ECLI:NL:TADRAMS:2021:208 Raad van Discipline Amsterdam 20-639/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:208
Datum uitspraak: 10-09-2021
Datum publicatie: 23-09-2021
Zaaknummer(s): 20-639/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Tussenbeslissing waarin de beslissing op één klachtonderdeel wordt aangehouden. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 september 2021

in de zaak 20-639/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 23 maart 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/re/20-098/1103828 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2021. Daarbij waren klagers 3, 4, 9 (mede namens klagers 1 en 2), 10 (mede namens klagers 7 en 8), verweerder en mr. M. aanwezig. Ook was aanwezig mr. V., advocaat van klagers 3 en 4. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de zitting heeft de raad na een bezwaar van klager 9 besloten dat klachtonderdeel f) niet door de huidige combinatie kan worden beoordeeld.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de stukken van verweerder van 4 juni 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klagers 1 tot en met 8 zijn al dan niet indirect in verschillende juridische procedures verwikkeld met vier vennootschappen, H. FZE, F. Limited, G. en R. Limited, die worden bijgestaan door mr. M. Verweerder werkt in een aantal van de zaken tegen klagers samen met mr. M. Verweerder trad daarbij op voor H. FZE, F. Limited, en R. Klager 1 (waarvan klager 2 de bestuurder is) wordt in deze procedures bijgestaan door klager 9; klager 5 (waarvan klager 6 de bestuurder is) en klager 7 (waarvan klager 8 de bestuurder is) worden bijgestaan door klager 10. Bestuurder van H. FZE en F. Limited is mevrouw E. Er speelt onder meer een geschil over wie wanneer vertegenwoordigingsbevoegd was bij H. FZE en F. Limited, wie welke vennootschap mocht vertegenwoordigen en welke afspraken zijn gemaakt over bepaalde geïnvesteerde dan wel uitgeleende bedragen.

2.3    Mr. M. heeft in een bodemprocedure een e-mail van 11 juni 2018 van H. FZE aan klager 7 als productie bij de dagvaarding ingebracht. Deze email was ondertekend door “[klager 6], director”. Voorafgaand aan het uitbrengen van die dagvaarding is beslag gelegd. Bij het beslagrekest zat dezelfde e-mail als bijlage. In een later kort geding tussen klager 7 (bijgestaan door klager 10) en klagers 1 en 2 (bijgestaan door klager 9) enerzijds en G. en R. Limited (bijgestaan door mr. M) anderzijds heeft mr. M. de e-mail wederom overgelegd, maar in deze versie is twee keer de naam van klager 6 en zijn functieomschrijving verwijderd.

2.4    Klager 10 heeft mr. M. en de voorzieningenrechter een dag voor de zitting in kort geding op 30 januari 2020 erop gewezen dat mr. M. twee versies van eenzelfde e-mail heeft ingebracht. Mr. M. heeft tijdens die zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter erkend dat er een verschil zat tussen de e-mail die eerder was ingebracht en de versie die in het kort geding was ingebracht. Verweerder was bij deze zitting aanwezig. De dag na de zitting heeft mr. M. nogmaals het voorgaande per e-mail (met verweerder in de cc) aan klager 10 bevestigd. Mr. M. heeft klager 10 laten weten dat hij de kwestie samen met zijn cliënte ging onderzoeken en dat hij klager 10 zou informeren over de bevindingen. Mr. M. heeft de productie niet ingetrokken. In het vonnis in kort geding van 20 februari 2020 is de volgende overweging aan de e-mail van 11 juni 2018 gewijd:

“[Klager 7] heeft er verder op gewezen dat er een discrepantie zit tussen een e-mail zoals door [G.] c.s. overgelegd en de originele e-mail. (...) Of hier sprake is van het bewust manipuleren van stukken zoals [klager 7] suggereert, kan de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet vaststellen. Om dat te beoordelen is nadere bewijslevering nodig en dient ook de advocaat van [G.] c.s. behoorlijk in de gelegenheid te worden gesteld om hierop te reageren. Dat gaat het bestek van deze procedure echter te buiten en zal in een bodemprocedure eventueel aan de orde kunnen komen.”

