ECLI:NL:TACAKN:2024:67 Accountantskamer Zwolle 24/1988 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2024:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-10-2024 |
Datum publicatie: | 21-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24/1988 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Betrokkene is door de rechtbank benoemd als bindend adviseur. Betrokkene heeft zijn taak niet volbracht. Naar aanleiding van een e-mail van de advocaat van klager heeft betrokkene aan klager en de andere partij meegedeeld dat hij de opdracht opzegt. Klager is van mening dat de opzegging en de toelichting daarop onbegrijpelijk is. Ook verwijt hij betrokkene te liegen in zijn e-mailberichten en onethisch te hebben gehandeld. De klacht is ongegrond. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij de opzegging van zijn opdracht alle belangen voldoende heeft afgewogen en tot de opzegging heeft kunnen komen. Die opzegging is afdoende toegelicht in zijn brief aan partijen. De gestelde leugens en het gestelde onethische handelen heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt. |
UITSPRAAK van 18 oktober 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 16 februari 2024 ontvangen klacht met nummer 24/1988 Wtra AK van
X
wonende in [plaats1]
K L A G E R
t e g e n
Y
registeraccountant
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- de aanvulling daarop die de Accountantskamer op 27 maart 2024 heeft ontvangen
- het verweerschrift met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klager.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2024. Klager en betrokkene zijn in persoon verschenen.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Klager is op huwelijkse voorwaarden getrouwd geweest. Het huwelijk is bij beschikking van de rechtbank ontbonden. Betrokkene is door de rechtbank benoemd als bindend adviseur met de opdracht de verrekeningsuitkering tussen de voormalige echtelieden vast te stellen. Betrokkene heeft zijn taak niet volbracht. Naar aanleiding van een e-mail van de advocaat van klager heeft betrokkene in een brief van 17 februari 2021 aan klager en zijn ex-echtgenote meegedeeld dat hij de opdracht opzegt. Klager is van mening dat de opzegging en de toelichting daarop onbegrijpelijk is. Ook verwijt hij betrokkene te liegen in zijn e-mailberichten en onethisch te hebben gehandeld.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. De klacht is ongegrond. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij de opzegging van zijn opdracht alle belangen voldoende heeft afgewogen en tot de opzegging heeft kunnen komen. Die opzegging is afdoende toegelicht in zijn brief aan partijen van 17 februari 2021. De gestelde leugens en het gestelde onethische handelen heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 1996 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan [accountantskantoor1] in [plaats3].
3.2. Klager is in 1998 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met [A]; zij hadden daarin onder meer een finaal verrekenbeding opgenomen. Op grond van het finaal verrekenbeding vindt er bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding verrekening plaats alsof er algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
3.3. Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2013. Van de beschikking maakt onder meer deel uit een echtscheidingsconvenant, waarin is opgenomen dat vaststelling van de verrekeningsuitkering op basis van het finaal verrekenbeding zal plaatsvinden door één of meer deskundigen.
3.4. Klager heeft in kort geding onder meer gevorderd dat de voorzieningenrechter een deskundige zal aanwijzen. Die vordering is toegewezen bij vonnis van 19 november 2015. Betrokkene is aangewezen om als bindend adviseur de verrekeningsuitkering vast te stellen zoals bedoeld in het echtscheidingsconvenant. Betrokkene heeft zijn opdracht op 18 maart 2016 aanvaard.
3.5. Klager heeft op 5 september 2017 een tuchtklacht tegen betrokkene ingediend bij de Accountantskamer. De behandeling van deze klacht is aangehouden in afwachting van het gereedkomen van het bindend advies.
3.6. Betrokkene heeft eind 2018 prof. mr. dr. [B] ingeschakeld als derde-deskundige om te adviseren over de eigendom van het woonhuis in [plaats4], [stad1], [land1] (hierna: het woonhuis). Op 19 april 2019 heeft [B] een eerste conceptadvies opgeleverd. Toen is aan het licht gekomen dat [B] niet over alle informatie beschikte die klager aan betrokkene had aangeleverd. [B] is verzocht het advies aan te vullen.
