ECLI:NL:TACAKN:2022:13 Accountantskamer Zwolle 21/1734 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2022:13
Datum uitspraak: 01-04-2022
Datum publicatie: 01-04-2022
Zaaknummer(s): 21/1734 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Frauderende accountant. Gegronde klacht, doorhaling voor de duur van acht jaar. Uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.Een accountant die in het kader van een overeenkomst van opdracht bevoegdheden had om betalingen voor een onderneming te verrichten, maakt meermaals, met gebruikmaking van valse facturen, geld van die onderneming over naar zijn eigen bankrekening. Door zijn handelwijze heeft de accountant gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit en heeft hij het vertrouwen in het accountantsberoep op ernstige wijze geschaad. 

ACCOUNTANTSKAMER

 

UITSPRAAK van 1 april 2022 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 18 oktober 2021 ontvangen klacht met nummer 21/1734 Wtra AK van

X1 B.V.

X2 B.V.

X3 B.V.

X4 B.V.

gevestigd te [plaats1]

K L A A G S T E R S

advocaten: mr. J.F. Rense en mr. C.J. Roosen te Rotterdam

t e g e n

Y RA MSc

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van de zijde van klaagsters.

1.2.        Betrokkene heeft bij e-mail van 23 november 2021 laten weten geen verweerschrift in te zullen dienen.

1.3.        De datum voor de zitting voor de behandeling van deze zaak is bepaald op maandag
21 februari 2022 om 10:30 uur.
Op zondag 20 februari 2022 heeft betrokkene om 18:26 uur een e-mail aan de Accountantskamer gestuurd met, de volgende tekst:

“Goedenavond,

Excuses, wegens privé omstandigheden (lees COVID) kan ik morgen niet op locatie zijn. Ik ben uiteraard wel telefonisch bereikbaar.

Met vriendelijke groet,

Y RA”

1.4.        Op maandagochtend 21 februari 2022 is door een secretaris van de Accountantskamer tweemaal tevergeefs getracht om telefonisch contact met betrokkene te krijgen met de bedoeling om de mogelijkheid te bespreken of betrokkene, als hij inderdaad niet aanwezig zou kunnen zijn, de zitting via een beeld- en geluidverbinding bij zou kunnen wonen.

Vervolgens is door het secretariaat van de Accountantskamer op dezelfde maandagochtend om 09:37 uur een e-mail aan betrokkene gestuurd met de volgende tekst:

“Geachte heer Y,

Ik heb u zojuist geprobeerd telefonisch te bereiken, helaas zonder resultaat. Ik verzoek u z.s.m. contact met ons op te nemen.

…..”
 

De Accountantskamer heeft  op 21 februari 2022 om 09:59 uur een leesbevestiging van betrokkene ontvangen met de volgende tekst:

“Uw bericht

…..

Verzonden: maandag 21 februari 2022 09:59:26 …..

Is gelezen op maandag 21 februari 2022 09:58:58”

1.5.        Direct voor de aanvang van de zitting om 10.30 uur heeft een secretaris van de Accountantskamer nogmaals getracht telefonisch contact met betrokkene te krijgen. De telefoon werd weer niet opgenomen.

1.6.        Aangezien betrokkene, hoewel daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet is verschenen, hij geen verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn zaak heeft gedaan, en de telefoon niet heeft beantwoord ondanks dat hij op de voorafgaande zondagavond heeft geschreven telefonisch bereikbaar te zijn, maar wel de e-mail van het secretariaat heeft gelezen althans geopend, heeft de Accountantskamer de klacht op de openbare zitting van 21 februari 2022 behandeld. Klaagsters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun advocaat mr. C.J. Roosen. Betrokkene heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

1.7.        Op dinsdag 22 februari 2022 heeft betrokkene om 06:38 uur een e-mail aan de Accountantskamer gestuurd met de volgende tekst:

“Geachte mevrouw,

Ik lig sinds zondagavond in bed met zware koorts en alle klachten van covid. Gisteren niets kunnen doen alleen maar geslapen. De COVID uitslag is negatief en ga proberen vandaag wat achter de computer te werken.

Zal ik u dan even telefonisch contacten?”

…..”

1.8.        Op dinsdag 22 februari 2022 heeft het secretariaat van de Accountantskamer om 11:58 uur aan betrokkene een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“Geachte heer Y,

Naar aanleiding van de e-mail die u vanmorgen om 06:38 aan de Accountantskamer heeft gezonden, kan ik u het volgende mededelen.

