ECLI:NL:TACAKN:2024:68 Accountantskamer Zwolle 24/2083 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:68
Datum uitspraak: 15-11-2024
Datum publicatie: 18-11-2024
Zaaknummer(s): 24/2083 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht. Klager en zijn (ex-)vrouw hebben een conflict over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding, meer in het bijzonder over de waarde van een BV waarvan zij allebei voor 50% aandeelhouder zijn. De vrouw is bestuurder van de BV en heeft betrokkene gevraagd om (onder andere) een samenstellingsopdracht voor de BV aan te nemen. Betrokkene heeft deze opdracht aanvaard. Klagers verwijten betrokkene onder andere dat hij voor de aanvaarding van de opdracht geen collegiaal overleg heeft gevoerd met de voorgaande accountant van de BV om te onderzoeken of er gronden waren die tot afwijzing van de opdracht hadden moeten leiden. Volgens klagers had betrokkene zorgen moeten hebben over de integriteit van de vrouw, omdat zij hem financieel zou hebben benadeeld. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene wel heeft voldaan aan de verplichting op grond van artikel 15a lid 1 VGBA om voor aanvaarding van de samenstellingsopdracht collegiaal overleg te voeren. Hij heeft (mede) op basis van dit collegiaal overleg kunnen concluderen dat er ten aanzien van de vrouw geen integriteitskwesties waren die aan aanvaarding van de opdracht in de weg stonden. De overige door klagers aangevoerde klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 15 november 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 7 maart 2024 ontvangen klacht met nummer 24/2083 Wtra AK van

1. PROF. DR. X1

wonende te [plaats1]

2. X1 B.V.

kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R S

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. J.F. Garvelink te Amsterdam.

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de e-mail van klagers van 14 april 2024
  • de brief van klagers van 10 juni 2024 met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de e-mail van klagers van 20 september 2024 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2024. Klagers zijn verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Klager [X1] en zijn ex-vrouw hebben een conflict over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding, meer in het bijzonder over de waarde van een BV waarvan zij allebei voor 50% aandeelhouder zijn. De vrouw is bestuurder van de BV en heeft betrokkene gevraagd om (onder andere) een samenstellingsopdracht voor de BV aan te nemen. Betrokkene heeft deze opdracht aanvaard. Klagers verwijten betrokkene onder andere dat hij voor de aanvaarding van de opdracht geen collegiaal overleg heeft gevoerd met de voorgaande accountant van de BV om te onderzoeken of er gronden waren die tot afwijzing van de opdracht hadden moeten leiden. Volgens klagers had betrokkene zorgen moeten hebben over de integriteit van de vrouw, omdat zij klagers financieel zou hebben benadeeld.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is ongegrond. Betrokkene heeft voldaan aan de verplichting op grond van artikel 15a lid 1 VGBA om voor aanvaarding van de samenstellingsopdracht collegiaal overleg te voeren. Hij heeft (mede) op basis van dit collegiaal overleg kunnen concluderen dat er ten aanzien van de vrouw geen integriteitskwesties waren die de aanvaarding van de opdracht in de weg stonden. De overige door klagers aangevoerde klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 2003 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] te [plaats2] (hierna: [accountantskantoor1]).

3.2. Klager [X1] is van 2010 tot 2 maart 2023 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) gehuwd geweest met mevrouw [A] (hierna: de vrouw).

3.3. De huisartsenpraktijk van de vrouw was ondergebracht in [BV2] (hierna: de BV). Klager [X1] en de vrouw houden indirect (via hun eigen vennootschappen) ieder de helft van de aandelen in deze BV. De vrouw is enig bestuurder van de BV.

3.4. De activa en de activiteit van de BV zijn volgens de overgelegde koopovereenkomst op 11 oktober 2023 verkocht aan een andere vennootschap in oprichting van de vrouw en aan een derde, een natuurlijk persoon.

3.5. Tussen klager [X1] en de vrouw is sprake van een conflict over de afwikkeling van hun echtscheiding, meer in het bijzonder over de waarde van de BV.

3.6. [Accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]) heeft tot eind 2023 de BV en drie andere vennootschappen van de vrouw vaktechnisch ondersteund. Dit kantoor verzorgde onder andere de financiële administratie en deed samenstelwerkzaamheden.

3.7. Op 8 december 2023 heeft betrokkene kennisgemaakt met de vrouw, waarna zij [accountantskantoor1] heeft verzocht om samenstelwerkzaamheden te verrichten voor de BV over het jaar 2023.