3.7. Betrokkene heeft het tweede conceptrapport van [B] van 26 maart 2020 ter reactie aan [A] en klager voorgelegd. [A] heeft aan haar reactie aan [B] een aantal documenten toegevoegd ter onderbouwing, waaronder een opinie van prof. mr. [C]. Betrokkene heeft de reactie van [A] aan klager voorgelegd. De advocaat van klager, mr. [D], heeft in een e-mailbericht van 7 februari 2021 van acht A4-pagina’s niet alleen op die documenten gereageerd, maar ook diverse kritische opmerkingen geplaatst over de werkwijze en de werkzaamheden van betrokkene.
3.8. In zijn e-mailbericht van 9 februari 2021 schrijft betrokkene het volgende aan klager:
Hieronder stuur ik u het e-mailbericht dat ik zondag 7 februari jl. van uw advocaat namens u ontving. Ik verzoek u om mij uw reactie hierop uiterlijk a.s. vrijdag te doen toekomen. Dit is een harde deadline. Wanneer ik a.s. vrijdag geen reactie van u heb ontvangen, ga ik ervan uit dat u achter de tekst van dit e-mailbericht staat.
Klager heeft niet gereageerd op dat bericht.
3.9. In zijn brief van 17 februari 2021 heeft betrokkene aan [A] en klager meegedeeld dat hij de overeenkomst van opdracht inzake het bindend advies per direct opzegt wegens gewichtige redenen.
3.10. De Accountantskamer heeft in haar uitspraak van 8 november 2021 de klacht van 5 september 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:TACAKN:2021:73). Klager is in beroep gegaan. Het CBb heeft het hoger beroep ongegrond verklaard in zijn uitspraak van 30 april 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:313).
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:
a. Betrokkene heeft de opinie van [C] toegelaten en heeft daarmee onethisch en niet-integer gehandeld.
b. De opzegging en de toelichting daarop in de brief van 17 februari 2021 zijn onbegrijpelijk.
c. Betrokkene liegt in zijn brief van 17 februari 2021 over een bedreiging.
d. Betrokkene liegt in zijn e-mailbericht aan [B] van 6 december 2019.
5. De beoordeling
5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Het inleidende verweer.
5.2. Klager maakt de brief van 17 februari 2021 waarmee betrokkene zijn opdracht heeft opgezegd tot onderwerp van deze procedure. Betrokkene heeft aangevoerd dat deze klacht niet op zichzelf staat. Klager en [A] hebben vele procedures gevoerd. Ook is eerder een tuchtklacht tegen betrokkene ingediend, die door de Accountantskamer ongegrond is verklaard in haar uitspraak van 8 november 2021. Het daartegen ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard. Betrokkene heeft betoogd dat klager alle procedures heeft benut om klachten over het functioneren van betrokkene naar voren te brengen. Het had dan ook op de weg van klager gelegen om de klacht over de opzegging van 17 februari 2021 veel eerder naar voren te brengen. Klager heeft echter jarenlang stilgezeten. Bovendien heeft klager zelf pogingen ondernomen om de opdracht van betrokkene te doen beëindigen. Klager heeft in een kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter de bindendadviesopdracht beëindigt vanwege vermeende partijdigheid. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft die vordering afgewezen bij vonnis van 26 september 2017, welk vonnis in hoger beroep in stand is gelaten (arrest van 1 mei 2018 van het gerechtshof Amsterdam). Naar aanleiding van het e-mailbericht van mr. [D] van 7 februari 2021 kon betrokkene niets anders doen dan de opdracht beëindigen. Klager heeft – zo al sprake is van verwijtbaar handelen – dit handelen (de opzegging) zelf veroorzaakt. Om deze redenen meent betrokkene dat de klacht over de opzegging niet-ontvankelijk is.
