ECLI:NL:TACAKN:2022:23 Accountantskamer Zwolle 21/1962 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:23
Datum uitspraak: 24-06-2022
Datum publicatie: 24-06-2022
Zaaknummer(s): 21/1962 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht, waarschuwing. Betrokkene heeft in verband met een geschil tussen een ondernemer en zijn voormalige accountant een e-mail (rapport) opgesteld. In dit rapport heeft betrokkene geschreven dat de accountant van de ondernemer fouten heeft gemaakt. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd, omdat hij geen hoor en wederhoor heeft gepleegd waardoor zijn rapport geen deugdelijke grondslag heeft. Daarnaast heeft hij (onder andere) niet vermeld welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd en is hij te stellig geweest in zijn bewoordingen. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Dat betrokkene de ondernemer heeft gewezen op de mogelijkheid om een tuchtklacht tegen zijn voormalige accountant in te dienen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om laagdrempelig tuchtrecht voor accountants in te stellen. Het verstrekken van informatie draagt bij aan de bekendheid van het bestaan van het tuchtrecht.

UITSPRAAK van 24 juni 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 16 november 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1962 Wtra AK van

X B.V.

gevestigd en kantoorhoudende te [plaats1]

K L A A G S T E R

Gemachtigde: mr. [A]

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. E.C.A. Nass te Nijmegen

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 25 maart 2022. Klaagster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar statutair bestuurder, drs. [B] RA, bijgestaan door mr. [A]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.  

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.        Klaagster is een accountantskantoor.

2.3.        De heer [C] (hierna: de ondernemer) is lange tijd klant geweest van klaagster. Klaagster had (onder andere) de opdracht om ten behoeve van een  periodiek verrekenbeding jaarlijks een administratieve uitwerking van de huwelijkse voorwaarden van de ondernemer en zijn (ex-)echtgenote samen te stellen. Mevrouw [D] AA was daarvoor de eindverantwoordelijke accountant (hierna: de eindverantwoordelijke accountant).

2.4.        In het kader van de echtscheiding tussen de ondernemer en zijn (ex-)echtgenote heeft de eindverantwoordelijke accountant uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden over de boekjaren 2012 tot en met 2016 gemaakt.  

2.5.        Tussen de ondernemer en klaagster is een geschil ontstaan. Volgens de ondernemer heeft klaagster geen uitvoering gegeven aan de opdracht die hij en zijn ex-echtgenote hadden gegeven tot het jaarlijks uitwerken van het in hun huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. De ondernemer heeft klaagster daarvoor aansprakelijk gesteld. Klaagster heeft deze aansprakelijkheid afgewezen.

2.6.        Betrokkene heeft op 4 september 2019 een e-mail (hierna: het rapport) aan de ondernemer gestuurd. In het rapport heeft betrokkene geschreven dat de eindverantwoordelijke accountant fouten heeft gemaakt bij de uitwerking van de huwelijkse voorwaarden.

2.7.        Op 5 september 2019 heeft de advocaat van de ondernemer klaagster opnieuw aansprakelijk gesteld, waarbij is verwezen naar het rapport van betrokkene van 4 september 2019.

2.8.        Op 26 augustus 2020 heeft de ondernemer een tuchtklacht ingediend tegen de eindverantwoordelijke accountant. Haar is onder meer verweten dat dat zij de administratieve uitwerkingen van de huwelijkse voorwaarden van 2012 niet correct heeft opgesteld.

2.9.        De Accountantskamer heeft de tuchtklacht tegen de eindverantwoordelijke accountant op 1 maart 2021 op zitting behandeld. Betrokkene was als informant van de ondernemer (de klagende partij) aanwezig bij de zitting. Tijdens de zitting heeft de Accountantskamer vragen aan betrokkene gesteld. In het proces-verbaal staat het volgende:

“(…) De heer [Y] AA antwoordt als volgt op vragen van de Accountantskamer:

Klager heeft mij gevraagd of ik zijn zaken wilde behartigen. Dat was op het einde van zijn scheiding. Hij heeft mij gevraagd te kijken naar de berekeningen. Ik heb de berekeningen nagelopen en zag dat sommige punten niet goed waren verwerkt. Ik ben niet ingegaan op de berekeningen an sich. Ik heb gewoon een fout geconstateerd. Ik heb het naar de advocaat gestuurd. Ik weet niet of ik in dit geval hoor of wederhoor had moeten toepassen.

