ECLI:NL:TACAKN:2021:56 Accountantskamer Zwolle 20/2635 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:56
Datum uitspraak: 20-08-2021
Datum publicatie: 20-08-2021
Zaaknummer(s): 20/2635 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over diverse werkzaamheden accountant exploitant campings. Klacht gedeeltelijk gegrond; strijd met fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en objectiviteit. Betrokkene heeft vertrouwelijke gegevens gedeeld met een derde. Dat, althans volgens betrokkene, sprake was van een staande praktijk, dat dit de samenwerking tussen klager en de derde ten goede kwam en dat klager hiervan op de hoogte was maakt dit niet anders, omdat daarin niet ligt besloten dat klager schriftelijk zijn toestemming tot het delen van vertrouwelijke informatie heeft gegeven. Betrokkene heeft niet, althans niet voldoende onderkend dat klager en derde tegenstrijdige belangen hadden. Klager was bij de overeenkomsten inzake de campings immers koper en huurder en derde verkoper en verhuurder, terwijl betrokkene van zowel klager als derde opdrachten heeft aangenomen en die opdrachten zowel feitelijk als juridisch sterk met elkaar waren verweven. Betrokkene heeft de hierin besloten liggende bedreiging voor zijn objectiviteit niet op de voet van artikel 21 VGBA geïdentificeerd en beoordeeld en hij heeft vervolgens geen toereikende maatregel genomen en in zijn dossier vastgelegd die ertoe leidde dat hij zich aan het fundamentele beginsel van objectiviteit kon houden.

UITSPRAAK van 20 augustus 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 30 december 2020 ontvangen klacht met nummer 20/2635 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

drs. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. E.M. van Orsouw, te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de brieven van klager van 30 december 2020 en 27 januari 2021 beide met bijlagen

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2021. Klager is verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. E.M. van Orsouw.  

2.             De feiten

2.1.         Betrokkene is sinds [datum1] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) in [plaats2].

2.2.        Klager heeft in 2008, samen met zijn echtgenote, een koopovereenkomst gesloten met Recreatiepark [recreatiepark1] B.V. (hierna: [recreatiepark1]) wat betreft de verkoop van Camping [camping1] te [plaats3] aan klager en zijn echtgenote. [A] (hierna: [A]) is indirect aandeelhouder en bestuurder van [recreatiepark1]. De levering zou uiterlijk [datum2] plaatsvinden, maar deze heeft nooit plaatsgevonden. Klager heeft Camping [camping1] wel enige tijd geëxploiteerd. In 2012 is gebleken dat de exploitatie van Camping [camping1] niet levensvatbaar was.

2.3.        Klager heeft vervolgens in 2013 op basis van een huur– annex exploitatieovereenkomst, gesloten met een vennootschap en een maatschap van [A], een begin gemaakt met de exploitatie van Camping [camping2] te [plaats4]. Klager en [A] hebben destijds geen schriftelijke overeenkomst gesloten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder de huur en de exploitatie van Camping [camping2] zou plaatsvinden.

2.4.        Vanaf 2013 werd de administratie voor klager verzorgd door [administratiekantoor1] (hierna: [administratiekantoor1]), een door [A] opgezet administratiekantoor. In 2017 is klager net als [A] klant geworden bij [accountantskantoor1]. Schriftelijke opdrachtbevestigingen hebben niet plaatsgevonden.

2.5.        Omdat door [administratiekantoor1] fouten waren gemaakt in de ten behoeve van klager opgestelde stukken, was het nodig om de jaarrekeningen 2015 en 2016 van klager opnieuw op te stellen. Ook heeft betrokkene geprobeerd om duidelijkheid te krijgen over de tussen klager en [A] gemaakte afspraken om deze vervolgens op papier te kunnen zetten. Klager heeft de door betrokkene opgestelde overeenkomsten inzake Camping [camping1] en Camping [camping2] niet willen tekenen. Betrokkene heeft de jaarrekeningen 2017 en 2018 en de aangiften inkomstenbelasting van klager over de jaren 2013 tot en met 2017 opgesteld.

2.6.        De Belastingdienst heeft een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting 2016 tot en met 2018 van klager. Het rapport van de Belastingdienst is van 6 januari 2020. De Belastingdienst is daarbij afgeweken van de ingediende aangiften.  

