ECLI:NL:TACAKN:2025:69 Accountantskamer Zwolle 25/262 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2025:69
Datum uitspraak: 10-11-2025
Datum publicatie: 10-11-2025
Zaaknummer(s): 25/262 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft bij een interne auditfunctie van een buitenlandse overheid een externe evaluatie uitgevoerd in lijn met de IIA Standaarden. Betrokkene heeft in zijn rapport naar aanleiding van deze ‘quality assurance review’ geconcludeerd dat de interne auditfunctie voldoet aan de IIA Standaarden waarbij de kwalificatie ‘generally conforms’ is gegeven. Hierbij heeft betrokkene vermeld dat de interne auditfunctie deze kwalificatie voor de komende vijf jaar mag gebruiken onder de voorwaarde dat de interne evaluaties de algemene naleving van de IIA Standaarden en de gedragscode van het IIA blijven bevestigen. Volgens klager heeft het rapport geen deugdelijke grondslag. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

UITSPRAAK van 10 november 2025 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 15 januari 2025 ontvangen klacht met nummer 25/262 Wtra AK van

X1

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

DRS. Y1

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen ingekomen op 15 januari 2025
  • het aanvullend klaagschrift ingekomen op 16 januari 2025
  • het verweerschrift met bijlagen ingekomen op 29 april 2025
  • de brief van klager van 31 augustus 2025, ingekomen op 3 september 2025, met bijlagen 7.1 tot en met 7.6
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2025. Klager is verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn collega [A].

2. De uitspraak samengevat

2.1. Betrokkene heeft bij een interne auditfunctie van een buitenlandse overheid een externe evaluatie uitgevoerd in lijn met de IIA Standaarden. Betrokkene heeft in zijn rapport naar aanleiding van deze ‘quality assurance review’ geconcludeerd dat de interne auditfunctie voldoet aan de IIA Standaarden waarbij de kwalificatie ‘generally conforms’ is gegeven. Hierbij heeft betrokkene vermeld dat de interne auditfunctie deze kwalificatie voor de komende vijf jaar mag gebruiken onder de voorwaarde dat de interne evaluaties de algemene naleving van de IIA Standaarden en de gedragscode van het IIA blijven bevestigen. Volgens klager heeft het rapport geen deugdelijke grondslag. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 1998 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij staat ingeschreven als overheidsaccountant/intern accountant.

3.2. Betrokkene is mededirecteur en -aandeelhouder van [adviesorganisatie1] (hierna: [adviesorganisatie1]), voorheen genaamd [adviesorganisatie2] (hierna [adviesorganisatie2]). Dit is – kort gezegd – een adviesorganisatie op het gebied van risicobeheerprocessen en interne auditprocessen. Daartoe worden bij organisaties die de intentie hebben om hun internal auditfunctie in overeenstemming te brengen met het International Professional Practises Framework (IPPF) van het Institute of Internal Auditors (IIA) door [adviesorganisatie1] externe evaluaties van interne auditfuncties verricht. Doel is om het bestaande niveau van de kwaliteit daarvan te evalueren waarbij tevens aanbevelingen voor verbeteringen worden gedaan. Betrokkene is Certified Internal Auditor en erkend als IIA Accredited Validator.

3.3. De stad [plaats3] ([land1) heeft in 2016 een woning van klager opgenomen in het leegstandsregister, waardoor klager leegstandbelasting moest betalen. Klager heeft aangedrongen op het uitvoeren van een forensische audit bij de stad [plaats3], omdat volgens hem binnen deze stad sprake is van machtsmisbruik en belangenverstrengeling.

3.4. [B], een intern verzelfstandigd agentschap van de [C] overheid (hierna: [B]), heeft onder andere tot taak om de [C] lokale besturen en de [C] administratie te ondersteunen bij de beheersing van financiële, wettelijke en organisatorische risico’s. [B] is een interne auditfunctie en wil voldoen aan het IPPF van het IIA. In lijn met de IIA standaard 1312 vindt eens in de vijf jaar een externe evaluatie plaats.

3.5. [B] is op [datum1] een forensisch auditonderzoek gestart met betrekking tot het leegstandsproces bij de stad [plaats3] en heeft op [datum2] hierover gerapporteerd (hierna: het auditrapport).