Tijdens een cursus hoorde ik van een vergelijkbare casus en toen heb ik voorgesteld om deze zaak bij de Accountantskamer voor te leggen.

Ik ben geen deskundige met betrekking tot de uitleg van huwelijkse voorwaarden. Ik heb niet naar de huwelijkse voorwaarden gekeken. Dat ligt op het terrein van juristen. Ik heb alleen naar de belastingkant gekeken.

(…)”

2.10.      Bij uitspraak van 3 mei 2021 heeft de Accountantskamer de klacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft, ondanks het feit dat NBA Handreiking 1127 van toepassing is, geen hoor en wederhoor toegepast, waardoor het rapport geen deugdelijke grondslag heeft;

b. betrokkene heeft geen hoor en wederhoor toegepast, ondanks het feit dat zijn rapport zou kunnen kwalificeren als een persoonsgericht onderzoek als bedoeld in NBA-handreiking 1112, waardoor een deugdelijke grondslag voor dat rapport ontbreekt;

c. betrokkene heeft actief voorgesteld een tuchtrechtelijke procedure te starten tegen een collega-accountant, zonder verifiëring van (eenzijdige) feiten;

d. betrokkene heeft de bedreiging dat hij onvoldoende vakkundig was om een akte van huwelijkse voorwaarden juridisch te beoordelen niet onderkend, waardoor een deugdelijke onderbouwing van het rapport ontbreekt;

e. betrokkene heeft in een mogelijke rol als partijdeskundige NBA-handreiking 1127 niet toegepast en dat geldt mogelijk ook voor NBA-handreiking 1111;

f. betrokkene heeft in zijn rapport enige mate van zekerheid verschaft zonder dat zijn rapport berust op een voldoende deugdelijke grondslag.

4.             De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

4.2.        De klachtonderdelen a, e en f hebben alle betrekking op het rapport van betrokkene van 4 september 2019. Daarom zullen deze klachtonderdelen gezamenlijk worden besproken.

Klachtonderdelen a, e en f: het rapport van 4 september 2019 deugt niet

4.3.        Klaagster heeft naar voren gebracht dat betrokkene zijn rapport heeft geschreven op het moment dat de civielrechtelijke discussie tussen klaagster en de ondernemer al enige tijd speelde. Klaagster was anderhalf jaar daarvoor al aansprakelijk gesteld. Omdat betrokkene wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn rapport zou worden gebruikt in dit geschil, is volgens klaagster NBA-Handreiking 1127 “Opdrachten uitgevoerd ter ondersteuning bij (potentiële) geschillen” van toepassing. Klaagster stelt dat betrokkene onvoldoende toepassing aan deze handreiking heeft gegeven, omdat uit zijn rapport niet blijkt wat de reikwijdte van de opdracht is geweest, welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en wat de uitkomsten zijn. Daarnaast heeft betrokkene de eindverantwoordelijke accountant niet gehoord en heeft hij zijn bevindingen ook niet aan haar voorgelegd. Volgens klaagster kan het horen alleen achterwege blijven als dit absoluut niet noodzakelijk is om een deugdelijke grondslag te krijgen. Ook heeft klaagster naar voren gebracht dat betrokkene in zijn rapport een bepaalde mate van zekerheid heeft verschaft, doordat hij daarin conclusies heeft getrokken. Hij heeft namelijk geschreven “Mijn conclusie is dat de betreffende uitwerking van 2012 niet juist is geweest.” Volgens klaagster beschikte betrokkene niet over voldoende en geschikte informatie om tot zijn conclusies te komen.

4.4.        De Accountantskamer overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een adviesopdracht en dat betrokkene in het kader van die opdracht zijn rapport heeft opgesteld. Op de zitting heeft betrokkene erkend dat hij op de hoogte was van het geschil tussen de ondernemer en klaagster. Ook wist betrokkene dat de ondernemer hem om zijn mening had gevraagd ter versterking van zijn standpunt in dit geschil. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat sprake is van werkzaamheden waarop in elk geval Handreiking 1127 (Opdrachten uitgevoerd ter ondersteuning van (potentiële) geschillen) van toepassing is.