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:

a.            betrokkene heeft de administratie van klager nimmer geretourneerd

b.            de administratie van klager is zonder toestemming van klager naar [A] gezonden

c.            de jaarrekeningen zijn niet met klager besproken

d.            zonder toestemming van klager zijn jaarrekeningen gedeeld met [A]

e.            betrokkene heeft privacygevoelige informatie inzake klager verstrekt aan [A]

f.             betrokkene heeft ten onrechte uren gefactureerd inzake [camping2] en [camping1]

g.            betrokkene is tekortgeschoten terzake van het indienen van aangiften IB voor klager

h.            betrokkene heeft klager onder druk gezet om contracten met [A] te tekenen

i.             betrokkene heeft de aangifte IB 2017 voor klager opzettelijk foutief ingediend

j.             betrokkene is er ten onrechte van uitgegaan dat de ondernemingen van klager VOF’s zijn

k.            betrokkene heeft ten onrechte verliezen over voorgaande jaren opgevoerd in IB-aangiften van klager

l.             betrokkene heeft met de IB-aangiften van klager [A] bevoordeeld terwijl de schuld van klager opliep naar aanzienlijke bedragen

m.          door betrokkene zijn fouten gemaakt ten gunste van [A]

n.            door toedoen van betrokkene heeft klager onterecht overdrachtsbelasting betaald

o.            door toedoen van betrokkene heeft klager kosten die voor rekening van [A] kwamen voor zijn rekening genomen, met de afspraak dat € 10.000 zou worden teruggestort

p.            in de jaarrekening 2018 is ten onrechte btw over verhuur opgenomen

q.            als gevolg van het niet en foutief indienen van aangiften door betrokkene is een boekenonderzoek ingesteld door de Belastingdienst

r.             betrokkene en [A] hebben klager erin geluisd

s.            betrokkene heeft klager afgeraden om van accountant te wisselen

t.             betrokkene heeft niet gereageerd op het door mr. Menting namens klager gedane verzoek tot terugbetaling van het volledige honorarium

u.            betrokkene heeft ten onrechte geen actie ondernomen met het oog op de terugvordering van klagers belastingschuld van € 130.000

v.            met hulp van betrokkene is beslag gelegd op het vermogen van klager

w.           betrokkene heeft ten koste van de belangen van klager altijd de belangen van [A] vooropgesteld

x.            betrokkene heeft de administratie van de ondernemingen van klager zodanig gevoerd dat [A] er beter van is geworden

y.            betrokkene heeft klager uitgemaakt voor een witwassende crimineel met privéschulden.

4.             De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

De vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene

4.2.         Vanuit [accountantskantoor1] zijn door verschillende medewerkers diverse werkzaamheden ten behoeve van klager (en [A]) verricht. Deze werkzaamheden omvatten, kort gezegd, samenstellingswerkzaamheden, fiscale dienstverlening en juridisch-administratieve ondersteuning. Uit het verweer van betrokkene en de overgelegde stukken volgt, dat deze werkzaamheden onder zijn vaktechnische verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden. Betrokkene heeft erkend dat hij “(tuchtrechtelijk) eindverantwoordelijke” is, althans “voor de accountancy gerelateerde werkzaamheden”. Voor zover betrokkene met deze toevoeging heeft beoogd zijn vaktechnische verantwoordelijkheid te beperken, is hij daarin niet geslaagd omdat uit de overgelegde stukken blijkt, kort gezegd, dat ook betrokkene zich heeft beziggehouden met de onderhandelingen tussen klager en [A], de conceptovereenkomsten tussen hen, en de jaarrekeningen en fiscale aangiften van klager. De Accountantskamer verwijst kortheidshalve naar de verderop weergegeven citaten.

Bespreking klachtonderdelen

Klachtonderdeel a:

Betrokkene heeft de administratie van klager nimmer geretourneerd.

4.3.1.     Uit een door betrokkene overgelegde, ongedateerde ontvangstbevestiging blijkt, dat klager getekend heeft voor ontvangst van de administratie van Camping [camping1] over 2016 en 2017 en voor ontvangst van de administratie van Camping [camping2] over 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2019. Klager heeft niet gesteld dat de ontvangstbevestiging niet echt is, zodat de Accountantskamer ervan uitgaat dat de administratie aan klager is geretourneerd. Dit vindt bevestiging in de overgelegde e-mailwisseling tussen een medewerker van [accountantskantoor1] en klager, waaruit volgt dat de administratie omstreeks augustus 2019 aan klager is geretourneerd. Hieruit volgt dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist.

4.3.2.     Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b:

De administratie van klager is zonder toestemming van klager naar [A] gezonden.

Klachtonderdeel d:

Zonder toestemming van klager zijn jaarrekeningen gedeeld met [A].

Klachtonderdeel e:

Betrokkene heeft privacygevoelige informatie inzake klager verstrekt aan [A].

4.4.1.     De Accountantskamer zal de klachtonderdelen b, d en e gezamenlijk bespreken.

4.4.2.    De Accountantskamer stelt vast dat een medewerker van betrokkene op 16 januari 2018 “de aangepaste concept jaarrekeningen 2015 en 2016 van Recreatiepark [camping2]” ook aan [A] heeft toegezonden. De Accountantskamer stelt verder vast dat klager op 12 november 2018 aan hem gerichte brieven van de Belastingdienst aan betrokkene en [A] heeft toegezonden. Vervolgens heeft betrokkene op verzoek van [A] tekst en uitleg over deze brieven aan [A] gegeven en het volgende aan hem geschreven, waarbij de Accountantskamer de door betrokkene overgelegde (volledige) tekst citeert:

De brieven gaan over het volgende.