3.6. In dit auditrapport staat:

“(…) Deze opdracht is uitgevoerd in overeenstemming met de internationale standaarden van het Institute of Internal Auditors (IIA) en van de Association of Certified Fraud Examiners (ACFE). Elke vijf jaar evalueert een externe instantie of [B] deze standaarden naleeft.

(…)

[B] stelde op basis van de aangeleverde en aangetroffen informatie geen indicaties van belangenvermenging vast in de dossiers met betrekking tot leegstand. De gebrekkige samenstelling van de dossiers en het betrokken procesverloop laten evenwel niet toe om effectief uit te sluiten dat mogelijke belangenvermenging zich zou hebben kunnen voorgedaan in dergelijke dossiers. (…)”

3.7. In augustus en september 2021 heeft [adviesorganisatie2] een externe evaluatie zoals bedoeld in Standaard 1312 van het IIA, oftewel een quality assurance review (QAR), uitgevoerd bij [B]. Naar aanleiding daarvan heeft betrokkene op 30 oktober 2021 het QAR-rapport uitgebracht. [B] heeft dit QAR-rapport met toestemming van [adviesorganisatie2] gepubliceerd op haar website.

3.8. In het QAR-rapport staat onder andere:

“(…)Op grond van het door ons uitgevoerde werk, zoals beschreven in paragraaf 1.3, concluderen wij dat [B] GENERALLY CONFORMSaan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening zoals deze zijn vastgelegd in het IPPF van het IIA en de IIA Gedragscode (zie bijlage IV. Beoordelingsschaal). De relevante structuren, richtlijnen en procedures van [B], evenals de processen waarmee deze worden toegepast, voldoen in alle van materieel belang zijnde aspecten aan de vereisten van de individuele Standaard of het element van de Gedragscode.

De vermelding dat [B] haar werkzaamheden uitvoert overeenkomstig de internationale standaarden van het IIA mag vanaf heden voor de komende 5 jaar worden gebruikt nu deze externe kwaliteitstoetsing een dergelijke verklaring ondersteunt, onder de voorwaarde dat de interne evaluaties de algemene naleving van de Standaarden en de Gedragscode van het IIA blijven bevestigen.(…)”

3.9. Klager heeft betrokkene medio december 2024 verzocht om zijn QAR-rapport in te trekken. Betrokkene heeft dat geweigerd.

3.10. Klager heeft op 14 januari 2025 in [land1] een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen onder andere [B]. In zijn conclusies van eerste aanleg stelt klager onder meer dat het auditrapport omissies en fouten bevat, zoals de claim van IIA- en ACFE-certificatie. Klager vordert onder andere het terugroepen van het auditrapport en/of correctie van daarvan.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels als accountant.

4.2. De Accountantskamer heeft vastgesteld dat klager betrokkene in zijn processtukken een aantal verwijten maakt. Klager is ter zitting gevraagd wat concreet zijn klacht tegen betrokkene is waarover de Accountantskamer moet oordelen. Klager heeft verklaard dat hij betrokkene verwijt dat het QAR-rapport geen deugdelijke grondslag heeft omdat betrokkene niet heeft onderzocht of [B] bij forensische onderzoeken volgens IIA Standaarden werkt.

5. De beoordeling

5.1. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene in twee beroepsmatige hoedanigheden heeft gehandeld. Hij is immers naast registeraccountant ook Certified Internal Auditor en is erkend als IIA Accredited Validator. IIA Nederland heeft eigen tuchtrechtspraak voor zijn leden. De omstandigheid dat het handelen van betrokkene ook is onderworpen aan het tuchtrecht voor leden van IIA Nederland, is geen reden om betrokkene niet onderworpen te achten aan het tuchtrecht voor accountants. Betrokkene heeft niet bestreden dat zijn werkzaamheden zijn aan te merken als een professionele dienst. Tijdens de zitting heeft hij verklaard dat hij zich er steeds bewust van is geweest dat hij zijn werkzaamheden ook in overeenstemming met de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) diende uit te voeren en dat zijn rapportage een deugdelijke grondslag moest hebben.