4.5.        Het niet of niet correct toepassen van een bepaling uit een NBA-handreiking kan volgens vaste jurisprudentie slechts een tuchtrechtelijk verwijt opleveren indien en voor zover daarmee schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is, waarbij in het bijzonder het bepaalde in de VGBA van belang is.[1]

4.6.        Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer[2] dat, indien een rapport mede bedoeld is ter ondersteuning van een standpunt in het kader van geschillen of om in een gerechtelijke procedure te worden overgelegd, de accountant niet alleen het belang van de opdrachtgever, maar ook het algemeen belang heeft te dienen. Hij moet er dan ook voor zorgen dat zijn rapport de waarheidsvinding niet belemmert doordat dit te eenzijdig is toegespitst op het standpunt of belang van de opdrachtgever. Bovendien dient dat wat hij rapporteert feitelijk juist te zijn. Het rapport moet berusten op een deugdelijke grondslag.

4.7.        Voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag geldt als uitgangspunt dat toepassing moet worden gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, zoals ook staat vermeld in paragraaf 4.9 van Handreiking 1127. Vaststaat dat betrokkene de eindverantwoordelijke accountant niet in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie op het rapport te geven.   Betrokkene heeft op de zitting erkend dat hij de eindverantwoordelijke accountant in de gelegenheid had moeten stellen om haar zienswijze te geven ten aanzien van zijn bevindingen. Omdat betrokkene ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast, heeft zijn rapport geen deugdelijke grondslag.

Verder heeft betrokkene in zijn rapport geconcludeerd dat de door de eindverantwoordelijke accountant gemaakte uitwerking met betrekking tot het jaar 2012 niet juist is. Betrokkene heeft daarbij echter niet de reikwijdte van de opdracht en de uitgevoerde werkzaamheden weergegeven, zoals ook vermeld in paragraaf 4.5 van Handreiking 1127. Ook heeft hij interpretaties en alternatieven niet benoemd (paragrafen 4.3 en 4.4 van Handreiking 1127). Doordat betrokkene dit achterwege heeft gelaten, is de objectieve waarheidsvinding belemmerd. Betrokkene is bovendien te stellig geweest, doordat hij geen duidelijke voorbehouden of beperkingen in de uitkomsten heeft weergegeven. Door het woord conclusie te gebruiken suggereert hij een mate van zekerheid die niet op een deugdelijke grondslag berust.

Nu het rapport geen deugdelijke grondslag heeft, de objectieve waarheidsvinding is belemmerd en betrokkene in zijn rapport te stellig is geweest, moet worden geconcludeerd dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd. De klachtonderdelen zijn daarom gegrond.

Klachtonderdeel b: geen hoor en wederhoor ondanks NBA Handreiking 1112

4.8.        Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat het onderzoek dat betrokkene heeft uitgevoerd, kan worden aangemerkt als een persoonsgericht onderzoek, zoals bedoeld in NBA-Handreiking 1112. Omdat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, ontbreekt volgens klaagster een deugdelijke grondslag voor dit onderzoek.

4.9.        De Accountantskamer overweegt dat de kern van dit klachtonderdeel is dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het ontbreken van hoor en wederhoor is al in het vorige klachtonderdeel besproken. Dit klachtonderdeel heeft daardoor geen zelfstandige betekenis, zodat het geen bespreking behoeft.

Klachtonderdeel c: voorstel tot indienen van een tuchtklacht

4.10.      Met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft klaagster aangevoerd dat betrokkene tijdens de zitting van 1 maart 2021 heeft verklaard dat hij aan de ondernemer en zijn advocaat heeft voorgesteld om een tuchtklacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen. Volgens klaagster past het niet bij de stand van het beroep van accountants om in een civielrechtelijke kwestie het voorstel te doen om een collega-accountant in een tuchtprocedure te betrekken. Een tuchtprocedure is niet bedoeld voor het behalen van een civielrechtelijk gelijk. Bovendien had betrokkene volgens klaagster door middel van hoor en wederhoor moeten toetsen of de feiten zoals die hem door de ondernemer bij het verstrekken van de opdracht zijn geschetst volledig en juist waren.

