ECLI:NL:TACAKN:2023:7 Accountantskamer Zwolle 22/882 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:7
Datum uitspraak: 17-02-2023
Datum publicatie: 17-02-2023
Zaaknummer(s): 22/882 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Betrokkene was werkzaam bij een accountantsorganisatie die hem eind 2019 op staande voet heeft ontslagen. De accountantsorganisatie verwijt hem dat hij op grove wijze is tekortgeschoten in de vervulling van zijn werkzaamheden en dat hij daarbij ook niet eerlijk en oprecht is geweest. Betrokkene is na zijn ontslag werkzaam bij een andere accountantsorganisatie. De Accountantskamer verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond. Betrokkene heeft bij de vervulling van zijn werkzaamheden de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden en hij heeft het vertrouwen in het accountantsberoep op zeer ernstige wijze geschaad. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in de registers met een verbod tot herinschrijving voor de duur van tien jaren. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 17 februari 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 23 mei 2022 ontvangen klacht met nummer 22/882 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R

advocaat: mr. drs. J.F. Garvelink te Amsterdam

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]                                                              

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen.
     

Hoewel betrokkene daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft hij afgezien van het indienen van een verweerschrift.
 

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2022. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B], bijgestaan door mr. drs. Garvelink. Betrokkene is ook verschenen.

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Betrokkene was werkzaam bij een accountantsorganisatie die hem eind 2019 op staande voet heeft ontslagen. De accountantsorganisatie verwijt hem dat hij op grove wijze is tekortgeschoten in de vervulling van zijn werkzaamheden en dat hij daarbij ook niet eerlijk en oprecht is geweest. Betrokkene is na zijn ontslag werkzaam bij een andere accountantsorganisatie.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        De Accountantskamer verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond. Betrokkene heeft bij de vervulling van zijn werkzaamheden de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden en hij heeft het vertrouwen in het accountantsberoep op zeer ernstige wijze geschaad. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in de registers met een verbod tot herinschrijving voor de duur van tien jaren. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Betrokkene was tot 12 november 2019 werkzaam bij [X] B.V. (hierna: [X]). In 2019 hebben zich enkele incidenten met betrekking tot het handelen van betrokkene voorgedaan. Deze incidenten hebben ertoe geleid dat klaagster betrokkene op 12 november 2019 op staande voet heeft ontslagen.

3.3.        Betrokkene is kort na zijn ontslag in dienst getreden bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]).

4.             De klacht

4.1.        Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a.            betrokkene heeft zonder dit tevoren met [X] te hebben besproken en zonder de daarmee samenhangende bedreiging voor zijn objectiviteit te onderkennen € 20.000 geleend van een cliënt en hij heeft niet voldaan aan de hem rustende verplichting om het geleende geld tijdig terug te betalen;

b.            betrokkene heeft, zonder dat hij tekenbevoegd was en in strijd met het stelsel voor het afgeven van assurance-verklaringen, verklaringen afgegeven;

c.            betrokkene heeft, zonder dat de desbetreffende collega daarvan wist, op naam van die collega een samenstellingsverklaring bij een jaarrekening ondertekend;

d.            betrokkene heeft na zijn vertrek bij [X] een cliënt van [X] meegenomen, zonder die cliënt van dat vertrek op de hoogte stellen en hij heeft zonder dat voldaan werd aan de Nadere voorschriften kwaliteitssystemen (NVKS) zelf ten behoeve van die cliënt een assurance-verklaring afgegeven en zich daarvoor op zijn privérekening laten betalen;

e.            betrokkene heeft verklaringen afgegeven zonder dat sprake was van zichtbare vastleggingen in de dossiers.

5.             De beoordeling

5.1.        De kern van de klacht is dat betrokkene in een vijftal situaties gehandeld heeft in strijd met een aantal voor hem geldende fundamentele beginselen.

5.2.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.3.1      Klaagster heeft de verwijten die betrokkene worden gemaakt in het klaagschrift toegelicht.

