotdenken waardoor verweerster in haar oordeelsvorming wordt gehinderd. Zij ziet zichzelf als een klokkenluider die als advocaat met juridische procedures ernstige misstanden binnen de jeugdzorg aan de orde moet stellen. Als de rechterlijke macht haar niet in het gelijk stelt, beschuldigt zij de rechterlijke macht van (medeplichtigheid aan) diezelfde misstanden. Bovendien voldoet zij door de standpunten die zij inneemt en de juridische middelen die zij inzet, niet aan de professionele standaard. Aldus is sprake van handelen en nalaten in strijd met zowel de kernwaarde onafhankelijkheid als de kernwaarde deskundigheid. De deken acht verweerster door dit gebrek aan professionele distantie, tunnelvisie en complotdenken niet langer in staat tot een – professioneel gezien – redelijke en adequate oordeelsvorming, waardoor in die jeugdzorgzaken niet langer sprake is van behoorlijke praktijkvoering. De deken leidt dat af uit (i) de stellingen die verweerster inneemt en de juridische middelen die verweerster inzet in procedures die zij tegen jeugdzorginstellingen voert, (ii) verweersters herhaalde meldingen van bedreigingen door jeugdzorginstellingen die op geen enkele wijze worden onderbouwd en (iii) gesprekken die de deken met verweerster heeft gevoerd. Verweersters optreden in jeugdzorg-gerelateerde zaken schaadt de belangen van haar cliënten omdat geen sprake is van voldoende professionele belangenbehartiging en daarnaast schaadt zij met haar opstelling de goede naam van de advocatuur.

4    VERWEER

4.1    Verweerster voert tegen het verzoek verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

beoordelingsmaatstaf; waaraan toetst de raad?

5.1    De raad stelt voorop dat niet ter beoordeling voorligt de klacht van JB-West of een dekenbezwaar, zodat het in deze zaak niet gaat om een toetsing aan artikel 46 Advocatenwet, maar een verzoek op grond van artikel 60b Advocatenwet tot het treffen van een voorziening wegens onbehoorlijke praktijkuitoefening. Op grond van artikel 60b lid 1 Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die de raad geboden acht.

verzoek tot het horen van getuigen

5.2    De raad overweegt allereerst dat verweerster de raad heeft gevraagd in ieder geval vier personen, onder wie drie cliënten/belanghebbenden en een gz-psycholoog/orthopedagoog, als getuige te horen. Verweerster heeft – ook op de zitting van de raad en ondanks uitnodiging daartoe door de raad – niet onderbouwd over welk(e) punt(en) of feiten en omstandigheden de raad deze getuigen zou moeten horen. Voor zover verweerster met de getuigen wil aantonen dat zij tevreden zijn over de rechtsbijstand door verweerster en/of de andere activiteiten van verweerster onderschrijven, geldt dat de raad er niet aan twijfelt dat de cliënten van verweerster en andere belanghebbenden tevreden zijn over haar rechtsbijstand en andere activiteiten en dat zij zich door haar gehoord en vertegenwoordigd voelen. Voor zover verweerster met de getuigen wil aantonen dat er sprake is van zorgen en klachten over het functioneren van jeugdzorg geldt dat ook dit niet ter discussie staat. Ook de deken heeft, zowel in de gesprekken met verweerster op 23 november en 10 december 2020 als op de zitting van de raad op 22 februari en 23 maart 2020, meermaals gesteld dat er zorgen en klachten, ook ernstige klachten, over jeugdzorg zijn. Dat staat in deze zaak dus ook niet ter discussie. De raad ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding om de door verweerster genoemde getuigen te horen.

inhoudelijke beoordeling

5.3    Ten aanzien van het verzoek van de deken overweegt de raad als volgt. Verweerster zet zich als advocaat in om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen. Daarmee is op zichzelf niets mis. Het is bovendien verweersters goed recht zich activistisch op te stellen en daarbij mag zij – zo wenst de raad nadrukkelijk voorop te stellen - ook uitlatingen doen die jeugdzorg of de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. Net als de deken is ook de raad bekend met klachten en zorgen die er zijn over de wijze waarop jeugdzorginstellingen functioneren. In deze zaak staat evenwel niet de vraag centraal of (al) die zorgen terecht zijn. Ook is het niet aan de raad om te oordelen over de klachten die er over jeugdzorg zijn. Het gaat in deze - tuchtrechtelijke - procedure om de vraag of verweerster er tijdelijk of blijvend geen blijk van heeft gegeven haar advocatenpraktijk op het gebied van jeugdzorg-gerelateerde zaken behoorlijk uit te kunnen oefenen.