3.8. [Accountantskantoor2] heeft op 18 december 2023 aan de vrouw laten weten niet bereid te zijn om de werkzaamheden voor haar andere drie vennootschappen voort te zetten. De vrouw heeft daarna [accountantskantoor1] gevraagd om ook deze diensten over te nemen van [accountantskantoor2].

3.9. Eind december 2023 heeft er een bespreking plaatsgevonden met onder anderen betrokkene en de vrouw over de te verstrekken opdracht.

3.10. Op 30 januari 2024 heeft de advocaat van klager [X1] een e-mail aan betrokkene gestuurd. Een kantoorgenoot van betrokkene heeft daarop als volgt gereageerd:

“(…) Mede namens collega [Y] volsta ik met de volgende reactie/constateringen:

● De bestuurder van [BV2] (…) heeft ons verzocht de jaarrekening van de vennootschap met ingang van het boekjaar 2023 samen te stellen. Deze opdracht hebben wij, na overleg met de vorige accountant, aanvaard.

● De jaarrekening zal, na goedkeuring door het bestuur, vastgesteld moeten worden door de AVA.

● U stelt dat uw cliënt is benadeeld omdat "[BV2] een lege huls is geworden door de overdracht van activa en passiva". Wij zien niet in dat u deze conclusie kunt trekken, zeker niet als u (en uw cliënt) niet over de relevante informatie beschikken, zoals u stelt.

● Onze werkzaamheden zien niet op de echtscheidingsprocedure.

● U vraagt ons te bevestigen dat wij "geen rechtshandelingen zullen verrichten en dus geen wijzigingen in de administratie en betalingen zullen doen, tenzij uw cliënt hiermee op voorhand heeft ingestemd". Wij kunnen niet uitsluiten dat wij wijzigingen aan zullen brengen in de financiële administratie maar wij voeren onze werkzaamheden uit in overeenstemming met de daarvoor geldende regels. Uw cliënt is voor ons in deze geen partij. Wij hebben te maken met de bestuurder. Betalingen voor of namens de vennootschap kunnen en zullen wij niet doen. (…)”

3.11. Op 7 februari 2024 heeft een kantoorgenoot van betrokkene per brief aan de verantwoordelijke accountant bij [accountantskantoor2] gevraagd of zich met betrekking tot de BV en de andere drie vennootschappen van de vrouw omstandigheden voordoen die voor hun oordeelsvorming over de aanvaarding van de opdracht van belang zouden kunnen zijn.

3.12. Op 12 februari 2024 heeft de verantwoordelijke accountant van [accountantskantoor2] laten weten dat er bij hem geen omstandigheden bekend zijn die aanvaarding van de opdracht kunnen belemmeren.

3.13. Op 16 februari 2024 heeft betrokkene een door hem ondertekende opdrachtbevestiging naar de BV gestuurd. De vrouw heeft deze dezelfde dag ondertekend.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

1. betrokkene heeft onvoldoende invulling gegeven aan de verantwoordelijkheid van een accountant om te handelen in het algemeen belang en hij heeft zich niet gehouden aan de fundamentele beginselen;

2. betrokkene heeft voor aanvaarding van de opdracht nagelaten adequaat te onderzoeken of er gronden waren die tot afwijzing van de opdracht hadden moeten leiden;

2a. betrokkene heeft het advies van [accountantskantoor2] om in overleg te treden met het advocatenteam van de vrouw niet of niet tijdig opgevolgd;

2b. voor de aanvaarding van de opdracht heeft betrokkene geen overleg gehad met de voorgaande accountant;

3. betrokkene heeft klagers niet erkend als relevante partij;

4. betrokkene heeft ten onrechte gesteld dat zijn accountantswerkzaamheden geen verband houden met de echtscheidingsprocedure;

5. betrokkene heeft verkondigd dat de werkzaamheden van de vorige accountant zijn gekenmerkt door evidente fouten;

6. het optreden van betrokkene wordt gekenmerkt door een prioritering van het verwerven van nieuwe, financieel welgestelde cliënten.

4.3. De klachtonderdelen 2, 2a en 2b zullen gelet op de onderlinge samenhang hierna gezamenlijk worden behandeld.

5. De beoordeling

5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

5.2. Klagers hebben pas op de zitting naar voren gebracht dat de BV op 23 september 2024 een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) heeft gehouden. Deze AVA is volgens betrokkene te laat gehouden en klagers zouden de stukken voor de AVA ook te laat hebben ontvangen. Daarnaast hebben klagers betrokkene verweten dat hij tijdens deze AVA de privébelangen van de vrouw zou hebben behartigd door bij klagers de huurcontracten op te vragen en dat betrokkene het gespreksverslag van de AVA alleen naar de vrouw zou hebben gestuurd. De Accountantskamer zal deze verwijten in verband met de goede procesorde niet beoordelen, omdat betrokkene geen gelegenheid heeft gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden.