5.3.2.     Klaagster stelt dat betrokkene op 9 augustus 2019 in een e-mail, zonder toestemming van [X], [C] (hierna: [C]), een cliënt van [X], heeft gevraagd om hem € 20.000 te lenen. [C] heeft het bedrag van € 20.000 kort hierna overgemaakt naar betrokkenes privérekening. Betrokkene heeft in een tweede e-mail aan [C], van eveneens 9 augustus 2019, aangegeven dat hij het geleende bedrag zo spoedig mogelijk zal aflossen. Vanaf eind oktober 2019 is door [C] bij betrokkene navraag gedaan over de aflossing van het geleende bedrag. Op 16 december 2019 heeft [C] het volgende aan betrokkene geschreven:

“Gisteren heb ik met een bekende onze lening besproken. Deze is werkzaam in de financiële wereld. Hij is ervan overtuigd dat er meer speelt dan een gebruikelijke vraag om tijdelijk even financieel bij te springen. Zoals je uit mijn mailtje van 5 december hebt begrepen, heb ik al langer een onrustig gevoel over e.e.a. Enkele redenen hiervoor heb ik je in de genoemde mail al geschreven. Ik kreeg het advies om een deadline te stellen.

Ik geef je de mogelijkheid om het geld voor het einde van dit jaar aan ons terug te betalen. Of dit komt van een polis bij [verzekeringsmaatschappij] of een nieuw consumptief krediet, dat maakt ons niet uit. Wanneer het geld niet op 1 januari op onze rekening staat zijn wij genoodzaakt een incassobureau in te schakelen.”

5.3.3.     Klaagster stelt ook dat [X] bij brief van 13 oktober 2017 betrokkenes (interne) tekenbevoegdheid voor assurance-opdrachten per direct heeft ingetrokken. Op 20 mei 2019 heeft [X] daarnaast ook betrokkenes (interne) tekenbevoegdheid, voor wat betreft de basis- en adviesdienstverlening, mondeling ingetrokken. Dit is bij brief van 22 mei 2019 schriftelijk bevestigd.

Betrokkene heeft volgens klaagster na de intrekking van zijn (interne) tekenbevoegdheid diverse verklaringen namens [X] ondertekend, zowel bij subsidieverantwoordingen als bij jaarrekeningen. Het gaat hierbij zowel om assurance-verklaringen die zijn afgegeven na 13 oktober 2017, als om verklaringen die zijn afgegeven na 22 mei 2019.

5.3.4.     Klaagster stelt voorts dat betrokkene op 30 juli 2019 op naam van een collega een samenstellingsverklaring heeft afgegeven bij een jaarrekening, zonder dat deze collega daarvan wist. Betrokkene heeft deze collega ook nadien niet geïnformeerd. Het tekenen in opdracht is op grond van de binnen [X] gehanteerde interne regeling ‘Waarneming en delegatie tekenbevoegdheid’ alleen toegestaan indien de waarnemer tekenbevoegd is en de afwezige beroepsbeoefenaar daar aantoonbaar opdracht voor heeft gegeven.

Klaagster stelt dat betrokkene op het moment dat hij de samenstellingsverklaring tekende daartoe intern niet bevoegd was. De desbetreffende collega is er op 31 oktober 2019 bij toeval achter gekomen dat buiten zijn medeweten om deze samenstellingsverklaring op zijn naam was afgegeven. Deze collega heeft naar aanleiding hiervan op 5 november 2019 een melding gedaan bij de afdeling Compliance van [X].

5.3.5.     Klaagster stelt dat betrokkene, nadat hij was ontslagen bij [X], op 3 december 2019 een assurance-rapport heeft afgegeven voor [BV1], een cliënt van [X]. In dit rapport heeft betrokkene een oordeel gegeven over de naleving van de wettelijke bepalingen van de Wet op de omzetbelasting en de Wet op de loonbelasting met betrekking tot het personeel van deze vennootschap over het derde kwartaal van 2019. Betrokkene heeft deze cliënt van [X] op 5 december 2019 een factuur gestuurd en hij heeft zich op zijn privérekening laten betalen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Betrokkene had met [X] geen afspraken gemaakt over het meenemen van cliënten en hij heeft de desbetreffende cliënt hierover ook niet adequaat geïnformeerd.

Klaagster wijst er verder op dat betrokkene na zijn ontslag bij [X] werkzaamheden heeft verricht die vallen onder de NVKS zonder dat hij beschikte over een adequaat stelsel als bedoeld in de NVKS.