2.5    Mevrouw E. heeft op 31 maart 2020 aan mr. M. laten weten dat zij inderdaad de e-mail heeft aangepast om verwarring te voorkomen. Mr. M. heeft haar erop gewezen dat dit niet is toegestaan. Mr. M. heeft klager 10 niet nader over zijn bevindingen bericht.

2.6    Op of omstreeks 1 maart 2019 heeft mr. M. onder meer namens G. conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van klager 7. Op 16 december 2019 hebben verweerder en mr. M. gezamenlijk ten behoeve van de behandeling van het daaropvolgende opheffingskortgeding een brief aan de rechtbank gestuurd namens alle beslagleggers. In het vervolgens gewezen vonnis van 23 december 2019 wordt verweerder aangemerkt als advocaat van alle beslagleggers (dus ook van G.). Verweerder heeft op 29 januari 2020 aan de rechtbank en klager 9 bericht dat hij G. niet vertegenwoordigt.

2.7    Op 10 januari 2020 heeft mr. M. een e-mail gestuurd aan een juridisch-administratief medewerker van de rechtbank ter bevestiging van een telefoongesprek dat hij met die medewerker heeft gevoerd. Verweerder stond in de cc. In de e-mail heeft mr. M. hij het volgende geschreven:

“Telefonisch heb ik u gisteren laten weten dat er op zichzelf geen bezwaar bestaat tegen de voeging door de partijen [klager 1] en haar aandeelhouder en bestuurder [klager 2], beiden vertegenwoordigd door [klager 9].

(...)

Ook breng ik in herinnering onze bezwaren tegen het voorzitterschap van mr. [S.] van de meervoudige kamer nu hij als Voorzieningenrechter recent 2 zaken heeft behandeld en daarbij bepaalde duidelijke uitlatingen heeft gedaan.”

2.8    Mr. M. heeft klagers niet van deze e-mail op de hoogte gebracht.

2.9    Op 2 mei 2019 hebben klagers 1 en 2 (bijgestaan door klager 9) verzocht tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor tegen H. FZE, F. Limited en bestuurder mevrouw E., om laatstgenoemde en klager 6 te laten horen. Bij beschikking van 9 augustus 2019 is het verzoek toegewezen. Uit de beschikking komt naar voren dat partijen uitvoerig hebben gedebatteerd over de volgorde van de te horen getuigen. Verzoekers wensten mevrouw E. als eerste te horen. In de beschikking is bepaald dat de verzoekende partij de volgorde mag bepalen. Naar aanleiding van deze beschikking heeft klager 9 mr. M. meerdere keren om verhinderdata verzocht. Aanvankelijk heeft mr. M. op dit verzoek niet gereageerd en vervolgens heeft mr. M. laten weten dat mevrouw E. in de maanden september tot en met december 2019 in verband met haar werkzaamheden in het buitenland verhinderd was om te getuigen en dat het onduidelijk was of zij de eerste drie maanden van 2020 zou kunnen komen getuigen. In de zitting in kort geding op 21 november 2019 heeft mr. M. verklaard dat mevrouw E. in januari gehoord zou kunnen worden, maar op verzoeken van klager 9 van 22 en 29 november 2019 om de verhinderdata van mevrouw E. in januari door te geven is niet gereageerd Verweerder heeft vervolgens op 28 november 2019 ook een verzoekschrift ingediend namens H. FZE en F. Limited om klager 6 te horen (het tweede verzoek). Verweerder heeft het verzoek onder meer als volgt onderbouwd:

