ECLI:NL:TACAKN:2021:7 Accountantskamer Zwolle 20/777 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2021:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2021 |
Datum publicatie: | 18-01-2021 |
Zaaknummer(s): | 20/777 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Betrokkene heeft in een echtscheidingsprocedure voor één van de echtelieden als partijadviseur een waardeanalyse gemaakt van aandelen in een besloten vennootschap. Volgens klager heeft hij de waarde van een deelneming vastgesteld zonder zelf onderzoek te verrichten en onterecht aan goodwill een waarde toegekend. Ook heeft betrokkene volgens klager geen rekenkundige onderbouwing gegeven hoewel klager daarom heeft gevraagd en onvoldoende oog gehad voor de belangen van klager. Voor de beoordeling van de handelwijze van betrokkene in zijn rol als zogeheten partij-accountant is de jurisprudentie die ziet op accountants die in hun zakelijke betrekkingen zelf deelnemen aan het rechtsverkeer, van overeenkomstige toepassing. Het is eveneens vaste rechtspraak van de Accountantskamer dat een accountant gegevens mag verzamelen ter onderbouwing van een partijstandpunt om daarmee het belang van die partij te dienen, mits de accountant zich daarbij houdt aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Verder geldt volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich brengt dat conclusies die in een schriftelijk eindproduct van een accountant zijn opgenomen van een deugdelijke grondslag dienen te zijn voorzien en geldt dat in versterkte mate indien een dergelijke rapportage bedoeld is om in een gerechtelijke procedure, die is gericht op waarheidsvinding, ter ondersteuning van een partijstandpunt over te leggen. Beoordeeld tegen deze achtergrond zijn de klachtonderdelen ongegrond verklaard. |
ACCOUNTANTS KAMER
UITSPRAAK van 18 januari 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 14 april 2020 datum ontvangen klacht met nummer 20/777 Wtra AK van
X
wonende te [plaats1]
K L A G E R
advocaat: mr. H.C. Bijleveld
t e g e n
Y RV
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaten: mr. F.C.M. van der Velden en mr. A.O. Salkazanova
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de op 9 oktober 2020 ontvangen nadere bijlagen van klager
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 23 oktober 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaten.
2. De feiten
2.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba en verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats2].
2.2. Klager is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV1] ([BV1]). Deze vennootschap is enig aandeelhouder van werkmaatschappij [BV2] ([BV2]). Klager is indirect bestuurder van [BV2]. [BV2] was vennoot in de vennootschap onder [VOF] (VOF). De VOF is een makelaardij die zich (met name) richt op (ver)koop en (ver)huur van winkelplanden.
2.3. In de periode van 2017-2019 was klager met [A] ([A]) betrokken in een mediationtraject om hun echtscheiding af te wikkelen. In dat traject werd klager bijgestaan door een advocaat en een financeel adviseur. [A] werd bijgestaan door een advocaat en betrokkene als financieel adviseur. Betrokkene werd bijgestaan door een collega van [accountantskantoor].
2.4. Tijdens de tweede mediationbijeenkomst op 23 januari 2018 is tussen partijen discussie ontstaan over de input die daarvoor door betrokkene was verstrekt. Eind mei 2018 is vervolgens een nieuwe mediator benoemd. Per e-mail van 1 november 2018 heeft de mediator partijen een opdracht verstrekt. [A] heeft betrokkene gevraagd haar daarbij te ondersteunen.
2.5. Betrokkene heeft een waarde-analyse gemaakt van de aandelen [BV1]. In de vermogensopstelling is bij deelnemingen onder de kolom “[BV2]”een bedrag vermeld van
€ 4.495.000. Ook is een toelichting op de waarde-analyse opgenomen. Daarin staat:
“Toelichting waarde-analyse aandelen [BV1].
1. Cijfers zijn ontleend aan de concept jaarrekeningen over het boekjaar 2017.
2. Goodwill [VOF] is gebaseerd op de bieding van [B]. Bij de gehanteerde goodwill is voorzichtigheidshalve slechts 50% van de door [B] voorgespiegelde extra waarde als gevolg van toekomstige omzetstijgingen (> 2,8 mio) meegenomen. Er is uitgegaan van twee firmanten (situatie jaarrekening 2017).
De belastinglatentie is berekend op basis van de thans bekende tarieven, ontleend aan het belastingplan 2019 en wegens de uitgestelde betaling contant gemaakt tegen 4%.
3. In deze tabel worden de ‘staken’ [BV2], met daarin de VOF, en [C] geconsolideerd tezamen met de topholding [BV1].
4. [C] wordt voor 50% in de consolidatie betrokken.
5. Teneinde dubbeltellingen te voorkomen moet enkele van de getotaliseerde posten worden gecorrigeerd. Deze eliminatie ziet op de waarde van de deelnemingen en de onderlinge RC-verhoudingen binnen de groep.
6. De waarde van de aandelen [BV1] bedraagt afgerond € 10,7 miljoen.”
2.6. Op 11 december 2018, 4 maart 2019 en 2 mei 2019 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. De advocaat van klager heeft op 15 mei 2019 een laatste voorstel gedaan. In tegenstelling tot de visie van [A] was er volgens hem geen sprake van goodwill bij de aandelen van [BV1]. Klager heeft vervolgens de klacht ingediend.