Overeenkomstig de mededeling in uw e-mail van 20 februari 2022 van 18:26 uur, hebben wij gistermorgen meerdere keren geprobeerd u telefonisch te bereiken maar dat is niet gelukt. Gisteren hebben wij u om 09:37 uur een e-mail gestuurd met het verzoek om contact met ons op te nemen. Om 09:59 uur ontvingen wij van u een bericht waaruit blijkt dat u onze e-mail van 09:37 uur heeft gelezen, althans dat deze door u is geopend. U heeft evenwel geen contact met ons opgenomen. Onmiddellijk voorafgaande aan de zitting hebben wij nogmaals tevergeefs getracht u telefonisch te bereiken.

U heeft geen verzoek gedaan om aanhouding van de behandeling van uw zaak.

Vervolgens is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van uw zaak ter zitting. Het onderzoek is afgesloten en de Accountantskamer zal binnen 15 weken een uitspraak doen. Mocht deze termijn niet worden gehaald, dan zullen wij u daarvan schriftelijk op de hoogte stellen.

Kopie dezes zend ik aan mr. Roosen en mr. Rense.

Bovenstaand bericht wordt tevens per post aan u toegezonden.”
 

1.9.        Op dinsdag 22 februari 2022 heeft betrokkene om 12:38 aan de Accountantskamer een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“Goedemiddag vrouw …..,

Dank voor de reactie. Helaas ben ik niet in staat geweest om contact te zoeken (zie ook eerder gegeven redenen), in bed inderdaad uw mail geopend maar verder weer gaan slapen.

Ik snap het standpunt van de kamer, al betreur ik deze wel. Inzake aanhouding van de zaak was mij niet bekend dat dit kon. Ik zie de uitspraak tegemoet.

Mvg

Y”

1.10.      De Accountantskamer heeft in de gang van zaken zoals die onder meer in de bovengenoemde mails is weergegeven (ook) geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Betrokkene heeft in zijn e-mail van 20 februari 2022 de Accountantskamer in het ongewisse gelaten over de precieze reden van zijn aangekondigde afwezigheid op de zitting van 21 februari 2022. Betrokkene schrijft immers niet meer dan dat er sprake is van aan Covid gerelateerde privé-omstandigheden. Dat kan betekenen dat betrokkene zelf ziek is, maar het kan er ook op duiden dat betrokkene niet ziek is, maar dat bijvoorbeeld een gezinslid of een familielid  ziek is. Betrokkene schrijft weliswaar dat hij weer is gaan slapen nadat hij de e-mail van de Accountantskamer had geopend (waartoe hij blijkbaar wel in staat was), maar hij schrijft niet dat hij, of namens hem een derde, niet in staat was de telefoon te beantwoorden of de Accountantskamer terug te bellen, hoewel hij wist dat de Accountantskamer telefonisch contact met hem zocht en hij eerder had geschreven telefonisch bereikbaar te zijn. In dit verband is ook van belang dat klaagsters in de persoon van de advocaat wel op de zitting zijn verschenen en zij recht hebben op een tijdige behandeling van en beslissing op hun klacht. De nalatigheid van betrokkene voorafgaand aan de zitting bereikbaar te zijn en helder en op tijd met de Accountantskamer te (doen) communiceren, wat van betrokkene als accountant mag worden verlangd, maakt dat bedoeld recht van klaagster in dit geval zwaarder weegt dan het recht van betrokkene bij een mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

2.             De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam bij zijn eigen onderneming [accountantskantoor1].

2.2.         [X1] houdt zich bezig met beheer en herontwikkeling van onroerend goed. In haar drie dochterondernemingen, [X2], [X3] en [X4], zijn de vastgoedportefeuilles ondergebracht.

Bestuurder van [X1] is [BV1]. De directie bestaat uit [A] (verder: [A]) en [B] (verder: [B].

3.            Standpunten van klaagsters en de klacht

3.1.        Betrokkene was vanaf 11 september 2019 bij klaagsters werkzaam. In eerste instantie werkte betrokkene voor klaagsters op basis van een interim-opdracht via een tussenpersoon. Met ingang van 18 februari 2020 verrichtte betrokkene op basis van een overeenkomst van opdracht vanuit zijn eigen onderneming de volgende werkzaamheden voor klaagsters: het opzetten en bijhouden van de financiële administratie, het inrichten van het online boekhoudsysteem, het inboeken en verrichten van betalingen van facturen, het opstellen van managementrapportages en het doen van btw- en vpb-aangiften.