4.11.      Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij op verzoek van de ondernemer zijn visie heeft gegeven over de door de eindverantwoordelijke accountant opgestelde uitwerkingen. Betrokkene heeft niet actief voorgesteld om een tuchtklacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen. Hij heeft slechts gewezen op deze rechtsingang.

4.12.      De Accountantskamer overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om laagdrempelig tuchtrecht voor accountants in te stellen. Iedereen die ontevreden is over het werk of gedrag van een accountant kan daarover een klacht indienen bij de Accountantskamer. Een belang bij de klacht is niet vereist. Dit tuchtrecht is onder meer bedoeld om de kwaliteit van de uitoefening van het accountantsberoep op niveau te houden. Het accountantsberoep onderscheidt zich daarmee van andere (financiële) dienstverleners die niet aan onafhankelijk tuchtrecht zijn onderworpen.

4.13.      Gelet op de onder 4.12 weergegeven bedoeling van het tuchtrecht valt niet in te zien waarom het feit dat betrokkene als accountant de ondernemer heeft gewezen op de mogelijkheid om een klacht tegen de eindverantwoordelijke accountant in te dienen niet zou passen bij de stand van het beroep van accountants. Het verstrekken van deze informatie draagt immers bij aan de bekendheid van het bestaan van het tuchtrecht. Verder valt niet in te zien waarom betrokkene in dit kader eerst de eindverantwoordelijke accountant om haar zienswijze had moeten vragen. Een dergelijke verplichting past niet bij laagdrempelig tuchtrecht. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d: onvoldoende deskundig

4.14.      Klaagster heeft aangevoerd dat uit het rapport van betrokkene van 4 september 2019 volgt dat hij de huwelijkse voorwaarden heeft beoordeeld, terwijl hij op de zitting van 1 maart 2021 heeft verklaard dat hij geen deskundige is met betrekking tot de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Dat zou volgens hem de taak zijn van juristen en betrokkene zou daarom alleen naar de belastingkant hebben keken. Omdat betrokkene geen deskundigheid heeft op het gebied van huwelijkse voorwaarden, had hij volgens klaagster bij de acceptatie van de opdracht moeten onderkennen dat er een bedreiging bestond met betrekking tot het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Hij had dan anderen kunnen inschakelen die wel over de vereiste deskundigheid beschikten. Dat heeft betrokkene niet gedaan. Hij heeft in zijn rapport de indruk gewekt dat hij ook de juridische aspecten heeft beoordeeld. Vanwege het ontbreken van voldoende deskundigheid mist zijn rapport volgens klaagster een deugdelijke onderbouwing.

4.15.      De Accountantskamer overweegt dat klaagster op de zitting heeft verklaard dat zij de juistheid van de bevindingen van betrokkene niet heeft onderzocht. Zij heeft haar verwijt alleen gebaseerd op de verklaring van betrokkene op de zitting van 1 maart 2021. Betrokkene heeft echter weersproken dat hij ondeskundig zou zijn, waarbij hij heeft gewezen op het feit dat hij accountant is. Ook heeft hij gesteld dat zijn verklaring op de zitting volledig uit zijn verband is getrokken. Gelet op dit verweer van betrokkene lag het op de weg van klaagster om haar stelling nader te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat betrokkene over onvoldoende deskundigheid beschikte om tot zijn bevindingen zoals hij die in zijn rapport heeft weergegeven, te kunnen komen. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.16.      De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen a, e en f gegrond worden verklaard. De overige klachtonderdelen zullen ongegrond worden verklaard.  

5.             De maatregel

5.1.        Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene heeft verklaard in te zien dat hij niet juist heeft gehandeld. Ook is meegewogen dat betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a, e en f gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. P.C. Römer en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en C.M. Verdiesen AA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] ECLI:NL:CBB:2017:364

[2] ECLI:NL:TACAKN:2021:34