ECLI:NL:TACAKN:2023:10 Accountantskamer Zwolle 22/1219 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:10
Datum uitspraak: 17-02-2023
Datum publicatie: 17-02-2023
Zaaknummer(s): 22/1219 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft een vermogensopstelling van een nalatenschap gemaakt die onjuist is aangezien niet alle saldi op alle bankrekeningen van de erflater daarin waren meegenomen. Betrokkene heeft in zijn communicatie met klaagster de stellige indruk gewekt dat de vermogensopstelling juist en compleet is. Hij had daarin terughoudender moeten zijn. Bovendien is zijn communicatie met klaagster en haar gemachtigden ontwijkend, denigrerend en laatdunkend, hetgeen het accountantsberoep in diskrediet brengt. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

UITSPRAAK van 17 februari 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 13 juli 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1219 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A A G S T E R

t e g e n

Y AA MBA RV

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 25 november 2022. Klaagster en betrokkene zijn verschenen.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        De vader van klaagster is eind 2016 overleden. Klaagster en haar stiefmoeder zijn de enige erfgenamen van de vader. Betrokkene heeft in opdracht van de stiefmoeder in oktober 2021 een vermogensopstelling gemaakt om te bepalen welke vordering klaagster op de stiefmoeder heeft uit hoofde van haar erfdeel in de nalatenschap van de vader. Na het overlijden van de stiefmoeder eind 2021 heeft klaagster betrokkene gevraagd om die vermogensopstelling toe te lichten. Volgens klaagster heeft betrokkene vervolgens informatie achtergehouden en onjuiste informatie, waarvan betrokkene wist of heeft moeten weten dat die informatie onjuist was, verstrekt. Ook heeft betrokkene een derde Rabobankrekening niet betrokken in de vermogensopstelling. Daarnaast vindt klaagster dat betrokkene zich in de communicatie met haar niet professioneel heeft gedragen door zich grievend en laatdunkend uit te laten.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond. Betrokkene heeft een vermogensopstelling gemaakt die onjuist is aangezien niet alle saldi op alle bankrekeningen van de vader daarin waren meegenomen. Betrokkene heeft in zijn communicatie met klaagster de stellige indruk gewekt dat de vermogensopstelling juist en compleet is. Hij had daarin terughoudender moeten zijn. Bovendien is zijn communicatie met klaagster en haar gemachtigden ontwijkend, denigrerend en laatdunkend, hetgeen het accountantsberoep in diskrediet brengt. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds [datum1] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan [accountantskantoor1] in [plaats1].

3.2.        [A], de vader van klaagster, was in gemeenschap van goederen gehuwd met [B], de stiefmoeder van klaagster. Zij waren vennoten in de vennootschap onder firma [D] (hierna: de vof). Betrokkene stelde de jaarrekeningen samen van die onderneming. Ook verzorgde hij de aangiften Inkomstenbelasting (IB) van het echtpaar. De bezittingen van de vof zijn in 2016, voor het overlijden van de vader, verkocht.

3.3.        Op [datum2] is de vader van klaagster overleden. In zijn testament is de wettelijke verdeling toegepast. De stiefmoeder verkreeg alle bezittingen uit de nalatenschap onder de verplichting de schulden van de nalatenschap te voldoen. Klaagster verkreeg een vordering op de stiefmoeder ter grootte van haar erfdeel, welke vordering pas opeisbaar is bij het overlijden van de stiefmoeder.

3.4.        Op [datum3] is de stiefmoeder overleden. In het testament van de stiefmoeder is [D] (een neef van de stiefmoeder) benoemd tot enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap.

3.5.        De gemachtigde van klaagster, mr. [E], heeft betrokkene per e-mailbericht van
8 december 2021 verzocht om een kopie van de aangifte inkomstenbelasting 2016 van de vader. Betrokkene heeft dat geweigerd en de gemachtigde in eerste instantie verwezen naar de executeur in de nalatenschap van de stiefmoeder en in tweede instantie naar de executeur in de nalatenschap van de vader van klaagster (mails van 8 en 15 december 2021).