“Behalve het doen van strafrechtelijke aangifte in Nederland en België hebben verzoeksters aangekondigd [klager 6] in een voorlopig getuigenverhoor onder ede te willen laten horen als getuige over de opstelling en ondertekening van (...) de door hem (...) ondertekende akten. Zeer kort daarop maakte [klager 1] zelf een dergelijk voorlopig getuigenverhoor aanhangig waarin verzoeksters zich hebben gerefereerd en waarna het getuigenverhoor is toegestaan. Evenwel werd op de voor het verhoor bepaalde dag de zaak op verzoek van [klager 1] voor onbepaalde tijd uitgesteld aangezien zij niet wenste dat [klager 6] als eerste zou worden gehoord buiten aanwezigheid van [mevrouw E.]. Verzoeksters hebben zich vergeefs tegen het afgelasten van het getuigenverhoor verzet. Zij hebben geen middel om het horen van [klager 6] af te dwingen anders dan zelf verzoeker te worden in het door hen gewenste getuigenverhoor. Zij kunnen niet blijven aanzien hoe de regie van een eenmaal bepaald getuigenverhoor in handen blijft van de partij die zich heeft bediend van valse akten. Zij hebben mitsdien een gerechtvaardigd belang om ook van hun zijde een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Het belang van verzoeksters is gelegen in het aan het licht brengen van de waarheid, bestaande uit de valsheid van de door [klager 1] in het geding gebrachte door [klager 6] ondertekende akten waarop door [klager 1] enig vorderingsrecht wordt gebaseerd.”

2.10    Bij beschikking van 18 februari 2020 wordt dit tweede verzoek tot voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De rechtbank heeft het volgende daartoe overwogen:

“5.3.    Naar het oordeel van de rechtbank hebben [H. FZE] en [F. Limited] door het stelselmatig niet reageren op verzoeken om verhinderdata en de maandenlange verhindering van [mevrouw E.] om te komen getuigen zelf bewerkstelligd dat [mevrouw E.] en dus ook [klager 6] nog steeds niet is gehoord. Dat is niet aan [klager 1] te wijten. Concrete aanwijzingen dat [klager 6] door [klager 1] als getuige uit de wind wordt gehouden zijn ook niet gesteld of gebleken. (...) Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de langdurige verhindering van [mevrouw E.], het niet reageren op verzoeken om haar verhinderdata door te geven en het vervolgens indienen van het onderhavige verzoekschrift een poging is om de volgorde van de te horen getuigen te veranderen en toch eerst [klager 6] te horen. Ter zitting daarmee geconfronteerd heeft [verweerder] die conclusie niet weerlegd. Met het onderhavige verzoek tot het bepalen van een voorlopig getuigenverhoor maken [H. FZE] en [F. Limited] dan ook misbruik van bevoegdheid. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.”

2.11    Het tweede verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor was behandeld op de zitting op 28 januari 2020. Verweerder heeft toen in zijn pleitnota het volgende naar voren gebracht:

“9. De vooruitgeschoven verdediging heeft zich de maanden nadien verder vervolmaakt door schier onafgebroken vuilspuiterij van [klager 9] aan het adres van [mevrouw E.] en [mr. M.], zowel in als buiten rechte. Ieder zijn stijl, maar [klager 9] maakt het wel erg bont. Ik heb het dan niet eens over zijn zelfgemaakte processen-verbaal, maar alleen over zijn beschimping van personen, waaronder confrères.

(...)

14. Verzoeksters hebben daarnaast vanuit het kamp van de geld lenende partijen ([klagers 3, 5 en 7]) concrete aanwijzingen ontvangen dat er met geschriften geknoeid is. (...) [Mevrouw E.] heeft kort na 11 februari 2019, de dag dat deze akten naar de rechtbank ingezonden zijn voor de zitting van 12 februari 2019, ook van een insider aldaar gehoord dat er valse akten zijn opgesteld. (...)”

2.12    Vervolgens is in de pleitnota een WhatsApp-conversatie opgenomen tussen verweerder en mevrouw E waarin is te lezen dat mevrouw E. zeker stelt te weten dat klager 9 zijn cliënten heeft geïnstrueerd dat ze valse overeenkomsten moesten opstellen, maar dat ze daar geen bewijs voor heeft.

2.13    Op 25 februari 2020 stond het voorlopig getuigenverhoor van mevrouw E. gepland. Op 24 februari 2020 om 13:24 uur heeft mr. M. de rechtbank per e-mail bericht dat de vlucht van Milaan naar Amsterdam die mevrouw E. had geboekt voor 23 februari 2020 was geannuleerd en dat zij pas op 25 februari 2020 in de avond in Nederland kon zijn. Klagers 9 en 10 hebben mr. M. en de rechtbank laten weten dat er op 23 en 24 februari wel andere vluchten beschikbaar waren en dat zij bereid waren een ticket voor een van die vluchten voor mevrouw E. te kopen. Uiteindelijk is mevrouw E. op 26 februari 2020 alsnog gehoord.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft meegewerkt aan het plegen van valsheid in geschrifte en het in stand houden van vervalste bewijsstukken.