5.3. Gelet op de eerdere tuchtprocedure meent betrokkene verder dat sprake is van strijd met het beginsel van ne bis in idem, ofwel het beginsel dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan terechtstaan en mag worden gestraft. In de eerdere procedure heeft klager immers al geklaagd over de wijze waarop betrokkene het onderzoek heeft uitgevoerd en hoe dat is verlopen.
5.4. De Accountantskamer overweegt over dit inleidende verweer als volgt. In de eerdere tuchtprocedure is een oordeel gegeven over drie klachtonderdelen: dat betrokkene (a) de indruk heeft gewekt niet onpartijdig te zijn, (b) het onderzoek niet voortvarend heeft uitgevoerd en (c) geen urenspecificatie heeft overgelegd. De Accountantskamer heeft dus niet geoordeeld over het verwijt dat de opzegging en de toelichting daarop onbegrijpelijk zijn. De onderhavige klacht gaat niet over de wijze waarop betrokkene het onderzoek heeft uitgevoerd en hoe dat is verlopen, maar over de opzegging. Het beroep op ne bis in idem gaat dus niet op.
5.5. Betrokkene vindt dat klager de klacht in de eerdere procedure naar voren had kunnen brengen, of er in ieder geval eerder over had kunnen klagen. Wat betrokkene in feite bedoelt is dat klager het beginsel van concentratie van klachten niet juist heeft toegepast, het beginsel dat een klager zo veel mogelijk zijn klachten tegen een beroepsbeoefenaar tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig dient te maken. Het CBb heeft over dat beginsel eerder geoordeeld in zijn uitspraak van 4 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:99). Daaruit leidt de Accountantskamer af dat het weliswaar wenselijk is dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk bundelt, maar dat een verplichting daartoe niet blijkt uit de wet of uit andere beginselen van behoorlijke (tucht)procesorde. In een concreet geval kunnen zich specifieke omstandigheden voordoen, waarin er wel belemmeringen bestaan voor het indienen van een opvolgende klacht, maar daarvan is in deze kwestie geen sprake. Kortom, klager heeft lang gewacht met zijn klacht maar heeft daardoor niet zijn recht verspeeld om een oordeel te vragen over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de opzegging. Dat recht vervalt pas na tien jaren na de verweten gedraging (de verjaringstermijn uit artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants).
5.6. Van een afstand bekeken mag het verbazing wekken dat klager, die eerder heeft geprobeerd om de opdracht van betrokkene door middel van een gerechtelijke procedure te beëindigen, nu erover klaagt dat betrokkene zijn opdracht zelf heeft opgezegd. Maar bedacht moet worden dat die gerechtelijke procedures in 2017 en 2018 hebben plaatsgevonden en in de tussentijd door zowel betrokkene als [B] is gewerkt aan het gereedkomen van het bindend advies en zij daarvoor gezamenlijk zo’n € 100.000 hebben gedeclareerd. Het is dus niet zo dat het feit dat klager in het verleden heeft gewenst dat betrokkene de opdracht zou beëindigen, nu meebrengt dat over de opzegging niet kan worden geklaagd. De vraag of de reactie van betrokkene op de e-mail van mr. [D] proportioneel was, betreft de inhoud van de klacht en kan daarom niet meebrengen dat de Accountantskamer klager niet-ontvankelijk verklaart.
Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft de opinie van [C] toegelaten en heeft daarmee onethisch en niet-integer gehandeld.
5.7. Klager heeft het volgende aangevoerd. [C], volgens klager een naaste collega van [B], heeft een opinie opgesteld in opdracht van [A]. Betrokkene heeft die opinie geaccepteerd en doorgestuurd aan [B]. Door de opinie toe te laten tot de stukken die [B] moet betrekken in zijn deskundigenrapport heeft betrokkene volgens klager onethisch/niet-integer gehandeld. Betrokkene had de daarin geuite bedreigingen moeten adresseren of daarop moeten handelen of de bedreigingen moeten veroordelen.