3.6.        De opvolgend gemachtigde van klaagster, mr. M.A. Weenink, heeft betrokkene op 25 januari 2022 om aanvullende informatie verzocht, onder meer:

  • de aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting 2016 en 2017 van de vader en de stiefmoeder;
  • de afschriften/mutatieoverzichten met betrekking tot alle bank-, spaar-, en eventuele beleggingsrekeningen en beleggingsdepots;
  • de jaarrekeningen over de jaren 2015 en 2016, liquidatiebalans en kopieën van alle afschriften van zakelijke rekeningen van de vof.

3.7.        Betrokkene heeft op 28 januari 2022 laten weten dat een notariële boedelbeschrijving wordt gemaakt van de nalatenschap van de vader. De notaris heeft op 3 februari 2021 echter laten weten dat betrokkene klaagster rechtstreeks, niet via de notaris, zal informeren.

3.8.        Betrokkene heeft op 8 februari 2022 een brief met bijlagen aan de advocaat van klaagster gezonden, waarna deze in reactie enkele vragen heeft gesteld bij brief van 2 maart 2022. Betrokkene reageert daarop in zijn bericht van 4 maart 2022 als volgt:

‘De inhoud van uw schrijven hebben wij overlegd met de executeur. Namens hem berichten wij u als volgt.

Het feit dat uw cliënte haar positie als enig erfgenaam is kwijtgeraakt kan alleen haarzelf verweten worden. Dat ze daarin teleurgesteld is, is begrijpelijk, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze moet gaan proberen tot het maximaal haalbare te gaan om het aandeel waarop ze recht heeft uit de nalatenschap van haar vader te verhalen’.

3.9.        Op 8 april 2022 stelt de gemachtigde van klaagster voor om haar aandeel in de nalatenschap vast te stellen op € 110.000. Betrokkene reageert daarop per e-mail van dezelfde datum door te stellen dat  klaagster in haar voorstel een grove rekenfout heeft gemaakt bij de berekening van het ondernemingsvermogen. Dat bedraagt volgens betrokkene niet € 253.785, maar € 24.560. Dat zou volgen uit de balans per 31 december 2016.

3.10.      De gemachtigde van klaagster laat in zijn e-mail van 12 april 2022 weten dat een door hem geraadpleegde deskundige naar de stukken heeft gekeken. Die deskundige blijft bij de opvatting dat het ondernemingsvermogen per ultimo 2016 € 253.785 bedroeg. Betrokkene stuurt in reactie daarop met zijn e-mail van 12 april 2022 het jaarrapport 2016 van de vof en schrijft: ‘Wat mij betreft spreekt dat voor zich. Het hoeft wat mij betreft geen enkele verdere toelichting dat het ondernemingsvermogen gelijk is aan het bedrag wat ik in de vermogensopstelling verwerkt heb. U snapt waarschijnlijk wel dat ik aan de deskundigheid van de financieel deskundige die uw client geraadpleegd heeft twijfel’.  

3.11.      In zijn daaropvolgende e-mail van 12 april 2022 verzoekt de gemachtigde van klaagster opnieuw om de volledige aangifte Inkomstenbelasting van de stiefmoeder met haar definitieve aanslag toe te zenden. De gemachtigde en de geraadpleegde deskundige begrijpen niet waarom het ondernemingsvermogen dat betrokkene hanteert in de vermogensopstelling van ruim
€ 24.000 en het ondernemingsvermogen dat in de aangifte 2016 van de vader van klaagster is genoemd bij de winstberekening van ruim € 253.000, van elkaar verschillen. De gemachtigde schrijft: ‘Laatstgenoemd bedrag moet ergens op zijn gebaseerd, maar cliënte beschikt nu niet over voldoende stukken om de puzzel zelf te kunnen leggen’. Betrokkene weigert toezending van de aangifte en definitieve aanslag IB 2016, zo laat hij de gemachtigde weten in zijn e-mail van 12 april 2022. Hij schrijft: ‘Omdat ik niet helemaal verstoppertje wil spelen licht ik een tipje van de sluier op. Het vermogen van de heer [A] kan positief zijn. Maar als het vermogen van mevrouw negatief is, zal de uitkomst van de som lager is. Wat dus ook het geval is’.