b)    Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over zijn hoedanigheid.

c)    Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op e-mailberichten.

d)    Verweerder heeft de rechtbank aangeschreven zonder de advocaten van de wederpartij daarover te informeren.

e)    Verweerder heeft misbruik gemaakt van het recht en de rechter misleid.

f)    Verweerder heeft zich bediend van onnodig grievend taalgebruik.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Bepaalde klachtonderdelen zien slechts op één of meerdere klagers. Voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht zal de raad nader specificeren wie als klager kan worden aangemerkt.

Klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder had zich volgens klagers moeten distantiëren van het door mr M. ingebrachte vervalste bewijsstuk (de e-mail van 11 juni 2018). Door dat niet te doen en er niet voor te zorgen dat het stuk werd ingetrokken heeft hij meegewerkt aan misleiding van de rechtbank, aldus klagers. Klagers menen dat op verweerder de verplichting rustte om te voorkomen dat de rechtbank werd misleid omdat hij ook advocaat is van H. FZE en F. Limited en bij het bewuste kort geding aanwezig was.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het handelen of nalaten van mr. M. Ook als mr. M. tuchtrechtelijk verwijtbaar zou handelen door het bewerkte stuk niet in te trekken, dan kan dit verweerder niet worden aangerekend. Verweerder was bij het kort geding bovendien slechts als toehoorder aanwezig. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Klagers 7 en 10 verwijten verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten ontstaan ten aanzien van de vraag of hij optrad voor G. Hij zou zich ter zitting van 19 december 2019 voorgedaan hebben als advocaat van G. Verweerder heeft erkend dat er onduidelijkheid is ontstaan over zijn hoedanigheid, maar stelt dat die onduidelijkheid niet door hem is veroorzaakt. De rechtbank heeft hem ten onrechte als advocaat van G. aangewezen in een vonnis.

5.5    Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder in het ontstaan van de onduidelijkheid tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.6    Klagers 9 en 10 verwijten mr. M. dat hij stelselmatig niet op hun berichten reageert. Dit klachtonderdeel is net als onderdeel a) ongegrond. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het niet reageren van mr. M.

Klachtonderdeel d)

5.7    Klagers verwijten mr. M. dat hij zich tot de rechtbank heeft gewend zonder een kopie van dat bericht aan de wederpartij te zenden. Nu verweerder in de cc is opgenomen heeft ook hij volgens klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad herhaalt dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen van mr. M. Dat wordt niet anders doordat verweerder in de cc is opgenomen van de e-mail aan de rechtbank. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.8    Uit het dossier blijkt dat de rechtbank in de beschikking van 9 augustus 2019 heeft overwogen dat het tweede verzoek misbruik van bevoegdheid opleverde, omdat op herhaalde eerdere verzoeken van klager 9 om verhinderdata niet of ontwijkend werd gereageerd, om vervolgens zelf een verzoek tot het horen van getuigen in te dienen, waarin een andere volgorde van het horen van de getuigen werd verzocht.

5.9    Het verzoek is afgewezen op de grond ‘misbruik van bevoegdheid’. Met verweerder is de raad van oordeel dat uit het toepassen van deze afwijsgrond niet zonder meer volgt dat onrechtmatig is geprocedeerd. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Het indienen van het tweede verzoek valt binnen die vrijheid van verweerder om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Verweerder heeft in het verzoekschrift een duidelijke grond voor het indienen van het verzoek genoemd, hetgeen een verdedigbaar standpunt is. De belangen van klagers worden hierdoor niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Door deze opdracht van zijn cliënt uit te voeren heeft verweerder derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.10    De beslissing op klachtonderdeel f) wordt aangehouden. Hoger beroep kan worden ingesteld nadat een eindbeslissing is genomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;

- bepaalt dat de behandeling van klachtonderdeel f) in een nieuwe combinatie van de raad zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad. Klagers en verweerder ontvangen te zijner tijd een oproeping daarvoor;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 10 september 2021