Klachtonderdeel 1: onvoldoende invulling geven aan het handelen in het algemeen belang en het zich niet houden aan de fundamentele beginselen

5.3. Klagers hebben ten aanzien van dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat betrokkene onvoldoende invulling heeft gegeven aan de verantwoordelijkheid van een accountant om te handelen in het algemeen belang. Ook heeft betrokkene zich volgens klagers niet gehouden aan de fundamentele beginselen professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.4. De Accountantskamer is van oordeel dat dit klachtonderdeel naast de andere klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis heeft. Het is ook niet toegelicht en onderbouwd. Dit klachtonderdeel wordt gezien als een inleiding op de andere klachtonderdelen, waarin klagers hun verwijten hebben uitgewerkt. Het klachtonderdeel is daarom als zelfstandig klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdelen 2, 2a en 2b: aanvaarding van de opdracht

5.5. Klagers hebben aangevoerd dat betrokkene heeft nagelaten adequaat te onderzoeken of er gronden aanwezig zijn die tot afwijzing van de opdracht van de BV hadden moeten leiden. Betrokkene heeft volgens klagers voor aanvaarding van de opdracht geen collegiaal overleg gevoerd met de voorgaande accountant en hij heeft het advies van de voorgaande accountant om in overleg te treden met het advocatenteam van de vrouw niet of niet tijdig opgevolgd. Hierdoor heeft betrokkene geen volledig en omvattend inzicht gekregen in de complexe omstandigheden waarin de opdracht zou moeten worden uitgevoerd. Ook had betrokkene naar stelling van klagers zorgen moeten hebben over de integriteit van de vrouw vanwege onder andere het beleid en de bedrijfsvoering binnen de BV. Daarbij hebben zij erop gewezen dat klager [X1] en de vrouw in een vechtscheiding zijn verwikkeld en dat de vrouw hem financieel heeft benadeeld. Doordat de vrouw als bestuurder de activa en de activiteit van de BV aan anderen heeft overgedragen, is de BV volgens klagers in een lege huls veranderd.

5.6. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene op grond van artikel 15a lid 1 VGBA gehouden was om vóór de aanvaarding van de samenstellingsopdracht collegiaal overleg te voeren met de vorige accountant van de BV om na te gaan of er aanleiding bestond om de opdracht niet te aanvaarden. Omdat betrokkene de opdracht op 16 februari 2024 door middel van de opdrachtbevestiging heeft aanvaard, moet worden beoordeeld of dit collegiaal overleg voor deze datum heeft plaatsgevonden. Dat een kantoorgenoot van betrokkene al op 1 februari 2024 in een e-mail aan de advocaat van klager heeft geschreven dat de opdracht was aanvaard, maakt dat niet anders. Een accountant is bij een samenstellingsopdracht namelijk verplicht om, voorafgaand aan het uitvoeren van de opdracht, de opdracht in een opdrachtbevestiging of andere schriftelijke overeenkomst vast te leggen[1]. De datum van de opdrachtbevestiging moet dan ook worden beschouwd als de datum waarop de opdracht formeel is aanvaard.

5.7. Het collegiaal overleg is vormvrij en kan bijvoorbeeld mondeling (fysiek of telefonisch) of schriftelijk (elektronisch of per gewone post) plaatsvinden[2]. Naar het oordeel van de Accountantskamer is voldoende aannemelijk geworden dat het collegiaal overleg met betrekking tot de samenstellingsopdracht van de BV vóór 16 februari 2024 heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft namelijk verklaard dat een kantoorgenoot op zijn verzoek in december 2023 telefonisch contact heeft opgenomen met [accountantskantoor2] in verband met de eventuele aanvaarding van de opdracht. Volgens betrokkene heeft zijn kantoorgenoot naar aanleiding van dit contact een memo opgesteld en is er daarna op verschillende momenten per telefoon en per e-mail aanvullend overleg geweest met [accountantskantoor2]. Klagers hebben dit niet weersproken. Daar komt bij dat een medewerker van [accountantskantoor2] in zijn e-mail aan klager [X1] van 24 januari 2024, die door klagers is overgelegd, ook melding heeft gemaakt van het telefonische contact dat hij met de kantoorgenoot van betrokkene heeft gehad.