In een daarop volgende e-mail van 12 april 2022 stuurt betrokkene een screenshot uit de aangifte 2016.

3.12.      Op 21 april 2022 kondigt de gemachtigde van klaagster aan dat zij een gerechtelijke procedure zal starten ter vaststelling en uitkering van haar aanspraak op de nalatenschap van de vader, tenzij zij alsnog ontvangt:

‘- de volledige aangiften en aanslagen van mevrouw [B] over 2016;

- een kopie van grootboekrekeningen van de VOF in 2016, incl. mutatieoverzichten van alle grootboekrekeningen over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;

- kopieën van alle banktegoeden van het echtpaar [A]-[B], waaruit alle saldi op de sterfdatum van de heer [A] blijken’.

3.13.      Betrokkene heeft op 25 april 2022 bericht dat hij het dossier heeft overgedragen aan advocaat mr. A. Lof en dat zij met een reactie zal komen.

3.14.      Mr. Lof heeft op 11 mei 2022 de aangifte Inkomstenbelasting 2016 en het jaarrapport van de vof aan klaagster toegestuurd. Ook heeft de advocaat gemeld dat het saldo van € 145.005 op een derde Rabobankrekening (eindigend op [rekeningnummer1]) eerder over het hoofd was gezien. Betrokkene heeft de vermogensopstelling daarmee gecorrigeerd.

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft informatie over (het bestaan van) een banksaldo achtergehouden;

b. betrokkene heeft klaagster onjuiste informatie verstrekt en klaagster geprobeerd te bewegen in te stemmen met een nadelige regeling (verdeling van de nalatenschap);

c. betrokkene heeft tegenstrijdige informatie verstrekt en klaagster onnodig lang in het ongewisse gelaten over het vermogen van de vof;

d. betrokkene heeft zich onnodig grievend uitgelaten.

5.             De beoordeling

5.1.        Na het overlijden van de vader is geen aangifte erfbelasting gedaan. De omvang van de nalatenschap van de vader en het erfdeel van klaagster is evenmin op een andere manier vastgesteld in de periode kort na het overlijden van de vader eind 2016. De stiefmoeder heeft betrokkene in oktober 2021 gevraagd om een ‘vermogensopstelling’ te maken. Daarmee zou in kaart worden gebracht wat het kindsdeel van klaagster is.

5.1.1.    De klacht gaat in de klachtonderdelen a en b over een fout die betrokkene volgens klaagster heeft gemaakt in die vermogensopstelling, door het saldo van een Rabobankrekening er niet in mee te nemen, terwijl betrokkene de indruk wekt dat de opstelling een deugdelijke grondslag heeft.

5.1.2.    In de onderdelen c en d handelt de klacht over het achterhouden van informatie aan de hand waarvan de vermogensopstelling kan worden gecontroleerd, en betrokkenes houding daarin.

5.2.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Op grond van de VGBA moet de accountant zich aan vijf fundamentele beginselen houden, genoemd in artikel 2. Dat zijn de beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid/zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid. Volgens artikel 3, lid 1, van de VGBA is het fundamentele beginsel professionaliteit van toepassing op elk handelen en nalaten van de accountant. De overige zijn van toepassing op de accountant bij de uitvoering van zijn beroep, zo volgt uit lid 2. Betrokkene heeft naar het oordeel van de Accountantskamer bij het maken van de vermogensopstelling onmiskenbaar zijn vakbekwaamheid aangewend. Het verweer dat klaagster hem er niet op kan aanspreken, omdat hij niet in zijn hoedanigheid van openbaar accountant zou hebben gehandeld, gaat daarom niet op.