3.2.        Betrokkene was binnen de groep de enige controller/financial manager, en in die hoedanigheid had hij verschillende bevoegdheden: inboeken facturen en betalingen, doorvoeren mutaties in de financiële administratie en het verrichten van betalingen voor [X1] tot een bedrag van € 50.000. Betalingen voor de dochters werden eerst ter goedkeuring voorgelegd aan [A] of [B], waarna betaling in de systemen van de bank digitaal werden geautoriseerd op basis van twee handtekeningen: die van betrokkene en [A] of [B].

3.3.        Over het verlengde boekjaar 2020 is door de externe accountant een statutaire jaarrekeningcontrole uitgevoerd. Deze accountant ontdekte dat enkele betalingen, voorgesteld als betalingen aan leveranciers, in wekelijkheid betalingen waren naar bankrekeningnummers van betrokkene. De accountant heeft hiervan op 5 augustus 2021 melding gemaakt aan de directie van klaagsters. Deze melding was voor klaagsters aanleiding om in de administratie te onderzoeken welke uitgaande betalingen naar bankrekeningen (privé en zakelijk) van betrokkene zijn gedaan. Uit deze initiële analyse bleek dat betrokkene voor een bedrag van circa € 40.000,-- betalingen had verricht naar zijn eigen rekeningen zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag bestond.

3.4.        Op 16 augustus 2021 hebben [A] en [B] betrokkene met hun bevindingen geconfronteerd. Betrokkene heeft tijdens dat gesprek erkend dat hij betalingen van de rekeningen van klaagsters naar zijn eigen rekeningen heeft verricht zonder dat daarvoor een zakelijke grondslag was. Betrokkene heeft toegezegd mee te werken aan een verder onderzoek naar de betalingen en heeft nog diezelfde dag een bedrag van € 50.000 aan [X1] overgemaakt. Op 17 augustus 2021 hebben klaagsters de aan betrokkene verstrekte opdracht met onmiddellijke ingang beëindigd.

3.5.        Om zicht te krijgen op de precieze omvang van de ten onrechte betaalde bedragen hebben klaagsters het kantoor [BV2] te [plaats3] (verder: [BV2]) opdracht gegeven om een nader onderzoek naar betrokkene te verrichten. Op 18 augustus 2021 hebben twee medewerkers van [BV2] een gesprek met betrokkene gehad. Op 8 september 2021 heeft [BV2] op basis van het door haar verrichte onderzoek een conceptrapport opgesteld. Dat rapport is op 10 september 2021 aan betrokkene gezonden. Op 12 september 2021 heeft betrokkene [BV2] laten weten akkoord te zijn met het conceptrapport en daar nog een aanvulling op te hebben. Het definitieve rapport is opgesteld op 13 september 2021.

3.6.        Uit het onderzoek van [BV2] is gebleken dat betrokkene in de periode van 31 januari 2020 tot 24 juni 2021 ten laste van [X1] en twee van haar dochters door middel van 17 betalingen in totaal een bedrag van € 50.997,50 naar zijn eigen bankrekeningen heeft overgemaakt. In de betalingsopdrachten is door betrokkene de naam van een bestaande leverancier van klaagsters opgegeven.
Daarnaast heeft betrokkene gedurende een bepaalde periode voor de door hem verrichte werkzaamheden facturen aan klaagsters gestuurd waarbij een hoger tarief is gehanteerd dan was overeengekomen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 5.118,30. Betrokkene heeft dit bedrag en nog een aanvullend bedrag van € 997,50 aan klaagsters terugbetaald.

3.7.        Klaagsters verwijten betrokkene dat hij het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht door zichzelf door het verrichten van frauduleuze betalingen ten koste van klaagsters te verrijken en te trachten om deze betalingen in de financiële administratie te verhullen, hetgeen strijdig is met het bepaalde in de artikelen 2, 4, 6 en 13 van de VGBA.

4.            De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de VGBA.

4.2.        Het door [BV2] opgestelde conceptrapport van 8 september 2021 is op 10 september 2021 aan betrokkene gezonden. Betrokkene heeft bij e-mail van 12 september 2021 laten weten akkoord te zijn met de inhoud van dat rapport. De enige opmerking die betrokkene bij het conceptrapport had was, dat hij naast het bedrag van € 50.000,-- ook nog een bedrag van
€ 997,50 heeft terugbetaald.