5.2. Betrokkene heeft aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klager onvoldoende direct betrokken is geweest bij zijn beroepsmatig handelen en klager de klacht alleen heeft ingediend in verband met zijn juridische strijd tegen de [C] overheid. Daarbij heeft betrokkene er ook op gewezen dat de klacht is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van het QAR-rapport en dat de klacht onvoldoende is onderbouwd.

5.3. De Accountantskamer ziet geen aanleiding om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht. Hiervoor is van belang dat voor het indienen van een klacht een (persoonlijk) belang van een klager niet is vereist. Op grond van artikel 22 Wtra kan een ieder klagen over het handelen of nalaten van een accountant. Dat klager bij deze tuchtprocedure (mogelijk) ook een ander belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, betekent op zichzelf nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. De vraag of klager het QAR-rapport goed heeft begrepen en of hij zijn klacht voldoende heeft onderbouwd, komt aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht.

5.4. Gelet op het voorgaande komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. Het handelen of nalaten van betrokkene wordt getoetst aan de VGBA.

5.5. Voorop wordt gesteld dat het in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6. Klager heeft – samengevat – naar voren gebracht dat het QAR-rapport geen deugdelijke grondslag heeft, omdat de scope van de evaluatie onvoldoende breed was. Betrokkene heeft volgens klager de IIA Standaarden 2421 (Errors and Omissions) en 2431 (Engagement disclosure of non-compliance) niet beoordeeld en de klachten die klager tussen 2018 en 2023 heeft ingediend bij [B] niet in de evaluatie betrokken. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat betrokkene niet heeft onderkend dat [B] een politieke instelling is die niet onafhankelijk kan zijn. Klager heeft er verder tijdens de zitting op gewezen dat [accountantsorganisatie1] in 2016 een externe evaluatie heeft uitgevoerd bij [B] en verschillende aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot de forensische onderzoeken. Volgens klager is het een raadsel hoe betrokkene – in tegenspraak met [accountantsorganisatie1] – assurance denkt te kunnen verstrekken bij een interne auditfunctie waar alle forensische rapporten worden opgesteld onder leiding van één manager-auditor, die niet IIA-gecertificeerd is.

5.7. Betrokkene heeft – samengevat – naar voren gebracht dat de externe evaluatie heeft plaatsgevonden in augustus en september 2021 en dat voor deze evaluatie actuele dossiers zijn geselecteerd. Omdat het auditrapport met betrekking tot de stad [plaats3] op [datum1] was uitgebracht door [B], is het buiten de scope van de dossierselectie gevallen en niet meegenomen in de evaluatie. Betrokkene heeft daarnaast naar voren gebracht dat op het moment van de externe evaluatie hij geen informatie had van klager over het auditrapport en dat er om die reden geen aanleiding bestond om dit dossier op te nemen in de selectie van te onderzoeken dossiers. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat hij in zijn evaluatie de IIA Standaarden 2421 en 2431 wel heeft beoordeeld. Omdat er in de geselecteerde dossiers geen sprake was van fouten en omissies of van niet-naleving van wet- en regelgeving, heeft betrokkene in het QAR-rapport aangegeven dat deze standaarden niet van toepassing zijn. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat hij IIA Standaard 1100 inzake de onafhankelijke positionering van [B] uitgebreid heeft geëvalueerd en dat hij dat ook in het QAR-rapport heeft opgenomen. Tot slot heeft betrokkene naar voren gebracht dat hij in zijn rapport geen (voorwaardelijke) assurance heeft verstrekt, hoewel hij erkent dat de naamgeving (QAR) en de positief verwoorde opinie paragraaf in zijn QAR-rapport een onjuiste indruk bij klager kan hebben gegeven.

5.8. De Accountantskamer overweegt dat deze tuchtprocedure er niet toe strekt om de inhoud en de wijze van totstandkoming van het QAR-rapport integraal te onderzoeken. Beoordeeld moet worden of betrokkene bij het opstellen van zijn rapport in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Uit deze gedrags- en beroepsregels vloeit onder meer voort dat het rapport geen onjuiste informatie mag bevatten en dat de bevindingen en/of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag moeten hebben.