5.8. De Accountantskamer overweegt het volgende. Klager heeft de Accountantskamer niet voorgelicht over de discussie tussen hem en [A] over het woonhuis en wat de betekenis daarvan is voor de verrekeningsuitkering. Uit de toelichting ter zitting heeft de Accountantskamer opgemaakt dat in het bindend advies veel knopen moeten worden doorgehakt, waarvan het woonhuis maar één onderdeel is. Partijen waren het erover eens dat de juridische eigendom bij [A] lag. De Accountantskamer heeft begrepen dat [B] de opdracht had om - op basis van al hetgeen relevant kan zijn - te beargumenteren aan wie de economische eigendom van het woonhuis toekomt. De financiële waarde van de woning was niet bijster relevant, aangezien de woning belast is met een financiering ter hoogte van (ongeveer) de waarde van de woning. Betrokkene heeft die omstandigheid ook aan partijen voorgehouden, maar zij hebben gepersisteerd in de procedure dat eerst de economische eigendom van de woning helder wordt gemaakt en pas dan de verdere stappen in de vaststelling van de verrekeningsuitkering worden gezet.
5.9. Betrokkene heeft verder toegelicht dat [B] een tweede conceptrapport had afgerond. Partijen mochten daarop reageren. [A] had voor haar reactie een derde-deskundige ingeschakeld, [C]. Volgens betrokkene moet de opinie van [C] daarom worden gezien als -een onderdeel van- de reactie van [A] op het conceptrapport, tot welke reactie [A] juist uitgenodigd was. De reactie van [A] en de daarbij behorende bijlagen hadden allemaal betrekking op het onderzoek dat [B] verrichtte naar de economische eigendom van het woonhuis. In het kader van hoor/wederhoor heeft betrokkene alle reacties van klager en [A], inclusief bijlagen, doorgestuurd aan [B]. Het was immers aan hem om de reacties te beoordelen.
5.10. De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet heeft onderbouwd dat en waarom betrokkene met het doorsturen van de opinie van [C] onethisch of niet-integer zou hebben gehandeld. Ter zitting heeft klager beweerd dat het tegen de procedure-afspraak was dat er nog een reactie zou komen op het tweede conceptrapport. Dat standpunt is niet onderbouwd met stukken waaruit de procedure-afspraken kunnen blijken en betrokkene heeft dat standpunt betwist. De Accountantskamer kan dus niet vaststellen of betrokkene in strijd met de procedure-afspraken over het reageren op het conceptrapport heeft gehandeld. [B] had in het eerste conceptrapport geconcludeerd dat de economische eigendom bij [A] lag. Dat rapport was naar de mening van in ieder geval klager en betrokkene ondermaats. Daarom is [B] verzocht uitgebreider onderzoek te doen op basis van uitspraken van het gerechtshof inzake economische eigendom. In het tweede conceptrapport concludeerde [B] dat niet [A] maar klager de economische eigendom toekomt. Dat verschil in conclusie vraagt om een reactie van partijen. Daarom acht de Accountantskamer het aannemelijk dat betrokkene als procedure-afspraak hanteerde dat partijen op het tweede concept mochten reageren. Niet bestreden is dat de opinie van [C] moet worden gezien als een reactie van [A] op het tweede conceptrapport van [B]. [C] heeft in zijn opinie geschreven dat het overnemen van het advies van de deskundige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, dan wel dat het advies van betrokkene voor vernietiging zou voorliggen. Betrokkene heeft daarin naar het oordeel van de Accountantskamer geen ‘dreigement’ hoeven lezen, aangezien [C] hiermee bedoeld heeft [B] van zijn juridische gelijk te overtuigen.
5.11. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b. De opzegging en de toelichting daarop in de brief van 17 februari 2021 zijn onbegrijpelijk.
Klachtonderdeel c. Betrokkene liegt in de brief van 17 februari 2021 over een bedreiging.
