ECLI:NL:TACAKN:2024:5 Accountantskamer Zwolle 23/1464 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2024:5
Datum uitspraak: 01-03-2024
Datum publicatie: 01-03-2024
Zaaknummer(s): 23/1464 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht, aan betrokkene wordt een doorhaling van één jaar opgelegd. Betrokkene is eigenaar en beleidsbepaler van een accountantspraktijk met vijf vestigingen. Er worden zowel assurance als aan assurance verwante opdrachten uitgevoerd. In 2021 is de accountantspraktijk onderworpen aan een reguliere kwaliteitstoetsing. Daarbij zijn tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing vastgesteld. Op twee vestigingen worden samenstellingsverklaringen afgegeven door belastingadviseurs die werkzaam zijn binnen het kantoor. Ook is volgens de NBA geen toereikende beroepsaansprakelijkheids-verzekering afgesloten voor de accountantspraktijk. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene naast beleidsbepaler ook de kwaliteitsbepaler van de accountantspraktijk is en dat er is sprake van een netwerk. Betrokkene heeft erkend dat samenstellingsverklaringen worden afgegeven door belastingadviseurs. Dat is in strijd met de Nadere voorschriften kwaliteitssystemen (NVKS). Ook is niet gebleken dat een toereikende aansprakelijkheidsverzekering is afgegeven ten behoeve van de accountantspraktijk van betrokkene. De Accountantskamer heeft in aanmerking genomen dat betrokkene als kwaliteitsbepaler fundamentele regelgeving ter bescherming van het accountantsberoep, die al sinds 2018 bestaat, niet heeft nageleefd. Daarmee heeft hij het beginsel van integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 1 maart 2024 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 7 juli 2023 ontvangen klacht met nummer 23/1464 Wtra AK van

KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS

gevestigd te Amsterdam

K L A A G S T E R

advocaten: mr. A.H.T. van Gijssel en mr. M. Feenstra te ‘s-Gravenhage

t e g e n

MR. DRS. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. R.M. Köhne te Voorburg

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • het aanvullend verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen met twee producties.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 11 december 2023. Klaagster (hierna ook de NBA) heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [A] AA en mr. Van Gijssel voormeld. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Betrokkene is eigenaar en beleidsbepaler van een accountantspraktijk met vijf vestigingen. Er worden zowel assurance als aan assurance verwante opdrachten uitgevoerd. In 2021 is de accountantspraktijk onderworpen aan een reguliere kwaliteitstoetsing. Daarbij zijn tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing vastgesteld. Op de vestigingen [plaats2] en [plaats1] worden samenstellingsverklaringen afgegeven door belastingadviseurs die werkzaam zijn binnen het kantoor. Ook zou voor de accountantspraktijk geen toereikende beroepsaansprakelijkheids-verzekering zijn afgesloten.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2. De klacht van de NBA is gegrond. Aan betrokkene wordt de maatregel van doorhaling voor een jaar opgelegd.

Betrokkene is naast beleidsbepaler ook de kwaliteitsbepaler van de accountantspraktijk en er is sprake van een netwerk. Hij heeft erkend dat samenstellingsverklaringen worden afgegeven door belastingadviseurs. Dat is in strijd met de Nadere voorschriften kwaliteitssystemen (NVKS). Ook is niet gebleken dat een toereikende aansprakelijkheidsverzekering is afgegeven ten behoeve van de accountantspraktijk van betrokkene.

In aanmerking is genomen dat betrokkene als kwaliteitsbepaler fundamentele regelgeving ter bescherming van het accountantsberoep, die al sinds 2018 bestaat, niet heeft nageleefd. Daarmee heeft betrokkene het beginsel van integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

Betrokkene is een van de grondleggers en naamgever van [accountantspraktijk1] (hierna: de accountantspraktijk). Hij is naast beleidsbepaler - naar eigen zeggen - ook de kwaliteitsbepaler. De accountantspraktijk is een 100% deelneming van [stichting1] waarvan betrokkene enig bestuurder is. De accountantspraktijk heeft vijf vestigingen ([plaats1], [plaats3], [plaats2], [plaats4] en [plaats5]) waarin de samenstelpraktijk is ondergebracht en waarin tevens beoordelingsopdrachten en overige assurance opdrachten worden uitgevoerd. Betrokkene is werkzaam bij de vestiging [plaats1]. Wettelijke en vrijwillige controleopdrachten worden uitgevoerd door de separate vennootschap [vennootschap1] die over een Wta-vergunning beschikt. Deze vennootschap was geen onderwerp van de toetsing.