Betrokkene heeft de hiervoor onder 3.1 tot en met 3.6. weergegeven standpunten van klaagsters niet betwist zodat de Accountantskamer van de juistheid daarvan uit zal gaan.

Op grond van de niet betwiste standpunten van klaagsters en de inhoud van het rapport van [BV2] komt de Accountantskamer tot de conclusie dat betrokkene in ieder geval 17 maal door middel van valse facturen in totaal een bedrag van € 50.997,50 heeft overgemaakt van de bankrekeningen van klaagsters (met uitzondering van [X4]) naar zijn eigen bankrekeningen. Uit een verslag van het gesprek dat op 18 augustus 2021 tussen twee medewerkers van [BV2] en betrokkene heeft plaatsgevonden, blijkt dat betrokkene dit ook heeft erkend. Uit dat verslag blijkt verder dat betrokkene met betrekking tot het motief voor zijn handelen heeft verklaard dat hij werd gedreven door hebzucht naar meer geld.

Uit het rapport van [BV2] blijkt dat de wijze waarop betrokkene getracht heeft de frauduleuze betalingen te maskeren weliswaar niet ingenieus was, maar dat neemt niet weg dat betrokkene wel getracht heeft zijn handelen in de financiële administratie te verhullen.
Dat hij voor zijn werkzaamheden vier maal een te hoge factuur heeft verstuurd, heeft betrokkene eveneens erkend. Uit het gespreksverslag van 18 augustus 2021 blijkt, dat betrokkene daarover heeft verklaard dat dit het gevolg zou zijn van het gebruik van een verkeerde code in Exact. Het zou volgens hem gaan om een vergissing en niet om opzettelijk handelen. Aangezien dit verder geen onderwerp van onderzoek is geweest, zal de Accountantskamer bij haar beoordeling het feit dat betrokkene te hoge bedragen voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht, buiten beschouwing laten.

Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit en heeft hij met zijn handelwijze het accountantsberoep ernstig in diskrediet gebracht.

De klacht is daarom gegrond.

4.3.        Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van de overtreding van betrokkene en de omstandigheden waaronder de overtreding zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer erop gelet dat betrokkene zich, gedreven door hebzucht, gedurende langere tijd schuldig heeft gemaakt aan fraude waarmee hij bij zijn opdrachtgever ruim € 50.000,-- heeft verduisterd om zichzelf daarmee te verrijken. Daardoor heeft betrokkene in ernstige mate gehandeld in strijd met het fundamentele beginselen van integriteit en heeft hij het vertrouwen in het accountantsberoep op ernstige wijze geschaad. De Accountantskamer is van oordeel dat in de beroepsgroep geen plaats is voor frauderende accountants. Bij het opleggen van de duur van de maatregel heeft de Accountantskamer als verzachtende omstandigheden mee laten wegen dat betrokkene zijn handelen, direct nadat hij daarmee werd geconfronteerd, heeft toegegeven en dat hij volledig aan het door zijn opdrachtgever ingestelde onderzoek heeft meegewerkt. Verder weegt ten gunste van betrokkene mee dat hij de door hem verduisterde en te veel in rekening gebrachte bedragen, onmiddellijk na de ontdekking van de fraude heeft terugbetaald.
De Accountantskamer zal de termijn waarop betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven daarom bepalen op acht jaren.
 

4.4.        Ter zitting is het vermoeden gerezen dat betrokkene als accountant nog steeds werkzaamheden voor cliënten verricht omdat hij zijn accountantsdiensten via zijn website aanbiedt. Gelet op de ernst van de geconstateerde overtreding acht de Accountantskamer dit geen wenselijke situatie. De uitspraak zal daarom, met toepassing van het bepaalde in artikel 48, eerste lid, Wtra, vanwege zwaarwegende openbare belangen, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.5.        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.            Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van als bedoeld in artikel 2, eerste lid            onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de
            registe
    rs, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop de voorzitter
            van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft gegeven;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op acht jaren;
  • verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van
    deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.          

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en prof. dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op
1 april 2022.

De secretaris is buiten

staat te ondertekenen                                                                                 __________                                                                                                                                                                   voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.