5.4    De raad is van oordeel dat verweerster met de wijze waarop zij zich als advocaat inzet om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen,  blijk geeft tijdelijk of blijvend niet in staat te zijn haar praktijk als advocaat in jeugdzorg-gerelateerde zaken behoorlijk te kunnen uitoefenen. De raad licht dit als volgt toe.

5.5    Uit het dossier en hetgeen op de zittingen van de raad is besproken blijkt dat verweerster de mening van haar cliënten en andere belanghebbenden over jeugdzorg volledig tot de hare heeft gemaakt en dat zij geen, in ieder geval onvoldoende, professionele distantie bewaart tot haar cliënten. Verder interpreteert verweerster feiten, beslissingen en gebeurtenissen enkel in het licht, ‘door de bril’, van haar vaststaande oordeel over jeugdzorg (als een instantie die uit commerciële overwegingen is gericht op het zo lang mogelijk voortzetten van pleegzorg) en de rechterlijke macht en handelt zij daar ook naar. Hierdoor is sprake van tunnelvisie die een onafhankelijke oordeelsvorming en opstelling belemmert en botst met de kernwaarde onafhankelijkheid. 

5.6    Een voorbeeld van de manier waarop verweerster feiten en gebeurtenissen interpreteert en daarnaar handelt is haar beleving van en reacties op het bijna fietsongeluk van haar dochter. In de brieven die verweerster aan verschillende personen schrijft en in haar gesprekken van 23 november en 10 december 2020 met de deken legt verweerster een verband tussen dat incident en haar werkzaamheden als advocaat in jeugdzorgzaken, terwijl daar voor zover de raad heeft kunnen vaststellen geen concrete aanwijzing voor is. Opmerkelijk is dat verweerster hierbij geen helder onderscheid maakt tussen gestelde bedreigingen en intimidaties aan het adres van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken enerzijds en gestelde bedreigingen en intimidaties aan haar eigen adres anderzijds. De raad verwijst in dit verband naar de brief van verweerster aan de burgemeester van 3 oktober 2020. Ook dit getuigt naar het oordeel van de raad van een gebrek aan professionele distantie.

5.7    Een ander voorbeeld van de eenzijdige manier waarop verweerster feiten, beslissingen en gebeurtenissen interpreteert en daarnaar handelt is gelegen in de uitlatingen van verweerster over de rechterlijke macht en de door haar ingezette juridische middelen; met de deken constateert de raad dat verweerster de rechterlijke macht beschuldigt van (medeplichtigheid aan) de misstanden in de jeugdzorg als de rechterlijke macht haar niet in het gelijk stelt. Zo interpreteert verweerster het gegeven dat de Haagse rechter de wederpartij, JB West, wilde horen op het verzoek van verweerster om een zaak van haar cliënten naar een andere rechtbank te verwijzen als een bevestiging van de “innige band” tussen de Haagse rechtbank en JB-west en maakt dit voor haar duidelijk dat men binnen de rechterlijke macht niet kan kijken naar de (volgens verweerster) diepe zorgen over het gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid binnen de Nederlandse rechtstaat. De raad verwijst in dit verband naar de gang van zaken rond de wraking bij de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020, de brief van verweerster aan de burgemeester van 3 oktober 2020 en naar hetgeen verweerster hierover heeft gezegd in haar gesprek met de deken en een stafmedewerker op 23 november 2020.