3.2. Op 19 mei 2015 heeft een gesprek plaatsgehad tussen onder meer betrokkene en de toenmalige voorzitter van de NBA, mevrouw mr. [B]. Op een handgeschreven stuk (productie 1 verweerschrift) staat:
“(…) per vel gevraagd aan mevr [B] of de accountantstoezichtregels op die activiteit van toepassing zijn
Mevr [B]: alleen op activiteiten Auditing en Accountants
3. Vraag aan mevr [B]
Wanneer kunnen wij de volgende toetsing verwachten
mevr [B]: de eerste 6 jaar niet”.

3.3. Medio 2021 heeft een reguliere toetsing door de Raad voor Toezicht van de NBA plaatsgevonden bij de accountantspraktijk. Destijds was [C] AA (hierna: [C]) geregistreerd (en in de oriëntatievragenlijst vermeld) als kwaliteitsbepaler. Tijdens een telefoongesprek tussen de teamleider van het team dat namens de Raad voor Toezicht van de NBA de toetsing verrichtte, en [C], op 23 september 2021, is deze gewezen op een aantal tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Zo worden op de vestigingen [plaats2] en [plaats1] samenstellingsverklaringen afgegeven door belastingadviseurs die werkzaam zijn binnen het kantoor. Ook zou voor de accountantspraktijk geen toereikende beroepsaansprakelijkheids-verzekering zijn afgesloten.

[C] heeft op 24 september 2021 zijn functie als kwaliteitsbepaler bij de accountantspraktijk neergelegd (prod. 4 bij het klaagschrift). Vervolgens werd betrokkene de gesprekspartner van het team dat de toetsing verrichtte.

3.4. Op 8 oktober 2021 heeft een tussentijdse bespreking plaatsgevonden tussen de teamleider en betrokkene. Hierbij zijn de voorlopige bevindingen (waaronder de hiervoor genoemde geconstateerde tekortkomingen) gedeeld. Na een eindgesprek op 18 oktober 2021 (prod. 6 bij het klaagschrift) is op 20 oktober 2021 het toetsingsverslag afgerond. De toetsers hebben geconcludeerd dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing in opzet en werking niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bij e-mail van 2 november 2021 heeft betrokkene hierop gereageerd (prod. 8 bij het klaagschrift). Betrokkene heeft aangegeven dat geen nieuwe kwaliteitsbepaler nodig is omdat hij dat is en ook steeds is geweest. Ook zouden afdoende maatregelen zijn getroffen om de tekortkomingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing op te heffen.

3.5. Op 2 november 2021 is het definitieve toetsingsverslag afgerond (prod. 3 bij het klaagschrift). Twee van de in het conceptverslag geconstateerde ‘tekortkomingen’ zijn in dit verslag gehandhaafd. Voorgesteld is om het eindoordeel ‘onvoldoende’ te geven. In dit toetsingsverslag is onder meer de volgende constatering opgenomen:

“Uit het compliance verslag 2019 en ook uit het verslag 2020 die zijn opgesteld door de kwaliteitsbepaler (de heer [C] AA) blijkt dat belangrijke beslissingen om voormelde schendingen op te lossen worden uitgesteld. Vermeld is dat dit een bedreiging is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van kantoor.

Overigens blijkt uit de vastleggingen van het periodieke Vaktechnisch Overleg (VTO) van de accountants van kantoor dat alle betrokken accountants het erover eens zijn dat het afgeven van samenstellingsverklaringen door belastingadviseurs van kantoor niet is toegestaan c.q. in strijd is met de NVKS.”