5.3.        Uit artikel 22 lid 1 van de Wet tuchtrechtspraak accountants volgt dat een ieder kan klagen over een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van een accountant. Het is geen wettelijk vereiste dat een klager aannemelijk maakt dat hij belang heeft bij de behandeling van zijn klacht. De in het verweerschrift door betrokkene aan de orde gestelde vraag of het klaagster is die de klacht heeft opgesteld, haar echtgenoot of mr. Weenink is daarom van geen belang voor de beoordeling van de klacht.

De fout in de vermogensopstelling en het verstrekken van onjuiste informatie (klachtonderdelen a en b).

5.4.        Betrokkene heeft in eerste instantie in de door hem opgestelde vermogensopstelling onder meer het saldo van twee Rabobank-rekeningen en een SNS-bankrekening vermeld. Pas in de brief van mr. Lof van 11 mei 2022 wordt duidelijk dat in de vermogensopstelling geen rekening is gehouden met het saldo van een derde Rabobankrekening ([rekeningnummer1]). Het saldo op die rekening bedroeg ruim € 145.000. Klaagster stelt dat betrokkene op de hoogte moet zijn geweest van dat saldo, want:

  • Betrokkene heeft een financieel jaaroverzicht over 2016 van de SNS Bank verstrekt. Als hij een dergelijk overzicht ook van de Rabobank had verstrekt, wat veel praktischer en logischer was geweest, dan was meteen duidelijk geweest dat er nog een derde bankrekening was. Betrokkene heeft in plaats daarvan volstaan met de mutatieoverzichten van twee Rabobank-rekeningen.
  • De derde bankrekening kwam wel voor in de aangifte inkomstenbelasting 2016. Betrokkene was dus bekend met het bestaan van de bankrekening.

Volgens klaagster wist betrokkene al veel eerder van het bestaan van deze derde Rabobankrekening en anders had betrokkene van die bankrekening behoren te weten. Wat er ook van zij, betrokkene heeft de suggestie gewekt dat hij de vermogensopstelling op juistheid en volledigheid heeft gecontroleerd en heeft hierbij geen voorbehoud gemaakt. Betrokkene heeft daardoor de indruk gewekt dat hij als accountant voor de juistheid van de informatie instond. Betrokkene heeft bovendien geprobeerd klaagster in te laten stemmen met een uitkering van haar kindsdeel op basis van het evident onjuiste bedrag.

5.5.        Betrokkene heeft aangevoerd dat hij de vermogensopstelling in opdracht van de stiefmoeder heeft gemaakt. Zij heeft hem alle van belang zijnde informatie gegeven. Het hoort niet bij een dergelijke opdracht om te verifiëren of de accountant over alle informatie beschikt. Betrokkene heeft aangevoerd dat het bestaan van het saldo op de derde Rabobankrekening pas op of omstreeks halverwege april 2022 bekend is geworden, toen de executeur hem confronteerde met een jaaroverzicht van de bankrekening. Hij heeft toen direct actie ondernomen om zijn fout recht te zetten.

Verder meent betrokkene dat hij zich bij zijn handelen aan alle fundamentele beginselen heeft gehouden. Voor zover betrokkene wordt verweten dat hij een partijstandpunt heeft verwoord, wijst betrokkene erop dat hij zich vooral heeft verweerd tegen onjuiste interpretaties en conclusies aangaande de hoogte van het vof-vermogen. Dat verweer was ook terecht, aangezien klaagster zich onjuist heeft laten voorlichten.

5.6.        De Accountantskamer overweegt als volgt. Het beschrijven van een vermogensopstelling betreft geen benoemde opdracht in de NV COS, maar een ‘overige opdracht’. Dat betekent dat de accountant wel zijn vakbekwaamheid als accountant moet toepassen, maar dat er geen verdere Voorschriften of Overige Standaarden zijn waaraan de accountant zich moet houden en waaraan de Accountantskamer het handelen van betrokkene moet toetsen. Een dergelijke overige opdracht is overigens uitdrukkelijk geen assurance-opdracht, wat betekent dat de accountant geen zekerheid verschaft over de volledigheid en juistheid van het verstrekte financiële overzicht.