5.8    Kenmerkend voor de manier waarop verweerster zaken benadert en beargumenteert is verder dat zij veel praat in algemene betogen en grote bewoordingen gebruikt, zoals institutioneel jeugdzorggeweld, bedreiging en intimidatie, bedrog, ontvoering, gijzeling en foltering. Het staat verweerster uiteraard vrij haar eigen redeneerstijl en bewoordingen te kiezen, maar verweerster laat voor zover de raad uit het dossier heeft kunnen opmaken na deze (ernstige) beschuldigingen waar dit nodig is met concrete feiten en gegevens te onderbouwen, hoewel zij daartoe wel meermaals door de deken en een stafmedewerker in de gelegenheid is gesteld. Hierdoor ontstaan problemen in de communicatie en de verdere afhandeling. In de uitlatingen en reacties van verweerster op de herhaalde  verzoeken van de deken en een stafmedewerker, al vanaf mei 2020, om met concrete voorbeelden van de door verweerster aan de deken voorgelegde intimidaties, bedreigingen en mistanden te komen, ontwaart de raad een patroon. Dit patroon komt erop neer dat verweerster deze verzoeken beantwoordt met algemene betogen of met tegenvragen en beschuldigingen. Verweerster zegt telkens over concrete bewijzen te beschikken, maar verstrekt die niet. Vervolgens verwijt verweerster de deken dat hij niet optreedt tegen de door verweerster geconstateerde ernstige misstanden. Zo creëert zij een patstelling. Ter zitting van de raad constateerde de raad eenzelfde patroon: op de vraag van de raad waaruit de bedreiging en intimidatie bestaat waarover zij schrijft in haar brief aan de burgemeester van 3 oktober 2020 antwoordde verweerster dat rechters de zaken altijd omdraaien. De raad constateert dat veel van verweersters uitlatingen en reacties voortkomen uit een diep wantrouwen jegens verschillende instellingen en dat door de manier waarop verweerster reageert op verzoeken om een nadere toelichting een gesprek over de inhoud van de betreffende zaak en over concrete voorvallen niet goed mogelijk is.

5.9    Dat de deken afhoudend was met betrekking tot het bewijs van de beschuldigingen, zoals verweerster stelt, is de raad overigens niet gebleken. Integendeel; uit het dossier, de transcripties van de gesprekken van 23 november en 10 december 2020 en de uitlatingen van de deken ter zitting maakt de raad op dat de deken de zorgen van verweerster tot op zekere hoogte deelt en heeft duidelijk gemaakt dat hij concrete informatie nodig heeft om actie te kunnen ondernemen. Verweerster heeft in het gesprek van 23 november 2020 uitdrukkelijk toegezegd dat zij het bewijs aan de deken zou sturen. Anders dan verweerster in haar brief aan de deken van 7 december 2020 suggereert, is haar de door haar gevraagde termijn van twee weken bovendien gegund; op 23 november werd immers afgesproken dat het volgende gesprek over ruim twee weken, op 10 december 2020, zou plaatsvinden. Verweerster zegde meermaals, en ook bij de afsluiting van het gesprek van 23 november 2020, toe alsdan met haar bewijzen te zullen komen. Later komt zij hier echter op terug en formuleert zij zeven ‘tegenvragen’ aan de deken (in haar brief van 7 december 2020).

5.10    In dit verband merkt de raad op dat het argument van verweerster dat zij in haar verdediging is geschaad doordat de deken haar niet alle benodigde informatie heeft vertrekt omdat hij niet wil onthullen van wie hij signalen over verweerster heeft gekregen de raad niet overtuigt. Het verzoek tot het treffen van een voorziening dat de deken aan de raad heeft voorgelegd is immers enkel gebaseerd op de stukken die zich in het dossier bevinden. Deze stukken zijn niet afkomstig van anonieme bronnen, en zijn zelfs grotendeels afkomstig van verweerster zelf. Niet valt in te zien dat de herkomst van de signalen op grond waarvan de deken – zelfstandig – onderzoek heeft verricht van invloed is geweest op de uitkomst van dit onderzoek of de inhoud van deze stukken.  

5.11    Door dit alles is verweerster naar het oordeel van de raad niet langer in staat jeugdzorg-gerelateerde zaken met een professionele, open blik en met oog voor alle betrokken belangen te bekijken en in die zaken adequate en effectieve rechtsbijstand te verlenen. Dat verweerster daartoe niet langer in staat is uitte zich onder meer in het feit dat zij een Haagse rechter heeft gewraakt omdat deze de wederpartij had gevraagd te reageren op het verwijzingsverzoek van verweerster. Hiermee  miskent verweerster, gedreven door haar eenzijdige benadering van gebeurtenissen, het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Een ander voorbeeld van niet adequate en niet effectieve rechtsbijstand is gelegen in het feit dat verweerster de wrakingskamer heeft gevraagd inhoudelijke beslissingen te nemen in een andere (hoofd-)zaak dan waarin het wrakingsverzoek was gedaan. Door dit soort kansloze rechtsmiddelen en verzoeken in te zetten en die met  grote (ook hier vaak weer: algemene) woorden voor het voetlicht te brengen, wekt verweerster naar het oordeel van de raad  bovendien valse hoop bij haar cliënten.