3.6. Op 6 december 2021 heeft de Raad voor Toezicht conform artikel 15 van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen het eindoordeel ‘onvoldoende’ vastgesteld en bekendgemaakt (prod. 10 bij het klaagschrift). Tevens is aan betrokkene meegedeeld dat het bestuur van de NBA zal worden geadviseerd om een tuchtklacht in te dienen tegen betrokkene. Betrokkene heeft hiertegen (bestuursrechtelijk) bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Een hiertegen bij het CBb ingesteld beroep is bij uitspraak van 27 juni 2023[1] ongegrond verklaard. De reden hiervoor was dat geen sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens de NBA gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. De NBA verwijt betrokkene dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk twee tekortkomingen heeft, te weten:

a. samenstellingsverklaringen bij jaarrekeningen worden afgegeven door belastingadviseurs die werkzaam zijn binnen het kantoor;

b. er zijn geen stukken waaruit blijkt dat voor het accountantskantoor een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten.

4.3 Betrokkene heeft de klacht betwist. Hij is van mening dat zijn kantoor wel aan de voorschriften van de NVKS voldoet omdat de belastingadviseurs (kantoor [plaats1]) niet onder de accountantspraktijk vallen en daarmee niet onder de accountantstoezichtregels. Ook zou er wel een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn.

5. De beoordeling

5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). Omdat de klacht een kantoortoetsing betreft moet ook worden getoetst aan de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (Verordening Kwb) en de Nadere voorschriften kwaliteitssystemen (NVKS).

5.2. De eerste klacht ziet erop dat betrokkene, als kwaliteitsbepaler van een accountantspraktijk, er onvoldoende voor heeft gezorgd dat het kwaliteitssysteem een redelijke mate van zekerheid geeft dat NVKS-opdrachten worden uitgevoerd conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Nu betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij steeds de beleids- en kwaliteitsbepaler is geweest en niet [C], zal de Accountantskamer het handelen van betrokkene vanuit die rol en verantwoordelijkheid beoordelen. Op grond van artikel 12 NVKS dient een kwaliteitsbepaler voor elke NVKS-opdracht een eindverantwoordelijke accountant of een eindverantwoordelijke professional[2] aan te wijzen. Uit artikel 7 leden 1 en 3 NVKS volgt dat een kwaliteitsbepaler voor samenstellingsopdrachten in beginsel alleen een eindverantwoordelijke accountant of een IFAC-professional[3] kan aanwijzen. Tussen partijen staat als onbetwist vast dat op de vestigingen [plaats2] en [plaats1] samenstellingsverklaringen worden afgegeven door belastingadviseurs die aldaar werkzaam zijn.

De preliminaire verweren van betrokkene

5.3. Alvorens aan de verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht toe te komen, zal de Accountantskamer een aantal verweren van betrokkene bespreken. Hij heeft drie preliminaire verweren aangevoerd, namelijk dat (1.) het klaagschrift niet voldoet aan artikel 8 lid 3 van het procesreglement van de Accountantskamer (het vermelden van het voortraject van de klacht), (2.) het bestuur van de NBA geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van betrokkene om toezending van alle onderliggende stukken, en (3.) het bestuur van de NBA het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.

5.4. Wat het eerste verweer betreft geldt het volgende. Artikel 8 lid 3 van het procesreglement 2015 van de Accountantskamer luidt:

“Het klaagschrift moet ook vermelden:

    • of de klacht is voorgelegd aan de accountantsorganisatie waarbinnen de betrokkene werkzaam is, dan wel aan de Klachtencommissie Nba; indien dit niet het geval is, moet worden toegelicht waarom dit niet is gebeurd;
    • of tussen partijen over het onderwerp van de klacht een geschil aanhangig is of is geweest bij de Raad voor Geschillen van de Nba, dan wel de burgerlijke rechter.
      Indien het klaagschrift niet voldoet aan de vereisten van dit artikel kan de voorzitter klager een termijn geven om het klaagschrift aan te vullen.”

Deze bepaling is een uitwerking van het bepaalde in artikel 22 lid 3 van de Wtra. Geen van beide bepalingen verbindt (verplichte) consequenties of een sanctie aan het niet voldoen aan deze informatieplicht. Het eerste verweer wordt dan ook verworpen. De reden hiervoor is dat de Accountantskamer een goed beeld heeft van het voortraject van de klacht. Het is ook niet gebleken dat betrokkene in zijn verdediging is geschaad.

