ECLI:NL:TACAKN:2022:18 Accountantskamer Zwolle 21/1897 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:18
Datum uitspraak: 13-05-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s): 21/1897 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over samenstellingswerkzaamheden en administratieve dienstverlening door accountant; klacht deels gegrond; oplegging maatregel van waarschuwing. Betrokkene is niet vaktechnisch verantwoordelijk voor de begeleiding en advisering van medewerker X. Betrokkene heeft door een bepaling in de VOF-akte die betrekking heeft op de verdeling van het bedrijfsresultaat over het hoofd te zien, gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 13 mei 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 8 november 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1897 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

gemachtigde: mr. [A] te [plaats2]

t e g e n

Y

voorheen accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

gemachtigde: mr. [B] te [plaats4]

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 16 november 2021
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 11 maart 2021. Klager is verschenen, vergezeld van mr. [C] en bijgestaan door mr. [A]. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. [B].  

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is van [datum] tot [datum] ingeschreven geweest in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) in [plaats5]. Betrokkene is bij [accountantskantoor1] steeds werkzaam geweest voor klanten die werkzaam zijn in de “agri en food sector”.

2.2.        Klager woont in [plaats1]. Hij heeft samen met enkele familieleden binnen een vennootschap onder firma  een agrarisch bedrijf uitgeoefend. Deze vennootschap onder firma , die gevestigd is in [plaats6], voert de handelsnaam [vof1] (hierna: de VOF).

2.3.        Op 18 oktober 2013 heeft [accountantskantoor1] een eerste opdrachtbevestiging afgegeven aan de [vof1]. Deze opdrachtbevestiging is namens [accountantskantoor1] ondertekend door [D] AA (hierna: [D]). Als contactpersoon is [E] (hierna: [E]) vermeld. Deze opdrachtbevestiging had zowel betrekking op administratieve dienstverlening als op het samenstellen van financiële informatie.

2.4.        Op 2 mei 2018 is de VOF-akte van de VOF [vof1] gewijzigd. De achtergrond van deze wijziging was dat een neef van klager toetrad tot de VOF. 

2.5.        Op 17 september 2019 heeft betrokkene een nieuwe opdrachtbevestiging afgegeven. Deze nieuwe opdrachtbevestiging heeft zowel betrekking op het samenstellen van financiële informatie als op administratieve dienstverlening.

2.6.        Op enig moment heeft klager besloten dat hij alsnog wenst uit te treden uit de VOF. In het kader van de uittreding van klager uit de VOF heeft de belastingadviseur mr. [C] (hierna: [C]) van [accountantskantoor2] klager bijgestaan. [C] heeft erop gewezen dat de eerdere stukken tekortkomingen bevatten; zo ontving klager ten onrechte geen vergoeding voor de inbreng van het gebruik en genot van de landbouwgronden. Op 29 juni 2020 is de vaststellingsovereenkomst in verband met de uittreding van klager uit de VOF getekend.

2.7.        [accountantskantoor1] heeft erkend dat aanvankelijk fouten zijn gemaakt in de jaarrekening 2018 van de VOF [vof1]. Betrokkene heeft op 9 juli 2020 een gecorrigeerde jaarrekening 2018 toegezonden aan de VOF. [accountantskantoor1] heeft geen kosten in rekening gebracht voor het aanpassen van de jaarrekening. Ook heeft [accountantskantoor1] de door klager verschuldigde belastingrente ten gevolge van de te late indiening van de aangifte IB 2018 vergoed.

3.             De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:

a.            Betrokkene is onvoldoende onpartijdig geweest in het kader van de advisering aan [vof1] VOF en haar vennoten;

b.            Betrokkene heeft klager niet geïnformeerd over dan wel gewaarschuwd voor belangrijke financiële en fiscale gevolgen van:

                i.             de wijziging van de vof-akte toen een neef van klager tot de VOF toetrad;

                ii.            de wijziging in de winstverdeling in de VOF vanaf het boekjaar 2018;

iii.            de gewijzigde winstverdeling in het boekjaar 2018 op het punt van de rente over het kapitaal in de VOF;

iv.           de gewijzigde winstverdeling in het boekjaar 2018 op het punt van een redelijke vergoeding voor in gebruik en genot ingebrachte landbouwgronden;

v.            de toerekening van kosten en de vergoeding wegens inbreng van het gebruik en genot van de landbouwgronden;

c.            Betrokkene heeft onvoldoende voortvarend meegewerkt aan foutherstel en zij heeft in dat proces onvoldoende voortvarend gehandeld.

4.             De beoordeling

4.1.1.     Betrokkene stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is omdat klagers naam niet volledig is vermeld in het klaagschrift, omdat sprake is van misbruik van klachtrecht en omdat onvoldoende duidelijk is wat klager betrokkene verwijt.

4.1.2.     Artikel 22, derde lid, van de Wtra bepaalt, voor zover hier van belang, dat het klaagschrift de naam van de klager dient te vermelden. In het klaagschrift is vermeld dat de klacht is ingediend namens [X], wonende aan de [straat1] te [plaats1]. Gebleken is dat de volledige voorletters van klager [voorletters] zijn. De Accountantskamer overweegt dat het doel van deze bepaling is dat duidelijk moet zijn wie een klacht indient. Over de vraag door wie deze klacht is ingediend kan, mede gezien de vermelding van het woonadres van klager, geen misverstand bestaan. Uit het namens betrokkene ingediende verweerschrift blijkt in voldoende mate dat hierover bij betrokkene geen onduidelijkheid bestaat. Het enkel vermelden van klagers eerste voorletter in het klaagschrift staat dan ook niet in de weg aan de ontvankelijkheid van de klacht.