5.12. Klager heeft aangevoerd dat [B] klaar was met zijn inbreng. Betrokkene had dus zijn bindend advies kunnen afronden. In plaats daarvan bleef betrokkene maar gelegenheid bieden voor extra inspraak. Klager vindt het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat betrokkene, met de finish in zicht en mede in acht genomen de kosten die zijn opgelopen tot € 100.000, de overeenkomst heeft opgezegd. Daarbij komt dat klager de toelichting op de opzegging onbegrijpelijk vindt. Daarvoor heeft klager veertien gedachtenstreepjes uit de opzegging becommentarieerd.
5.13. Betrokkene heeft toegelicht dat de opzegging het rechtstreekse gevolg was
van het
e-mailbericht van de advocaat van klager van 7 februari 2021. In dat bericht heeft
mr. [D] beschreven wat er volgens klager niet deugt aan het onderzoek, betrokkenes
werkwijze daarin en daaraan negatieve kwalificaties verbonden. Naar aanleiding van
deze e-mail van mr. [D] heeft betrokkene alle juridische, vaktechnische en persoonlijke
overwegingen op een rijtje gezet en besproken met een jurist. De uitkomst daarvan
is dat betrokkene de overeenkomst heeft opgezegd. Een andere beslissing had volgens
betrokkene niet voor de hand gelegen, ook gelet op de eerdere civielrechtelijke procedures
die klager heeft gevoerd teneinde de bindendadviesopdracht van betrokkene te doen
beëindigen. Betrokkene is van mening dat de opzegging uitgebreid en zorgvuldig is
toegelicht. Betrokkene was zich er namelijk terdege van bewust dat partijen zeer kritisch
zouden staan tegenover de opzegging. Het klaagschrift is inhoudelijk onder de maat.
Klager heeft de veertien gedachtenstreepjes uit de opzegging aangehaald en per gedachtestreepje
een vraag gesteld, of het standpunt ingenomen dat dat onderdeel onjuist, onprofessioneel
of onbegrijpelijk is, zonder dat klager uitlegt wat er klachtwaardig aan is. Betrokkene
kan zich daar niet inhoudelijk tegen verweren.
5.14. Uit de toelichting ter zitting maakt de Accountantskamer op dat klager bedoeld heeft dat het onbegrijpelijk is dát betrokkene de opdracht heeft opgezegd, omdat hetgeen ter toelichting is aangevoerd al lang en breed bekend was en geen nieuwe feiten en omstandigheden betreffen. De Accountantskamer begrijpt klager dan ook op die manier dat de toelichting op zichzelf begrijpelijk maar niet aanvaardbaar is en de klacht voornamelijk ziet op de onbegrijpelijkheid van de opzegging op 17 februari 2021 zelf.
5.15. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene de opdracht mocht opzeggen en dat het klachtonderdeel daarom ongegrond is. Daartoe heeft de Accountantskamer – kort gezegd – het volgende overwogen. Een accountant mag zijn opdracht beëindigen, maar hij moet wel een zorgvuldige belangenafweging maken (zie hierna onder 5.15.1). Uit de e-mail van mr. [D] volgt dat er op intimiderende wijze druk op betrokkene werd uitgeoefend, waardoor de schijn van partijdigheid zou kunnen zijn ontstaan (5.15.2 en 5.15.3). De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene hierin terecht een bedreiging voor het zich houden aan de fundamentele beginselen uit de VGBA heeft geïdentificeerd (5.15.4). Het conceptueel raamwerk (5.15.5) verlangt dat een accountant in zo’n geval een maatregel overweegt. In de overwegingen 5.15.6 concludeert de Accountantskamer dat betrokkene het conceptueel raamwerk correct heeft toegepast.
5.15.1. De Accountantskamer stelt voorop dat het een accountant in het algemeen vrij staat in zijn zakelijke betrekkingen tegen een cliënt, al dan niet in rechte, een civielrechtelijk standpunt in te nemen. Daaronder moet tevens worden begrepen het beëindigen van een opdracht. De accountant moet daarbij wel een zorgvuldige belangenafweging maken tussen zijn eigen belang, te weten het opschorten/beëindigen van de werkzaamheden, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van de beëindiging (kunnen) worden geschaad. De Accountantskamer verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 23 maart 2015 (ECLI:NL:TACAKN:2015:45).