5.5. Hetzelfde lot treft het tweede verweer. Betrokkene heeft als productie 2 bij het verweerschrift correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat hij eerder heeft verzocht om een aantal stukken waaronder “het advies van de Raad voor Toezicht”. Betrokkene stelt dat hij niet alle stukken heeft gehad. Wat hier ook van zij, betrokkene heeft bij de indiening van deze klacht de beschikking over een groot aantal stukken gehad. Niet is toegelicht door betrokkene welke stukken hij mist en, zo ja, waarom deze stukken van belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van deze klacht. Betrokkene heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat voor de beoordeling van deze klacht relevante stukken ten onrechte niet door de NBA zijn overgelegd.

5.6. Ook het derde verweer slaagt niet. Volgens betrokkene heeft de NBA het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door hem niet te horen voorafgaand aan de indiening van deze klacht. Hij wijst in dit verband op “het unierechtelijke verdedigingsbeginsel”(zonder dat betrokkene aanduidt op welke unierechtelijke bepaling hij doelt) en op artikel 4:8 lid 1 van de Awb. Deze bepaling luidt als volgt:

“Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a.de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b.die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.”

5.7. De Accountantskamer overweegt dat artikel 4:8 lid 1 van de Awb alleen van toepassing is indien een beschikking in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Awb wordt gegeven. Daarvan is bij het indiening van een tuchtklacht geen sprake. Het indienen van een tuchtklacht heeft als zodanig geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het beroep op artikel 4:8 lid 1 van de Awb slaagt daarom niet.

Het in het kader van het beroep op “het unierechtelijke verdedigingsbeginsel” door betrokkene genoemde arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:442) betrof een besluit dat genomen was in een belastingzaak; het had geen betrekking op het indienen van een tuchtklacht. In algemene zin geldt dat de grondrechten die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), waar betrokkene zich blijkbaar op wil beroepen, alleen van toepassing zijn op nationale regelingen van de lidstaten van de Europese Unie wanneer deze het unierecht ten uitvoer brengen[4] . Van het ten uitvoer brengen van het unierecht is voor wat betreft het accountantstuchtrecht geen sprake, nog daargelaten de vraag met welke inhoudelijke bepaling van het Handvest deze beslissing dan in strijd zou zijn. Betrokkene heeft een dergelijke bepaling in zijn verweerschrift niet genoemd.

5.8. De conclusie is dat geen van de drie preliminaire verweren die betrokkene heeft opgeworpen slaagt. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de betrokkene verweten tekortkomingen.


Klachtonderdeel a:
binnen het kantoor van betrokkene worden bij jaarrekeningen samenstellingsverklaringen afgegeven door belastingadviseurs die aldaar werkzaam zijn

5.9. De NBA heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende naar voren gebracht:

[accountantspraktijk1] is een accountantspraktijk met vijf vestigingen waaraan (in totaal) tien accountants zijn verbonden die zowel assurance als aan assurance verwante opdrachten uitvoeren. Deze vestigingen zijn ondergebracht in verschillende juridische entiteiten. Aan de accountantspraktijk is gelieerd de vennootschap [vennootschap1] (hierna: [vennootschap1]). [vennootschap1] beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en voert controleopdrachten uit. Volgens de NBA zijn [accountantspraktijk1] en [vennootschap1] aan elkaar gelieerd en is sprake van een netwerk. Binnen de accountantspraktijk c.q. het netwerk zijn samenstellingsverklaringen afgegeven door belastingadviseurs die daar werkzaam zijn. Klaagster verwijst naar de artikelen 8 t/m 8c van de NVKS volgens welke bepalingen dit niet is toegestaan. Nu betrokkene als beleids- en kwaliteitsbepaler verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering van de accountantspraktijk handelt hij in strijd met de betreffende bepalingen van de NVKS.