5.12    Daarbij komt nog dat verweerster op de zitting van de raad heeft verklaard geen lid te zijn van een specialisatievereniging, dat zij geen specialisatieopleiding of cursus jeugdrecht gevolgd heeft en dat zij op het gebied van jeugdzorgzaken niet aan intervisie doet met advocaten die eveneens werkzaam zijn op het gebied van jeugdzorg. Zij heeft op zitting verklaard dat zij autodidact is. Ook dit getuigt niet van een professionele, open houding. Het enkele feit dat haar cliënten volgens verweerster tevreden zijn over de rechtsbijstand en dat zij haar cliënten empathisch benadert, betekent niet dat verweerster voldoet aan de professionele standaard. Naast de kernwaarde partijdigheid moet een advocaat immers ook de kernwaarde onafhankelijkheid in acht nemen.

5.13    Verweerster heeft overigens zelf ter zitting van de raad verklaard dat er in de huidige constellatie in jeugdzorgzaken volgens haar geen rol is weggelegd voor de traditionele advocaat en in het gesprek met de deken op 23 november 2020 heeft zij ook erkend dat zij niet langer de aangewezen advocaat is om jeugdzorg-gerelateerde zaken te behandelen. Deze visie van verweerster volgt tot slot ook uit de tekst op haar website en uit haar e-mail van 12 maart 2020. Ter zitting van de raad heeft verweerster niet willen toelichten waaruit de door haar voorgestane innovatieve aanpak bestaat. Het gaat hier volgens verweerster namelijk om concurrentiegevoelige informatie. Verweerster heeft over de innovatieve aanpak alleen willen zeggen dat deze het systeem van buiten en van binnenuit zal doen imploderen. De raad kan op grond van deze informatie niet beoordelen of verweerster bij toepassing van deze innovatieve aanpak al of niet blijk zal kunnen geven van een behoorlijke praktijkuitoefening.

5.14    Op de zitting van de raad van 23 maart 2021 heeft verweerster nog een beroep gedaan op het laatste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, op het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en op artikel 6 EVRM. Verweerster heeft dit echter niet anders onderbouwd dan door te stellen dat zij, gelet op wat er gebeurt in jeugdzorgzaken, geen vertrouwen heeft in de rechterlijke macht. Voor zover verweerster in dit verband (ook) doelt op de anonieme tipgevers die signalen over verweerster aan de deken hebben afgegeven, benadrukt de raad nogmaals dat noch het verzoek van de deken noch deze beslissing is gestoeld op de verklaringen van anonieme tipgevers, zodat niet valt in te zien op welke wijze de door verweerster genoemde bepalingen zouden kunnen zijn geschonden.

5.15    Ter zitting van de raad heeft verweerster tot slot tot haar verweer aangevoerd dat zij niet heeft gevloekt, getierd of geschreeuwd. De raad merkt op dat dit ook niet door de deken wordt aangevoerd of door de deken aan zijn verzoek ten grondslag is gelegd. 

5.16    De conclusie uit het voorgaande is dat het (primaire) verzoek van de deken zal worden toegewezen. Hoewel de raad zich afvraagt of verweerster op andere rechtsgebieden wel in staat is tot een behoorlijke praktijkuitoefening, mede gezien de wijze waarop verweerster in deze procedure is opgetreden en de stukken die verweerster in het kader van deze procedure aan de raad heeft overgelegd, biedt het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Daarom zal niet worden overgegaan tot schorsing in de praktijkuitoefening.

5.17    Verweerster heeft betoogd dat geen uitvoerbaarheid bij voorraad moet worden uitgesproken. Gelet op de laatste zin van het vierde lid van artikel 60b Advocatenwet is een uitvoerbaarverklaring bij voorraad evenwel niet aan de orde; een eventueel hoger beroep schorst de werking van de beslissing waartegen deze is gericht niet.

    BESLISSING

De raad van discipline:

bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet dat verweerster alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken binnen een week na deze beslissing neerlegt, deze zaken waar nodig binnen een week na deze beslissing overdraagt aan een opvolgend advocaat en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt of behandelt dan wel daarbij betrokken is, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. S. van Andel, G. Kaaij, H.C.J.M. Karskens en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 12 april 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.