5.15.2. Klager heeft niet bestreden dat hij achter de inhoud van het e-mailbericht van mr. [D] staat. Daarin staan – zoals betrokkene terecht naar voren heeft gebracht – negatieve kwalificaties en beschuldigingen aan het adres van betrokkene. De kopjes in het bericht vermelden namelijk onder meer het volgende:
- ‘Eindeloos adviesproces: een uitputtingsstrijd’
- ‘Oneerlijke procedure: niet meezenden belangrijke stukken’
- ‘[A] maakt handig gebruik van de oneerlijke wijze waarop u de procedure stuurt’
Daarnaast schrijft mr. [D]:
- ‘Er lijkt maar geen einde te komen aan uw werk’
- ‘U lijkt de spelregels steeds maar weer aan te passen overeenkomstig de wens van [A] of, als ik het welwillender beschouw, in het belang van de waarheidsvinding’
- ‘Het lijkt erop dat u de procedure net zolang wilt laten voortslepen dat er helemaal niets meer te verdelen is omdat al het vermogen van partijen bij u en de door u ingeschakelde deskundige terecht gekomen is’.
- ‘En nou moet mijn cliënt maar hopen dat [B] en u uw beider ruggen recht zult houden en onafhankelijk en onpartijdig zult adviseren’.
Betrokkene heeft ter zitting toegelicht dat hij de kritische beschouwing van mr. [D] niet zo zeer bedreigend (in de strafrechtelijke betekenis daarvan) als wel intimiderend heeft ervaren. Daarmee heeft betrokkene bedoeld dat een ander zou kunnen denken dat mr. [D] druk op hem heeft uitgeoefend. De Accountantskamer kan betrokkene daarin volgen. Met name de eis van mr. [D] dat het stuk van [C] buiten de procedure moest worden gehouden heeft betrokkene als de spreekwoordelijke druppel mogen beschouwen (‘Er is maar één passende remedie voor deze situatie en dat is dat het gewraakte stuk buiten beschouwing wordt gelaten en dat u beslist dat het tweede concept moet worden aangemerkt als het definitieve rapport’).
5.15.3. Betrokkene was als bindend adviseur de regisseur in het adviestraject. Zo’n
rol vereist dat betrokkene een zekere weerbaarheid heeft, en dus tot op zekere hoogte
ongevoelig is voor aanmerkingen en beledigingen. Maar ook deze vereiste weerbaarheid
kent grenzen. De Accountantskamer heeft van betrokkene begrepen dat hij bij zijn reactie
op de mail van
mr. [D] heeft meegewogen dat klager maar blijft volhouden dat betrokkene partijdig
is in het adviestraject, ondanks het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter en
gerechtshof dat dat niet zo is. En dat klager openingen blijft creëren om in een later
stadium het bindend advies te kunnen aantasten als dat niet in zijn voordeel zou uitvallen.
Daarom heeft bij betrokkene de gedachte postgevat dat naar aanleiding van de e-mail
van mr. [D] bij zowel klager als [A] de schijn van partijdigheid zou kunnen zijn ontstaan
ten aanzien van zijn werkzaamheden. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene
die gedachtegang helder in de brief van 17 februari 2021 onder woorden heeft gebracht.
Daaraan doet het commentaar en de vragen die klager in het klaagschrift heeft gesteld
bij de veertien gedachtestreepjes in die brief niet af. Voor zover het klachtonderdeel
ziet op de onbegrijpelijkheid van de toelichting op de opzegging is deze dan ook ongegrond.