5.10. Betrokkene heeft de klacht betwist. Hij bestrijdt allereerst de verbindendheid van de bepalingen van de NVKS. Volgens betrokkene zijn de artikelen 8a, 8b en 8c een ontoelaatbare inbreuk op het fundamentele recht op het vrij verkeer van diensten, krachtens welk fundamenteel recht iedere EU-burger mag werken waar hij of zij wil. Door de artikelen 8a, 8b en 8c beoogt de NBA accountants te verbieden te werken bij organisaties waarin volstrekt legale samenstellings-verklaringen worden afgegeven door niet-accountants. Volgens betrokkene zijn deze bepalingen daarom onverbindend.


5.11. De Accountantskamer volgt betrokkene niet in zijn betoog. Het is vaste rechtspraak[5] dat over de inhoud van verordeningen niet bij de Accountantskamer kan worden geklaagd. Op grond van het bepaalde in artikel 35 lid 1 Wet op het accountantsberoep (Wab) kunnen verordeningen en andere besluiten bij koninklijk besluit worden vernietigd. Daarmee is het toezicht opgedragen aan de Kroon.

5.12. Betrokkene voert daarnaast tegen de klacht aan dat de NBA in strijd met de op 19 mei 2015 gemaakte afspraken heeft gehandeld. Afgesproken was dat het kantoor van betrokkene de eerste 6 jaar niet opnieuw zou worden getoetst, terwijl er in 2020/2021 toch een nieuw onderzoek is ingesteld. De Accountantskamer is van oordeel dat dit verweer onvoldoende aannemelijk is geworden met de handgeschreven notitie van betrokkene van het gesprek met mevrouw [B] waar betrokkene zich bij dit verweer op beroept. Hierin staat alleen vermeld dat mevrouw [B] in antwoord op de vraag wanneer men de volgende toetsing kan verwachten, heeft gezegd: de eerste 6 jaar niet. Kennelijk was dat een verwachting, maar een afspraak kan er niet in worden gelezen. Bovendien heeft de toetsing medio 2021 plaatsgevonden en dat is 6 jaar na genoemd overleg met mevrouw [B].

5.13. Betrokkene voert tevens aan dat bij de kwaliteitstoetsing in 2021 de uitspraken van mevrouw [B] uit 2015 over de gescheiden activiteiten zijn genegeerd. Betrokkene verwijst ook hier naar de handgeschreven aantekeningen van het gesprek van 19 mei 2015, waarbij mevrouw [B] zou hebben verklaard dat ‘de accountantstoezichtregels alleen van toepassing zijn op de activiteiten auditing en accountants’. Niet duidelijk is echter in welke context deze uitspraken zouden zijn gedaan terwijl in 2015 andere voorschriften golden te weten de:

  • Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (AA)
  • Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (RA)
  • Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA)
  • Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (RA)
  • Tijdelijke nadere voorschriften kwaliteitssystemen.

5.14. Nu deze regelgeving in 2018 is vervangen door de Nadere Voorschriften Kwaliteitssystemen (NVKS), kan het verweer betrokkene niet baten en dient voor de beoordeling van dit klachtonderdeel van de nieuwe regelgeving te worden uitgegaan. Betrokkene is volgens artikel 4 NVKS als kwaliteitsbepaler verantwoordelijk voor een kwaliteitssysteem dat een redelijke mate van zekerheid geeft dat NVKS-opdrachten worden uitgevoerd conform de geldende regelgeving.

Met de inwerkingtreding van de NVKS in 2018 strekt deze regelgeving zich ook uit tot opdrachten die in het netwerk worden uitgevoerd waartoe het accountantskantoor van betrokkene behoort. Netwerk is immers gedefinieerd als (zie Toelichting bij NVKS 2018 ):

“Een grotere structuur: a die gericht is op samenwerking en b die duidelijk gericht is op winst- of kostendeling, of het delen van gemeenschappelijk eigendom, zeggenschap of bestuur, gemeenschappelijke beleidslijnen en procedures inzake kwaliteitsbeheersing, een gemeenschappelijke bedrijfsstrategie, het gebruik van een gemeenschappelijke merknaam, of een aanzienlijk deel van de bedrijfsmiddelen”.