5.7.        De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zeker en stellig verklaard heeft dat de door hem opgestelde vermogensopstelling juist is. Die indruk van juistheid en volledigheid is gewekt door:

  • De e-mail van 8 april 2022, waar betrokkene spreekt van een grove rekenfout van de gemachtigde van klaagster. Hij sluit af met: ‘Indien u cliënte wenst te procederen over de vaststelling van het erfdeel waar ze recht op heeft dan kan ik u alvast wel meedelen dat ik de uitkomst van een dergelijke procedure, waarbij ze aanspraak kan maken op het deel war ze volgens mijn berekening recht op heeft, met vertrouwen tegemoet zie’.
  • De e-mail van 12 april 2022 van 17:37 uur: ‘Met enige klem wijs ik u op het feit dat ik over een accountantstitel beschik en niet zo maar even een paar cijfers in de lucht kan werpen. Ik heb een deugdelijke grondslag nodig. En: ‘Als uw client ervoor wenst te kiezen te gaan procederen dan wens ik haar veel succes. Feiten zijn helaas niet anders te maken dan ze zijn. De feiten heb ik u gepresenteerd en daar blijft het bij’.
  • In een e-mail van een paar minuten later schrijft betrokkene: ‘Ik verzeker u ervan dat wat u aan documentatie heeft de juiste documentatie is’. En: ‘Het is het mij beroepsmatig niet waard enig risico te lopen dat ik een onjuiste voorstelling van zaken geef’.

5.8.        Het past niet bij de aard van de opdracht, noch bij de uitgevoerde werkzaamheden om met de stelligheid die betrokkene aan de dag heeft gelegd de suggestie te wekken dat de vermogensopstelling juist is. Betrokkene had naar het oordeel van de Accountantskamer moeten vermelden dat hij de vermogensopstelling heeft opgesteld op basis van enkel de informatie die de stiefmoeder aan hem heeft verstrekt en dat hij geen nader onderzoek heeft verricht naar de volledigheid van die informatie.

5.9.        Voorts is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene ten onrechte in zijn communicatie met de gemachtigden van klaagster heeft benadrukt dat hij als accountant een deugdelijke grondslag heeft voor de vermogensopstelling. Betrokkene heeft dan ook in zijn e-mailbericht van 12 april 2022, waar betrokkene schrijft: ‘Mijn stellige advies is dat u uw cliënte het advies geeft om de vermogensopstelling te volgen die ik heb gemaakt’, ten onrechte aangestuurd op instemming met de vermogensopstelling.

5.10.      Klaagster heeft naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene feitelijk wist wat het saldo was op de derde Rabobankrekening. Het bestaan van deze bankrekening had hem zeker bekend moeten zijn vanwege de IB-aangifte. Maar zelfs al had betrokkene zich gebaseerd op de gegevens uit de aangifte IB, dan geldt dat de vermogensopstelling niet anders zou zijn uitgepakt. In de aangifte IB 2016 staat namelijk een saldo op 31 december 2016 van nihil. Dat is evident onjuist, maar daarover handelt de klacht niet.

5.11.      Gelet op voorgaande is klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b gegrond.

Het achterhouden van informatie aan de hand waarvan de vermogensopstelling kan worden gecontroleerd en betrokkenes houding daarin (klachtonderdelen c en d).