5.3.6.     In opdracht van het [fonds1] heeft een accountantskantoor negen inhoudelijke aspecten van het controledossier “[D] ([E])”, waarin betrokkene een controleverklaring had afgegeven, onderzocht. Dit heeft geleid tot een rapport van feitelijke bevindingen dat in concept aan betrokkene is voorgelegd. Geconcludeerd is dat het dossier van betrokkene geen zichtbare vastlegging bevat. Het [fonds1] heeft naar aanleiding van dit rapport van feitelijke bevindingen op 15 augustus 2019 een klachtbrief aan [X] gestuurd. [X] heeft ook zelf vastgesteld dat van een dossier amper sprake was.

[X] heeft vastgesteld dat betrokkene op 1 mei 2019 een controleverklaring heeft afgegeven bij een interne jaarrekening van [BV2] zonder dat uit het controledossier blijkt van enige controlewerkzaamheden.

Uit het dossier dat betrekking heeft op een verklaring bij een door [BV3] opgestelde eindverantwoording voor een verstrekte subsidie blijkt niet dat door betrokkene enig controlewerk is verricht.

In het dossier dat betrekking heeft op [F] heeft [X] vastgesteld dat betrokkene controleverklaringen heeft afgegeven bij twee projectverantwoordingen. [X] heeft in het digitale dossier geen werkprogramma’s of vastleggingen aangetroffen. In andere software zijn deze evenmin aangetroffen. Ook blijkt niet dat betrokkene de cliënt heeft ontmoet.

Binnen [X] geldt voor assurance-opdrachten dat verplicht wordt meegelezen door een collega voordat een verklaring wordt afgegeven (vier-ogenprincipe). In geen van de vier genoemde dossiers heeft betrokkene een collega laten meelezen.

5.4.1.     Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

5.4.2.     Betrokkene heeft ter zitting de door klaagster gestelde gedragingen erkend. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij de geldlening van € 20.000 van [C] op 26 februari 2020 heeft terugbetaald. Betrokkene hoopt over niet al te lange tijd met pensioen te gaan.

5.5.        De Accountantskamer stelt vast dat nu betrokkene de vijf verwijten die klaagster hem maakt erkent, deze hiermee in voldoende mate vaststaan. De Accountantskamer zal deze verwijten hierna achtereenvolgens bespreken.

5.6.1.     De Accountantskamer is van oordeel dat als gevolg van het lenen van geld van een cliënt een bedreiging is ontstaan voor betrokkenes objectiviteit. Betrokkene verrichtte immers werkzaamheden voor deze cliënt. Het aangaan van een geldleningsovereenkomst met een cliënt vormt  een bedreiging als bedoeld in artikel 1 VGBA. Betrokkene was door de lening immers financieel afhankelijk geworden van deze cliënt. Betrokkene heeft deze bedreiging voor zijn objectiviteit niet onderkend. Dit is te meer verwijtbaar omdat hij wist althans behoorde te weten dat het binnen [X] aan werknemers niet was toegestaan om zonder voorafgaande toestemming zakelijke relaties aan te gaan met derden, waaronder begrepen moet worden het aangaan van een dergelijke financiële verbintenis. Betrokkene heeft in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de VGBA geen toereikende maatregel genomen. Hij heeft hierdoor gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

Betrokkene heeft niet betwist dat hij het van [C] geleende bedrag van € 20.000 zonder aanvaardbare reden niet tijdig heeft terugbetaald. Betrokkene heeft daardoor het accountantsberoep in diskrediet gebracht. In dit verband is van belang dat weliswaar sprake was van een privélening, maar dat deze cliënt betrokkene kende als zijn accountant. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit.

Klachtonderdeel a is daarom gegrond.

5.6.2.     De Accountantskamer stelt ook vast dat betrokkene in strijd met de interne regels van de accountantsorganisatie waarvoor hij werkzaam was verklaringen heeft afgegeven terwijl hij daartoe op grond van deze interne regels niet bevoegd was. Betrokkene was persoonlijk wel certificeringsbevoegd.

De Accountantskamer is van oordeel dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet enkel meebrengt dat een accountant zich houdt aan wet- en regelgeving, maar ook dat deze zich houdt aan de interne regels van de organisatie waarvoor hij werkzaam is.  Betrokkene heeft, doordat hij na het verlies van zijn interne tekenbevoegdheid verklaringen namens [X] is blijven afgeven en doordat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen die het namens [X] ondertekenen van dergelijke verklaringen voor [X] zou kunnen hebben, gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Klachtonderdeel b is daarom gegrond.