5.15. Betrokkene betwist dat sprake is van een netwerk, maar naar het oordeel van de Accountantskamer is er een samenwerking met [vennootschap1] en is deze vennootschap aan de accountantspraktijk gelieerd. [vennootschap1] beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en het voert controleopdrachten uit. Door het Vaktechnisch Overleg (VTO) is gekozen voor 1 kwaliteitssysteem dat wordt onderhouden en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van [vennootschap1] (blz. 3 definitieve toetsingsverslag bijlage 3 klacht). De vennootschappen maken deel uit van de groep bedrijven onder de vlag van [stichting1] waarvan betrokkene enig bestuurder is. Er wordt onder een gemeenschappelijke naam opgetreden met de accountants en ook organisatorisch zijn er blijkens de website (bijlage 16 klacht) verbanden, waar de verschillende disciplines worden gepresenteerd als onderdeel van dezelfde organisatie. Uit de verklaring van betrokkene blijken die verbanden ook omdat de vennootschappen volgens betrokkene een gezamenlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering hadden. Het verweer van betrokkene dat beide accountantspraktijken strikt zijn gescheiden van elkaar en niet tot één netwerk behoren, dient te worden verworpen.

5.16. Paragraaf 3.6 van de Toelichting bij de NVKS vermeldt dat de NBA eisen stelt aan de betrokkenheid van accountants en andere professionals bij de uitvoering van NVKS-opdrachten (zijnde assurance- of aan assurance verwante opdrachten). Deze paragraaf stelt:

“De NBA heeft bijvoorbeeld als beleid dat binnen accountantseenheden accountants betrokken moeten worden bij opdrachten waarbij ondernemers ondersteund worden bij het opstellen van hun jaarrekening. Daarom is standaard 4410 van NV COS bij het samenstellen van BW2-jaarrekeningen en financiële overzichten verplicht gesteld. Standaard 4410 maakt dat een accountant die eindverantwoordelijk is, aanspreekbaar is in het kader van kwaliteitstoetsing en tuchtrecht.

Met het oog op een goede beroepsuitoefening is het niet wenselijk dat deze uitgangspunten door een andere organisatiestructuur ontlopen kunnen worden. Daarom stellen de NVKS eisen aan de samenwerking tussen accountants- en andere organisaties in het netwerk (bijv. administratiekantoren). (..) Als binnen het netwerk van een accountantseenheid opdrachten die eigenlijk als NVKS-opdracht kwalificeren door anderen dan eindverantwoordelijke accountants en daarmee niet onder de voor accountants geldende kwaliteitseisen worden uitgevoerd, dan straalt dat negatief af op de accountantseenheid binnen het netwerk.

Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel b, is het accountants niet toegestaan om betrokken te zijn bij de bedrijfsvoering van een accountantskantoor, wanneer een netwerkonderdeel daarvan opdrachten die eigenlijk als NVKS-opdrachten kwalificeren, laat uitvoeren door anderen dan eindverantwoordelijke accountants of eindverantwoordelijke professionals.

5.17. Uit artikel 8c NVKS volgt dat een accountant alleen betrokken mag zijn bij de bedrijfsvoering van een accountantseenheid indien hij geen informatie heeft die erop wijst dat de accountantseenheid of een in Nederland gevestigd ander onderdeel van het netwerk een assurance of aan assurance verwante opdracht waarop de NV COS van toepassing is, laat uitvoeren door een ander dan een eindverantwoordelijke accountant. De conclusie is dat het laten afgeven van samenstellingsverklaringen door belastingadviseurs in strijd is met de NVKS. Artikel 8b NVKS vereist passende maatregelen van de kwaliteitsbepaler, ergo betrokkene, indien deze zich bewust wordt van informatie waaruit volgt dat een samenstellingsopdracht wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een andere professional dan een accountant. Dat heeft betrokkene nagelaten. Betrokkene kan daarvan op grond van artikel 8c NVKS als kwaliteitsbepaler een verwijt worden gemaakt. Betrokkene heeft ter zitting aangegeven een notariële herstructurering door te willen voeren, maar nu die nog niet is gerealiseerd zal aan dat verweer voorbij worden gegaan. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.


Klachtonderdeel b:

Betrokkene heeft onvoldoende onderbouwd dat voor [accountantspraktijk1] een toereikende

aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten.