5.15.4. De Accountantskamer is ook van oordeel dat betrokkene de intimiderende wijze waarop mr. [D] druk heeft uitgeoefend met zijn e-mail van 7 februari 2021, tegen de achtergrond van de spanningen die tussen klager en betrokkene vrijwel van meet af aan hebben bestaan, terecht heeft opgevat als een bedreiging van het fundamentele beginsel van objectiviteit als gevolg van intimidatie. Dit is de bedreiging die ontstaat doordat de accountant door feitelijke of vermeende druk wordt afgehouden van objectief handelen. Naast de inschatting van het risico zelf hangt de vraag of het risico aanvaardbaar is af van hoe een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde hier tegenaan kijkt (zie artikel 20 VGBA). De Accountantskamer vindt het navolgbaar dat betrokkene vooral beducht was voor het gevaar dat een ander zou kunnen denken dat de uitvoering van de bindendadviesopdracht ongepast is beïnvloed door de e-mail van mr. [D]. Zelfs klager – als partij bij de bindendadviesopdracht - kon ter zitting ook niet verklaren welke andere werkwijze hij van betrokkene had verwacht naar aanleiding van de e-mail van mr. [D].
5.15.5. Betrokkene heeft vanwege deze bedreiging voor het zich houden aan de fundamentele beginselen het conceptueel raamwerk uit de artikelen 20en 21 van de VGBA toegepast. De artikelen 20 en 21 van de VGBA verlangen van de accountant dat hij zich houdt aan de fundamentele beginselen en dat hij bij de naleving van de VGBA een onderzoekende geest heeft en daarbij professionele oordeelsvorming toepast, waarbij hij weegt wat een redelijk denkende, geinformeerde en objectieve derde aanvaardbaar en toereikend acht. Als een accountant omstandigheden identificeert die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan een fundamenteel beginsel, neemt hij met betrekking tot dergelijke omstandigheden een toereikende maatregel. Het gevolg van die maatregel moet zijn dat de accountant zich wél aan de fundamentele beginselen houdt. Als een dergelijke maatregel niet mogelijk is, moet de accountant op grond van artikel 21, tweede lid, VGBA de professionele dienst weigeren of beëindigen. Dit is het conceptueel raamwerk uit de VGBA.
5.15.6. Vaststaat, en dat is door klager ook niet betwist, dat betrokkene intervisie heeft gevoerd met een jurist en daarbij de voors en tegens van voortzetting van de opdracht heeft afgewogen. Betrokkene heeft op deze wijze professionele oordeelsvorming toegepast en geconcludeerd dat er geen maatregel tegen de bedreiging van zijn objectiviteit mogelijk is. Een waarschuwing aan partijen (in plaats van het onmiddellijk (rauwelijks) beëindigen van de opdracht) had naar het oordeel van de Accountantskamer ook geen zin gehad. Naar betrokkene onweersproken heeft aangevoerd, heeft de jarenlange ervaring met klager en [A] hem doen inzien dat deze partijen zich niet laten sturen in hun (proces)houding.
5.15.7. Betrokkene heeft de belangen van partijen voldoende zorgvuldig afgewogen tegen zijn beslissing om de opdracht te beëindigen (zie Paragraaf 7 Stappenplan toetsingskader VGBA, in Toelichting bij de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants). Anders dan klager de Accountantskamer heeft voorgehouden was het bindend advies nog verre van gereed. Na de voltooiing van het rapport van [B] zouden nog verschillende andere onderwerpen moeten worden beslist. Het is dus niet zo dat betrokkene zijn opdracht met de haven in zicht heeft beëindigd. Dat betekent dat het mogelijk moet zijn een andere bindend adviseur in te schakelen die met een voltooid rapport van [B] het advies afrondt zonder aanzienlijke meerkosten. Betrokkene heeft terecht bij zijn afweging betrokken dat ook [A] en klager gebaat zijn bij een bindend advies zonder vraagtekens ten aanzien van de partijdigheid van de bindend adviseur als gevolg van intimidatie.