4.1.3.     Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de achtergrond van deze klacht gelegen is in een tegen [accountantskantoor1] te voeren civielrechtelijke procedure; klager misbruikt het klachtrecht door een klacht in te dienen terwijl het hem eigenlijk gaat om zijn eigen financiële belang. De Accountantskamer overweegt naar aanleiding van deze stelling dat artikel 22, eerste lid, van de Wtra bepaalt dat een ieder bij een vermoeden van tuchtrechtelijk laakbaar handelen als omschreven in deze bepaling een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Niet vereist is dat de indiening van een klacht is ingegeven door de wens om op te treden tegen inbreuken op wettelijke bepalingen en/of de voor een accountant geldende beroepsethiek. De Accountantskamer zal de vraag wat klagers motief was voor het indienen van een klacht in het midden laten aangezien het antwoord op deze vraag niet kan afdoen aan de ontvankelijkheid van klager in zijn klacht.

4.1.4.     De Accountantskamer stelt vast dat uit het verweerschrift, in het bijzonder uit de weergave van de klachtonderdelen in randnummer 26 daarvan, blijkt dat betrokkene wel degelijk heeft begrepen waarover wordt geklaagd. Van een situatie waarin uit het klaagschrift onvoldoende duidelijk wordt wat klager betrokkene verwijt, is dan ook geen sprake.

4.1.5.     Niet gebleken is dat klager op enige andere grond (ambtshalve) in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Klager is in zijn klacht dan ook ontvankelijk.

4.2.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

4.3.1.     De Accountantskamer begrijpt de in de klachtonderdelen a en b, sub i, ii, iii en iv, naar voren gebrachte verwijten zo dat deze alle betrekking hebben op de advisering aan de VOF zoals deze vanuit [accountantskantoor1] plaatsvond. Klager stelt dat betrokkene hiervoor vaktechnisch verantwoordelijk is en dat zij tekort is geschoten in het toerusten en begeleiden van de medewerker die de VOF adviseerde.

4.3.2.     De Accountantskamer stelt vast dat noch uit de door [D] ondertekende opdrachtbevestiging van 18 oktober 2013, noch uit de door betrokkene zelf ondertekende opdrachtbevestiging van 17 september 2019 blijkt dat de verleende opdracht mede betrekking had op het verrichten van advieswerkzaamheden ten behoeve van de VOF. Evenmin is gebleken dat hiervoor een separate opdracht aan betrokkene is verleend. Betrokkene had ook feitelijk geen betrokkenheid bij de advisering van de VOF door [E] en de door [E] verrichte advieswerkzaamheden hielden geen verband met de aan betrokkene verleende opdracht. Verder is niet gebleken dat de werkzaamheden van [E] onder verantwoordelijkheid van betrokkene werden uitgevoerd.

Voorts overweegt de Accountantskamer dat bij de advisering van de VOF een jurist, een fiscalist en een notaris betrokken zijn geweest. Betrokkene had geen inhoudelijke bemoeienis met de in de VOF-akte neergelegde afspraken. Betrokkene mocht ervan uitgaan dat de akte de door de vennoten gemaakte afspraken juist weergaf.
Gelet op het vorenstaande komt de Accountantskamer tot de conclusie dat betrokkene niet vaktechnisch verantwoordelijk is voor de begeleiding en advisering van [E].

4.3.3.     De klachtonderdelen a en b, sub i, ii, iii en iv, zijn daarom ongegrond.

4.4.1.    Betrokkene heeft ter zitting erkend dat                het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de op
2 mei 2018 ondertekende VOF-akte bij het samenstellen van de jaarrekening 2018 van de VOF over het hoofd is gezien. Deze bepaling heeft betrekking op de verdeling van het bedrijfsresultaat tussen de vennoten. Dit was een materiële post in de jaarrekening. De winstverdeling raakt direct de individuele financiële positie van de vennoten. Zeker nu sprake was van een toegetreden vennoot en een nieuwe VOF-akte had betrokkene alert moeten zijn om ervoor te zorgen dat de winstverdeling in overeenstemming was met de nieuwe VOF-akte.

4.4.2.     Betrokkene heeft door deze bepaling in de VOF-akte over het hoofd te zien gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

4.4.3.     Klachtonderdeel b, sub v, is daarom gegrond.

4.5.1.     Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Accountantskamer dat betrokkene, nadat zij een getekende vaststellingsoverenkomst van 29 juni 2020 heeft ontvangen waarin de correctie van de winstverdeling tussen de vennoten is vastgelegd, direct actie heeft ondernomen en zonder dat hiervoor kosten in rekening zijn gebracht op 9 juli 2020 een gecorrigeerde concept-jaarrekening aan de VOF heeft doen toekomen. Daarnaast heeft [accountantskantoor1] de door klager verschuldigde belastingrente als gevolg van de te late indiening van de aangifte inkomstenbelasting 2018 vergoed. De Accountantskamer is van oordeel dat de door betrokkene genomen maatregel in de gegeven omstandigheden toereikend was. Zij heeft hiermee gehandeld in overeenstemming met artikel 22 van de VGBA.

4.5.2.     Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

5.             De maatregel

5.1.        Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene door bij het samenstellen van de jaarrekening van de VOF het in de VOF-akte bepaalde over de verdeling van het bedrijfsresultaat over het hoofd te zien, gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ten gunste van betrokkene is meegewogen dat zij, toen zij op haar fout is gewezen, zich er actief voor heeft ingezet om de gevolgen van de door haar gemaakte fout weg te nemen.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a, b, sub i, ii, iii en iv, en c ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b, sub v, gegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- waarschuwing;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I. Tubben (rechterlijke lid) en

Th.A. Verkade RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.