Verder is van belang dat betrokkene ook door middel van de brief van 7 februari 2024 aan de voorgaande accountant en de daarop ontvangen reactie van 12 februari 2024 (nadere) invulling heeft gegeven aan het voorgeschreven collegiaal overleg. Dat de voorgaande accountant in zijn reactie alleen de namen van de andere drie vennootschappen van de vrouw heeft genoemd en niet de naam van de BV, hoefde betrokkene niet op te vatten als een “red flag”, zoals klagers op de zitting hebben betoogd. Betrokkene heeft het ontbreken van de naam van de BV mogen opvatten als een onbewuste omissie. Deze brief is immers een reactie op zijn brief van 7 februari 2024, waarin expliciet staat vermeld dat het verzoek om informatie ook betrekking heeft op de BV.

5.8. Verder wordt overwogen dat het collegiaal overleg met name is bedoeld om na te gaan of er aanleiding bestaat om een controle-, beoordelings- of samenstellingsopdracht niet te aanvaarden. Het zal daarbij vooral om integriteitsredenen gaan, bijvoorbeeld betrokkenheid bij oneerlijke of criminele activiteiten.[3] Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene kunnen concluderen dat er ten aanzien van de vrouw geen integriteitskwesties waren die aanvaarding van de opdracht in de weg stonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de voorgaande accountant aan betrokkene heeft laten weten dat dergelijke omstandigheden niet bij hem bekend zijn en er geen redenen zijn om de opdracht niet te aanvaarden. Daarnaast hoefde betrokkene in het feit dat de vrouw was verwikkeld in een vechtscheiding geen reden te zien om de opdracht niet te aanvaarden. Een dergelijk conflict betekent niet zonder meer dat sprake is van niet-integer handelen. Dit geldt ook voor de overdracht van de activa en de activiteiten van de BV, omdat zulke transacties niet ongebruikelijk zijn.

Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat betrokkene heeft voldaan aan de verplichting om voor aanvaarding van de samenstellingsopdracht door middel van collegiaal overleg na te gaan of er beletselen waren voor aanvaarding van de opdracht.

5.9. De Accountantskamer is verder van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat betrokkene voor de aanvaarding van de opdracht geen overleg heeft gehad met het advocatenteam van de vrouw. Betrokkene was immers niet gehouden om de adviezen van de voorgaande accountant op te volgen.

5.10. Ook het verwijt dat betrokkene op het moment van aanvaarding van de opdracht geen volledig en omvattend inzicht zou hebben gehad in de complexe omstandigheden waarin de opdracht zou moeten worden uitgevoerd, treft geen doel. Betrokkene heeft immers voor aanvaarding van de opdracht verschillende malen met de voorgaande accountant overleg gevoerd en hij heeft ook met de vrouw gesproken over de opdracht, zodat kan worden aangenomen dat hij voldoende op de hoogte was van deze omstandigheden. Betrokkene hoefde bovendien op het moment van aanvaarding van de opdracht niet op de hoogte te zijn van alle details, omdat hij toen nog niet was begonnen met de uitvoering van de opdracht.

5.11. Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen ongegrond zijn.

Klachtonderdeel 3: klagers niet erkennen als relevante partij

5.12. Ten aanzien van dit klachtonderdeel hebben klagers aangevoerd dat betrokkene expliciet heeft geweigerd om klagers te erkennen als relevante partij. Volgens klagers beschouwt betrokkene alleen de vrouw als relevante partij. Hieruit blijkt volgens klagers dat betrokkene een gebrek aan inzicht heeft in de statutaire structuur en de historische context van de BV. Omdat betrokkene klagers niet beschouwt als relevante partij, heeft hij geen stappen gezet om klagers te consulteren en kan hij de inzichten van klagers op essentiële kwesties niet mee laten wegen.

5.13. Uit Standaard 4410 volgt dat het doel van de samenstellingsopdracht is deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toe te passen om het management te ondersteunen bij het opstellen en presenteren van historische financiële informatie in overeenstemming met een van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving op basis van informatie die door het management wordt verschaft[4]. De accountant komt de opdrachtvoorwaarden met het management of een andere opdrachtgevende partij overeen[5].