5.12.      Klaagster vindt dat betrokkene zich onnodig grievend heeft uitgelaten in zijn e-mail van 4 maart 2022, waar hij schrijft dat klaagster het aan haarzelf heeft te wijten dat zij niets erft van de stiefmoeder. Verder klaagt klaagster erover dat betrokkene informatie niet wilde verstrekken die klaagster nodig had voor de vaststelling van haar vordering. Dat heeft geleid tot onnodige advocaatkosten. Ter illustratie hiervan wijst klaagster op de e-mail van 12 april 2022 waarin betrokkene schrijft ‘Omdat ik niet helemaal verstoppertje wil spelen licht ik een tipje van de sluier op’. Dit terwijl betrokkene simpelweg de jaaroverzichten van de Rabobank en de aangifte Inkomstenbelasting 2016 had kunnen verstrekken. Toen mr. Lof die informatie wel verschafte, was de kwestie snel opgelost. Een ander voorbeeld is de discussie over de hoogte van het ondernemingsvermogen. In de brief van 2 maart 2022 vraagt klaagster om opheldering over het verschil in het ondernemingsvermogen zoals dat is genoemd in de Jaarstukken bij de elektronische aangifte: Balans en resultatenrekening 2016 en de fiscale winstberekening van de vof over 2016. In de brief van 4 maart 2022 geeft betrokkene slechts de volgende summiere uitleg: ‘Het niet teruggevonden gedeelte heeft betrekking op het vermogen van de andere vennoot’.

5.13.      Betrokkene heeft aangevoerd dat hij ter voorkoming van een mogelijk geschil nadrukkelijk heeft aangeboden een notariële boedelbeschrijving te laten opmaken. Daarna is de advocaat van klaagster met de notaris overeengekomen dat betrokkene de aanwezige informatie uit het dossier rechtstreeks aan klaagster zou versturen. Toen klaagster nog altijd niet tevreden was, heeft betrokkene het dossier overgedragen aan de advocaat van de executeur. Betrokkene heeft toegelicht dat zijn communicatiestijl door irritatie negatief is beïnvloed. In de eerste plaats werd hem al van alles gevraagd over de vermogensopstelling op een veel te kort moment na het overlijden van de stiefmoeder. En in de tweede plaats werd basale informatie gevraagd, terwijl er geschermd werd met een financieel deskundige. Betrokkene past ervoor de financieel deskundige te onderwijzen.

5.14.      De Accountantskamer is van oordeel dat de communicatiestijl van betrokkene veel te wensen over laat. Betrokkene antwoordt ontwijkend op vragen van klaagster en haar advocaat over een bijzonderheid in het vermogen van de beide vennoten. Het is niet alledaags dat het vermogen van de ene vennoot ruim € 253.785 positief is en dat van een ander € 229.226 negatief. Dat de uitkomst van het ondernemingsvermogen juist is vastgesteld op € 24.600 doet er niet aan af dat het op de weg van de accountant ligt om een dergelijke bijzonderheid met respect en professionele afstand toe te lichten. Betrokkene heeft zich denigrerend uitgelaten, ook ter zitting, over de deskundigheid van de financieel adviseur zonder oog te hebben voor zijn rol in de onderlinge communicatie. Al met al heeft de houding van betrokkene ertoe bijgedragen dat de afwikkeling van de nalatenschap onnodig moeizaam is verlopen. Dat geldt in het bijzonder voor de kwetsende opmerking dat klaagster een rol heeft gehad in de keuze van de stiefmoeder haar te onterven. De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat betrokkene met zijn laatdunkende en denigrerende communicatiestijl over een vermogensopstelling, die bovendien onjuist was, het aanzien van het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht en dus in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van professionaliteit.

5.15.      De klachtonderdelen c en d zijn gegrond.

6.             De maatregel

6.1.        Omdat de klacht deels gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op. De schending van het fundamentele beginsel van professionaliteit moet betrokkene zwaar worden aangerekend. Alleen al daarom kan de Accountantskamer niet volstaan met een waarschuwing. Voorts heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat betrokkene zich te stellig heeft uitgelaten over de vermogensopstelling en ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij als accountant de vermogensopstelling op juistheid en volledigheid heeft gecontroleerd. Tot slot heeft de Accountantskamer betrokkenes houding ter zitting meegewogen: betrokkene toonde geen zelfreflectie en geen inzicht in het onrecht dat hij klaagster heeft aangedaan.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht voor wat betreft klachtonderdelen b, c en d gegrond;
     
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I. Tubben en mr. J.N. Bartels (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.