5.6.3.     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene door een samenstellingsverklaring op naam van een collega af te geven, zonder dat deze collega daarvan wist, niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld. Ook heeft betrokkene, na die afgifte , deze collega daarvan niet uit eigen beweging op de hoogte gesteld en heeft hij geen maatregel genomen om de gevolgen van zijn handelen ongedaan te maken. Betrokkene heeft dit handelen pas erkend nadat de collega zelf had ontdekt wat betrokkene had gedaan. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.

Klachtonderdeel c is daarom gegrond.

5.6.4.     Het vierde verwijt ziet op het meenemen van een client na het ontslag van betrokkene en op het niet voldoen aan de NVKS. Betrokkene heeft zonder dat hierover afspraken waren gemaakt een cliënt van [X] meegenomen zonder dat deze cliënt op de hoogte was gesteld van betrokkenes vertrek. Betrokkene heeft deze cliënt door deze handelwijze de mogelijkheid ontnomen om zelf te kiezen of hij al dan niet cliënt wilde blijven bij [X]. Betrokkene heeft zich bovendien voor de door hem verrichte werkzaamheden op zijn privérekening laten betalen. Hierdoor heeft betrokkene [X] financieel benadeeld. Betrokkene heeft door dit te doen niet eerlijk en oprecht gehandeld. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.

De werkzaamheden die betrokkene voor die client heeft uitgevoerd zien op het hiervoor onder 5.3.5. genoemde rapport dat betrokkene op 3 december 2019 heeft afgegeven. De Accountantskamer stelt vast dat het gaat om een assurance-rapport. De opdracht naar aanleiding waarvan dit rapport is uitgebracht was op grond van het bepaalde in artikel 1 NVKS een NVKS-opdracht. Op grond van het bepaalde in artikel 2 NVKS zijn de nadere voorschriften zoals neergelegd in de NVKS van toepassing op de kwaliteitsbeheersing van een dergelijke opdracht. Betrokkene beschikte na zijn vertrek bij [X] niet over een kwaliteitssysteem dat voldeed aan de eisen die daaraan in de NVKS worden gesteld. Betrokkene heeft hierdoor in strijd met de NVKS gehandeld. De NVKS is een wettelijk voorschrift dat op grond van artikel 24 van de VGBA is vastgesteld. Betrokkene heeft hierdoor, in strijd met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de VGBA, niet de bij een professionele dienst relevante wet- en regelgeving toegepast. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

Klachtonderdeel d is daarom gegrond.

5.6.5.     De Accountantskamer overweegt over het vijfde verwijt dat betrokkene inderdaad meermaals in controledossiers, die bij hem in behandeling waren, geen enkele vastlegging heeft verricht. Ook heeft hij geen collega laten meelezen vóór de afgifte van de verklaringen. Betrokkene heeft hiermee de desbetreffende professionele diensten in strijd met artikel 13, tweede lid, van de VGBA niet nauwgezet uitgevoerd. Hij heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.  

Klachtonderdeel e is daarom gegrond.

5.7.        De klacht zal gelet op wat hiervoor is overwogen in zijn geheel gegrond worden verklaard.

6.             De maatregel

6.1.        Omdat de klacht gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers is passend en geboden. Betrokkene heeft door de gedragingen waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt bij herhaling in ernstige mate gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en hij heeft het vertrouwen in het accountantsberoep op zeer ernstige wijze geschaad. De Accountantskamer is van oordeel dat in de beroepsgroep geen plaats is voor accountants die op zo grove wijze handelen in strijd met de fundamentele beginselen. Van omstandigheden die aanleiding zouden kunnen vormen om een minder ingrijpende maatregel op te leggen is de Accountantskamer niet gebleken. De Accountantskamer bepaalt de termijn waarop betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven daarom op tien jaren.

6.2.        Gelet op de ernst van de vastgestelde gedragingen van betrokkene en het feit dat betrokkene het laakbare van zijn handelen niet inziet waardoor de kans dat hij zich daaraan wederom schuldig zal maken groot is, is de Accountantskamer van oordeel dat voorkomen moet worden dat betrokkene tijdens het eventuele hoger beroep nog als accountant werkzaam is. De uitspraak wordt daarom, met toepassing van het bepaalde in artikel 48, eerste lid, Wtra, vanwege zwaarwegende openbare belangen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel

als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers, welke maatregelingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op tien jaren;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.
  • verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van

mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.