5.9. Het QAR-rapport is, anders dan klager meent, geen assurance-rapport in de zin van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden voor accountants (NV COS). De titel van dit rapport luidt weliswaar “Quality Assurance Review – [B]”, maar de gebruikte term “assurance” komt hier voort uit de (Engelstalige) IIA Standaard 1300 op basis waarvan betrokkene zijn evaluatie heeft uitgevoerd. In deze standaard is voorgeschreven dat er periodiek een externe evaluatie van het “Quality Assurance and Improvement Program” (het programma voor kwaliteitsbewaking en -verbetering) moet plaatsvinden. Het gaat hier niet om een assurance-opdracht waarbij een onafhankelijke accountant voldoende en geschikte assurance-informatie verzamelt om een oordeel uit te spreken over een bepaald object ten behoeve van derden. Het QAR-rapport betreft en is alleen bedoeld voor de interne kwaliteitsbewaking en

-verbetering van [B] en strekt er niet toe om zekerheid te verschaffen over de nauwkeurigheid en volledigheid van bepaalde informatie. Dat het rapport met instemming van betrokkene is gepubliceerd op het internet, laat deze bedoeling onverlet. Omdat geen sprake is van een assurance-rapport in vorenbedoelde zin hoefde betrokkene ook niet de door klager gestelde assurance-werkzaamheden uit te voeren.

5.10. Verder wordt overwogen dat betrokkene in het kader van de externe evaluatie moest beoordelen in hoeverre [B] de IIA Standaarden naleeft waarover betrokkene in zijn verweer uitleg heeft gegeven. Dat betrokkene de toepassing van bepaalde IIA Standaarden niet zou hebben beoordeeld, heeft klager gelet op het gemotiveerde en onweersproken verweer van betrokkene niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft betrokkene voldoende toegelicht waarom het auditrapport van 6 februari 2020 niet in de evaluatie is betrokken. De Accountantskamer is van oordeel dat het auditrapport op aanvaardbare gronden buiten beschouwing is gelaten. Dat klager in zijn rapport met betrekking tot de forensische auditonderzoeken tot andere aanbevelingen is gekomen dan [accountantsorganisatie1] in 2016, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij tekort is geschoten in zijn werkzaamheden en dat hij niet tot de kwalificatie “Generally conforms” heeft kunnen komen. Betrokkene diende immers een evaluatie uit te voeren over de toen actuele werkwijze van [B] en was niet gehouden om de aanbevelingen uit een eerdere evaluatie op te nemen in zijn werkzaamheden.

5.11. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat het QAR-rapport geen deugdelijke grondslag heeft.

5.12. Voor zover klager betrokkene verwijt dat hij het QAR-rapport niet heeft ingetrokken of herzien naar aanleiding van zijn klachten en de door hem verstrekte informatie, wordt het volgende overwogen. Wanneer sprake is van informatie die zodanig relevant en materieel is dat de deugdelijke grondslag van het rapport wegvalt, is betrokkene gehouden een toereikende maatregel te treffen[1]. Dat een dergelijke situatie aan de orde zou zijn, is echter niet gebleken. De door klager verstrekte informatie ziet namelijk met name op het auditrapport van 6 februari 2020, dat niet in het QAR-rapport is betrokken, zoals hiervoor onder 5.10 is overwogen.

5.13. De stelling van klager dat [B] de aanbevelingen van betrokkene niet zou hebben opgevolgd en niet langer conform de IIA Standaarden zou handelen, leidt niet tot een ander oordeel. De door betrokkene uitgevoerde evaluatie is immers slechts een momentopname op basis waarvan [B] gedurende vijf jaar in haar correspondentie en/of rapporten mag vermelden dat zij overeenkomstig de IIA Standaarden werkt. Feiten en omstandigheden die zich na het uitbrengen van het QAR-rapport hebben voorgedaan, hebben geen invloed op de kwalificatie door betrokkene in het QAR-rapport. Op betrokkene rust ook geen verplichting om na te gaan of [B] zijn aanbevelingen heeft overgenomen en of haar werkwijze nog steeds voldoet aan deze standaarden.

5.14. De slotsom is dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. J.L.M. Groenewegen (rechterlijke leden) en drs. J.C. Scheper RA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2025.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 9 VGBA