5.18. De NBA verwijt betrokkene dat hij er als kwaliteitsbepaler niet voor heeft gezorgd dat de accountantspraktijk een deugdelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft.Artikel 15 van de NVKS bepaalt – kort gezegd – dat de kwaliteitsbepaler van een accountantseenheid beschikt over een deugdelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Klaagster stelt zich op het standpunt dat betrokkene niet, althans in onvoldoende mate, heeft aangetoond dat de accountantspraktijk over een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikt.

Betrokkene heeft in zijn reactie op het concepttoetsingsverslag enkel een tweetal e-mails overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de werkzaamheden die vanuit [accountantspraktijk1] worden verricht, meeverzekerd zijn op de polis van [vennootschap1]. Door betrokkene is bij verweerschrift aangevoerd dat volgens artikel 15 lid 3 van de NVKS de kwaliteitsbepaler weliswaar verplicht is om zorg te dragen voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, maar niet om polissen en betaalbewijzen te overleggen.

5.19. De Accountantskamer overweegt dat het in ieder geval op de weg van betrokkene ligt om te reageren op de onderbouwde klacht dat uit de toetsing niet is gebleken dat een beroepsaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten. Hoewel betrokkene bestrijdt dat sprake is van een netwerk met [vennootschap1] betoogt hij dat de accountantspraktijk is meeverzekerd via de bedrijfsverzekering van die vennootschap. Uit de als bijlage bij het verweerschrift overgelegde drie producties (prod. 7 t/m 9), die alle als verzekeringsnemer [vennootschap1] vermelden, volgt in ieder geval niet dat een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten ten behoeve van [accountantspraktijk1]. Het verzekerd bedrag van maximaal 1 miljoen euro per verzekeringsjaar lijkt daar evenmin op te wijzen. Bij de bijzondere bepalingen van de polis is geen vermelding ten behoeve van de accountantspraktijk van betrokkene opgenomen. De betaling van de premie door [vennootschap1] overtuigt de Accountantskamer evenmin van de stelling van betrokkene dat er wel een beroepsaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten.

5.20. De conclusie is dan ook dat betrokkene in zijn hoedanigheid van kwaliteitsbepaler niet althans onvoldoende heeft aangetoond dat de accountantspraktijk beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die voldoet aan het bepaalde in artikel 15 NVKS. Klachtonderdeel b is gegrond.

5.21. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen a en b gegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van doorhaling voor de duur van een jaar is passend en geboden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene als kwaliteitsbepaler fundamentele regelgeving ter bescherming van het accountantsberoep, die al sinds 2018 bestaat, niet heeft nageleefd. Daarmee heeft betrokkene de beginselen van integriteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden. Betrokkene heeft ter zitting geen blijk gegeven de regelgeving en daarin genoemde definities te snappen. Hij heeft evenmin een professioneel-kritische instelling getoond ten tijde van de toetsing en de uitleg daarbij niet willen accepteren. In plaats daarvan heeft betrokkene een rookgordijn opgetrokken over de organisatie van zijn accountantspraktijk en geeft hij een verkeerde voorstelling van zaken over de verbanden tussen de vennootschappen van [accountantspraktijk] en [vennootschap1]. Dat betrokkene zich niets aantrekt van de mening van anderen blijkt ook uit compliance verslagen van 2019 en 2020 waarbij door accountants van de organisatie in het VTO al is aangekaart dat de werkwijze een bedreiging is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van de accountantspraktijk. Niettemin is betrokkene blijven volharden in de werkwijze en heeft hij geen adequate invulling gegeven aan zijn rol als kwaliteitsbepaler. De Accountantskamer acht het handelen van betrokkene ernstig laakbaar en verwijtbaar zodat een doorhaling voor de termijn van een jaar op zijn plaats is.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers, welke maatregelingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op één jaar;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.A.T. van Rens en mr. J.L.M. Groenewegen (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] ECLI:NL:CBB:2023:333

[2] IFAC-professional, wettelijk aangewezen professional of andere eindverantwoordelijke professional

[3] Niet-accountant die lid is van een buitenlandse beroepsorganisatie die volwaardig lid is van IFAC

[4] Hof van Justitie [EU], 26 februari 2013; ECLI:EU:C:2013:105

[5] ECLI:NL:TACAKN:2023:36 Accountantskamer Zwolle 22/1752 Wtra AK