5.14. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers, nu zij het management noch de opdrachtgevende partij zijn, voor betrokkene geen partij zijn met wie hij in het kader van de aanvaarding van de samenstellingsopdracht moet overleggen. Klagers zijn immers direct ([X1 BV]) of indirect ([X1]) aandeelhouder van de BV maar geen bestuurder ervan. Dat klagers in het verleden (meer) betrokken waren bij de BV, maakt de huidige positie van klagers als direct of indirect aandeelhouder niet anders. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 4: verband met de echtscheidingsprocedure

5.15. Klagers hebben naar voren gebracht dat in de e-mail van 1 februari 2024 ten onrechte is gesteld dat de accountantswerkzaamheden geen verband houden met de echtscheidingsprocedure. Volgens klagers is dit standpunt onhoudbaar en blijkt daaruit dat betrokkene de gevolgen van de (v)echtscheiding voor de BV niet doorgrondt. Die wordt naar stelling van klagers gekenmerkt door een machtsonevenwichtigheid ten faveure van de vrouw als enig bestuurder van de BV. Daarbij hebben zij erop gewezen dat het concept-echtscheidingsconvenant ook de overdracht en de waardering van de BV omvat, die is gebaseerd op informatie van [accountantskantoor2] en afspraken met de vrouw. Volgens klagers heeft betrokkene nagelaten om adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van het ontvangen van partijdige informatie. Doordat betrokkene zich niet heeft verdiept in de context van de echtscheidingsprocedure, loopt hij het risico dat hij onbedoeld het persoonlijk belang van de vrouw boven het belang van de BV en haar aandeelhouders stelt.

5.16. De Accountantskamer overweegt dat de opdracht om de jaarrekening 2023 van de BV samen te stellen vaktechnisch gezien losstaat van de echtscheidingsprocedure. De stelling van betrokkene dat die accountantswerkzaamheden geen verband houden met de echtscheidingsprocedure moet dan ook als juist worden beschouwd. Daarnaast hebben klagers niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de persoonlijke belangen van de vrouw boven het belang van de BV en/of klagers heeft gesteld of dat hij zich heeft gebaseerd op partijdige informatie. Hierbij wordt opgemerkt dat betrokkene op het moment van indiening van de klacht nog geen werkzaamheden had verricht ter uitvoering van de samenstellingsopdracht. Klagers hebben hun klacht drie weken na de ondertekening van de opdrachtbevestiging ingediend bij de Accountantskamer. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 5: werkzaamheden van de voorgaande accountant

5.17. Klagers hebben in dit verband aangevoerd dat betrokkene jegens de vrouw of haar juridisch vertegenwoordigers heeft verkondigd dat de werkzaamheden van de voorgaande accountant gekenmerkt zijn door evidente fouten. Volgens klagers heeft betrokkene hiermee de professionele geloofwaardigheid van de voorgaande accountant ter discussie gesteld. Deze uitlatingen kunnen, als deze ongegrond blijken te zijn, worden aangemerkt als onrechtmatige daad en smaad en schaden de integriteit en het professioneel aanzien van het accountantsberoep, aldus klagers.

5.18. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene tegen de vrouw of haar advocaten heeft gezegd dat de door [accountantskantoor2] opgestelde overzichten evidente fouten bevatten. Klagers hebben namelijk geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Klagers hebben ter onderbouwing van hun standpunt alleen een e-mail van klager [X1] aan [accountantskantoor2] overgelegd, waarin hij een (niet overgelegde) e-mail van (kennelijk) de advocaat van de vrouw heeft geciteerd. Aangenomen dat de advocaat van de vrouw juist is geciteerd, heeft te gelden dat de uitlatingen van deze advocaat niet kunnen worden toegeschreven aan betrokkene. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 6: prioritering van het verwerven van nieuwe, welgestelde cliënten

5.19. Klagers hebben tot slot naar voren gebracht dat het optreden van betrokkene schijnbaar wordt gekenmerkt door een prioritering van het verwerven van nieuwe, financieel welgestelde cliënten, zoals de vrouw. Dergelijk handelen heeft volgens klagers de potentie om de essentiële vertrouwensband tussen een accountant en zijn cliënt te ondergraven en kan de reputatie van de accountancy schaden. Naar stelling van klagers moeten accountants een houding van onpartijdigheid aan de dag leggen en iedere suggestie vermijden dat hun professionele oordeel beïnvloed zou kunnen worden door persoonlijke of commerciële belangen.

5.20. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat het feitelijke onderbouwing mist. Klagers baseren hun standpunt immers slechts op eigen aannames en vermoedens. Overigens merkt de Accountantskamer nog op dat het een accountant niet is verboden om zich te richten op solvabele cliënten.

5.21. De slotsom is dat de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. I.F. Clement (rechterlijk lid) en drs. E.R. van der Wösten (accountantslid), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Paragraaf 25 Standaard 4410

[2] Toelichting bij paragraaf 15a VGBA ‘Collegiaal overleg is vormvrij’

[3] Toelichting bij paragraaf 15a VGBA ‘Waar moeten opvolgende accountants naar vragen?

[4] Paragraaf 16 Standaard 4410

[5] Paragraaf 24 Standaard 4410