5.15.8. Kortom, betrokkene heeft terecht een bedreiging van zijn objectiviteit gezien in de intimiderende e-mail van mr. [D]. Hij heeft het conceptueel raamwerk toegepast en bij de overweging de opdracht op te zeggen heeft betrokkene de belangen van partijen naar het oordeel van de Accountantskamer voldoende zorgvuldig afgewogen. Betrokkene heeft met de opzegging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.16. Betrokkene heeft in zijn opzegging geschreven dat klager zowel betrokkene als [B] heeft bedreigd. Dat is volgens klager een leugen die grote gevolgen heeft voor zijn geloofwaardigheid en reputatie met nadelige consequenties voor de rechtszaken. [A] haalt deze bedreiging telkens aan in procedures tegen hem.
5.17. Betrokkene heeft erop gewezen dat klager de opzegging niet goed leest. Betrokkene heeft opgeschreven dat de verwijten van mr. [D] ‘bedreigend’ zijn overgekomen.
5.18. De Accountantskamer overweegt hierover als volgt. In de brief van 17 februari 2021 staat op pagina 6:
‘Een rechter die zich in enigerlei mate bedreigd voelt (subjectief) en bedreigd weet (objectief) door een procespartij, dient zich onmiddellijk te verschonen. Dit omdat de kans dat zijn onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, dan wel omdat dat de kans dat de schijn van partijdigheid ontstaat, vanaf dat moment substantieel en chronisch aanwezig is door wat hij doet of laat. Dit geldt naar analogie dus ook voor de bindend adviseur. In casu is sprake van objectief bewijs, blijkend uit de bedreigingen aan het adres van mr. [B] en mij in de tekst van de e-mail van 7 februari 2021 van mr [D]’.
5.19. Zoals hiervoor onder 5.15.2 aan de orde is gesteld, heeft betrokkene zich hier bediend van een ongelukkige woordkeus. Hij heeft ter zitting verduidelijkt dat hij niet heeft bedoeld dat mr. [D] of klager hem hebben bedreigd in strafrechtelijke zin. De e-mail van [D] heeft ertoe geleid dat betrokkene zich bedreigd voelde om bij de uitvoering van zijn opdracht zich te houden aan de fundamentele beginselen. Betrokkene heeft daarmee niet gelogen, maar een verkeerde woordkeuze gebruikt. Dat acht de Accountantskamer van onvoldoende gewicht om een tuchtrechtelijk verwijt aan te nemen.
5.20. De klachtonderdelen b en c zijn daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d. Betrokkene liegt in zijn e-mailbericht aan [B] van 6 december 2019.
5.21. Klager heeft aangevoerd dat betrokkene heeft gelogen in zijn e-mailbericht aan [B] van 6 december 2019. In dat bericht heeft betrokkene geschreven dat de opmerkingen van klager naar aanleiding van het ‘voorlopig tweede conceptadvies’ zijn verwerkt. Dat was niet zo. Klager heeft zich juist in zijn e-mailbericht van 29 november 2019 aan betrokkene verzet tegen alweer een dubbele schriftelijke ronde met uitwisseling van bewijsmiddelen naar aanleiding van het tweede concept.
5.22. Betrokkene heeft het betreffende e-mailbericht nog eens gelezen om de klacht te kunnen duiden. Hij stelt vast dat klager de e-mail uit de context haalt. Betrokkene heeft geschreven: Uw reactie [bedoeld is: de reactie van [B]] en de reactie van de heer [X] daarop zijn hieronder verwerkt. Hoewel niet steeds kenbaar, zijn de argumenten wel degelijk betrokken in de besluitvorming. Het verwerken van de reacties van partijen is iets anders dan het expliciet aanhalen van de verschillende reacties, wat klager lijkt te bedoelen.
5.23. De Accountantskamer kan hier kort over zijn. Klager heeft ter zitting erkend dat hij het betreffende e-mailbericht niet heeft overgelegd. Hij heeft ook het verweer van betrokkene niet weerlegd. Daarmee is het klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd om tot het oordeel te kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. J.E. Brink-van der Meer en mr. G.F.H. Lycklama á Nijeholt (rechterlijke leden) en drs. E.R. van der Wösten RA en C.M. Verdiesen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.