3. De klacht
3.1. Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:
a. betrokkene heeft de waarde van de 50% deelneming van [BV1] in [BV2] vastgesteld op € 4.495.000, maar die waardering is niet gebaseerd op eigen onderzoek en onterecht is aan goodwill geen waarde toegekend;
b. betrokkene heeft de waarde van de deelneming [BV2] vastgesteld maar heeft ondanks daarover herhaaldelijk gestelde vragen, geen rekenkundige onderbouwing van deze waardering verstrekt;
c. betrokkene heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van klager.
4. De beoordeling
4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
4.2. Naar het oordeel van de Accountantskamer vinden de verwijten hun oorsprong in de visie van klager op de rol van betrokkene. Betrokkene was weliswaar partijadviseur van [A] en hij had tot taak haar belangen te behartigen, maar volgens klager had hij ook oog moeten hebben voor het belang van klager om tot een onderbouwde en verifieerbare waardering te komen.
Voor de beoordeling van de handelwijze van betrokkene in zijn rol als zogeheten partij-accountant is de jurisprudentie die ziet op accountants die in hun zakelijke betrekkingen zelf deelnemen aan het rechtsverkeer, van overeenkomstige toepassing. Volgens die vaste jurisprudentie van de Accountantskamer kan het door een accountant – al dan niet in rechte – innemen van een civielrechtelijk standpunt namens zijn cliënte, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn, of, naar zijn aard bezien, moet worden opgevat als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Voorts heeft te gelden dat onder bijzondere omstandigheden ook de fundamentele beginselen van objectiviteit en/of vakbekwaamheid en zorgvuldigheid kunnen zijn geschonden, en dat zulks ook het geval kan zijn, indien betrokkene weliswaar niet bewust onjuist of misleidend een standpunt heeft ingenomen, maar hem wel in sterke mate verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen.
4.3. Het is eveneens vaste rechtspraak van de Accountantskamer dat een accountant gegevens mag verzamelen ter onderbouwing van een partijstandpunt om daarmee het belang van die partij te dienen, mits de accountant zich daarbij houdt aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Dat wil zeggen dat hij zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden. Een accountant die een belang vertegenwoordigt treft maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn objectiviteit niet wordt bedreigd. Een voorbeeld van een maatregel die hij kan treffen is het kenbaar maken van zijn betrokkenheid aan de andere partij en zich ervan te overtuigen dat de andere partij door een deskundige wordt bijgestaan.
4.4. Verder geldt volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich brengt dat conclusies die in een schriftelijk eindproduct van een accountant zijn opgenomen van een deugdelijke grondslag dienen te zijn voorzien en dat geldt in versterkte mate indien een dergelijke rapportage bedoeld is om in een gerechtelijke procedure, die is gericht op waarheidsvinding, ter ondersteuning van een partijstandpunt over te leggen.
4.5. Tegen deze achtergrond beoordeelt de Accountantskamer de klachtonderdelen als volgt.
Klachtonderdeel a. betrokkene heeft een waarde aan de deelneming toegekend maar geen eigen onderzoek gedaan.
4.6. De door betrokkene uitgevoerde professionele dienst had, naar de Accountantskamer heeft begrepen, tot doel in het mediationtraject een onderhandelingsbod uit te brengen en heeft daarin, op grondslag van de door betrokkene gekozen werkwijze, ook geresulteerd. Dat resultaat is neergelegd in de onder 2.5 genoemde vermogensopstelling. Van een rapport waarin conclusies over de waarde van de aandelen zijn getrokken of dat was gericht op waarheidsvinding was geen sprake. Bovendien heeft betrokkene in de opstelling toegelicht op welke wijze de waardering tot stand is gekomen en was voor hem duidelijk dat het bod bestemd was voor gesprekspartners die werden bijgestaan door deskundigen. In dit kader behoefde, in weerwil van klagers betoog, van betrokkene niet te worden verwacht dat hij eigen onderzoek had verricht, zelf een waardering had gemaakt, cijfers had opgevraagd van de VOF, zich in haar bedrijfsactiviteiten had verdiept en gesprekken had gevoerd met haar directie, een prognose en actuele bedrijfsresultaten had opgevraagd of wederhoor had toegepast. Met het achterwege laten daarvan heeft hij niet gehandeld in strijd met een fundamenteel beginsel. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: betrokkene heeft, na daarom te zijn gevraagd, geen onderbouwing verstrekt
4.7. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond. Daartoe overweegt de Accountantskamer dat een partijadviseur niet zonder meer gehouden is om vragen die aan hem zijn voorgelegd door een ander dan zijn opdrachtgever te beantwoorden. Daarbij komt dat klager niet duidelijk heeft gemaakt welke vragen niet door betrokkene zouden zijn beantwoord. Een aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt is in zoverre dan ook niet aannemelijk gemaakt. Klachtonderdeel b. is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel c: betrokkene had geen oog voor de belangen van klager
4.8. Betrokkene was partijadviseur van [A]. Ook in die rol diende hij zich te houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Klager heeft de feiten en omstandigheden die erop zouden wijzen dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld niet nader toegelicht. Voor zover dat volgens klager is gelegen in het niet overnemen van zijn dwingende mededeling dat de goodwill op nul zou moeten worden gewaardeerd, wijst dat feit er niet zonder meer op dat betrokkene zich ongepast heeft laten beïnvloeden, laat staan dat hij bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook niet gebleken.
5. De beslissing
De Accountantskamer:
· verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I. Tubben en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.