-          [X] [= klager; toevoeging Accountantskamer] moet uiterlijk morgen zijn aangifte IB 2017 insturen. Op basis van de gegevens die wij nu hebben kunnen wij een voorlopige aangifte 2017 indienen. Deze kunnen wij dan corrigeren bij de definitieve jaarrekening 2017.

-          [X] heeft over 2015 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting (of laten doen obv de stukken die wij beschikbaar hebben gesteld). De belastingdienst heeft ambtshalve aanslagen opgelegd voor 2015. Op basis van de door [X] ingediende aangiften is er een vragenbrief opgesteld. Men wil de jaarrekeningen 2015 hebben van de [camping1] en [camping2]. Daarnaast heeft de belastingdienst verschillen geconstateerd tussen de omzet cf jaarstukken 2015 en aangifte omzetbelasting 2015. Voor 23 november 2018 moet er worden gereageerd. Als er niet wordt gereageerd dan zullen zij de ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting 2015 handhaven en wellicht een belastingonderzoek gaan instellen naar de omzet belasting over 2015.

Mijn inziens hoeft [X] over 2015 geen inkomstenbelasting te betalen en worden de ambtshalve aanslagen teruggedraaid en krijgt [X] het teveel betaalde geld terug. Voor wat betreft de omzetbelasting 2015 hebben wij volgens mij een suppletie ingediend of moeten wij nog indienen (moet ik nakijken). Belangrijk is dat er goed wordt gereageerd naar de belastingdienst anders komt dit niet goed en wel voor 23 november 2018.

Al met al allemaal eenvoudig oplosbaar als zij maar communiceren.

4.4.3.     Betrokkene heeft verklaard dat hij gegevens deelde met [A] omdat dit staande praktijk was en de samenwerking tussen klager en [A] hierbij gebaat was. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat klager ervan op de hoogte was dat informatie gedeeld werd met [A]. Klager heeft dit betwist.

4.4.4.     De Accountantskamer stelt voorop dat artikel 16 van de VGBA bepaalt dat de accountant die de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, verplicht is tot geheimhouding van die gegevens of inlichtingen, behoudens voor zover hij:

b.            (…)

c.            (…)

d.            van de organisatie waarvoor hij een professionele dienst uitvoert of heeft uitgevoerd, in het kader van een specifiek doel schriftelijke toestemming tot het verstrekken van de gegevens of inlichtingen heeft verkregen en dit doel wordt vastgelegd; of

e.            (…)

4.4.5.     De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene heeft erkend dat hij geen schriftelijke toestemming van klager heeft ontvangen om vertrouwelijke gegevens met betrekking tot zijn ondernemingen en zijn fiscale verplichtingen met [A] te delen. De in artikel 16, onder d, van de VGBA neergelegde uitzondering op de verplichting tot geheimhouding van gegevens met een vertrouwelijk karakter is dan ook niet van toepassing. Dat, althans volgens betrokkene, sprake was van een staande praktijk, dat dit de samenwerking tussen klager en [A] ten goede kwam en dat klager hiervan op de hoogte was maakt dit niet anders, omdat daarin niet ligt besloten dat klager schriftelijk zijn toestemming tot het delen van vertrouwelijke informatie heeft gegeven. Betrokkene heeft dan ook gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid.

4.4.6.    De klachtonderdelen b, d en e zijn daarom gegrond.

Klachtonderdeel c:

De jaarrekeningen zijn niet met klager besproken.

4.5.1.     Op 22 juli 2018 heeft betrokkene klager en zijn echtgenote een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

Naar aanleiding van onderstaande mail zou ik graag met jullie na mijn vakantie in de week van 20 augustus 2018 een afspraak maken. De bedoeling is dan dat wij alle stukken gaan tekenen dwz:

-          De aangiftes inkomsten belasting 2013 tm 2016

-          De jaarrekeningen 2015 en 2016 van [camping1] en [camping2]

-          De vaststellingsovereenkomsten van [camping1] en [camping2]

Separaat zal ik jullie de volgende stukken laten sturen:

-          Concept jaarstukken 2015 en 2016 van [camping1] en [camping2] (….)

-          Concept IB aangiften 2013 tot en met 2016 van [X] (…..)

(…..)

Mochten jullie nog vragen hebben over de gestuurde stukken, laat het dan gerust weten.

4.5.2.     Uit deze e-mail blijkt dat betrokkene heeft geprobeerd om een afspraak te maken met klager om (onder meer) de jaarrekeningen 2015 en 2016 van zowel [camping1] als [camping2] te bespreken. Omdat van de kant van klager kennelijk geen reactie volgde, heeft betrokkene op 30 juli 2018 opdracht gegeven klager te bellen voor het maken van een afspraak. In dit licht bezien heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat het aan betrokkene is te wijten dat de bespreking niet heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft onweersproken gesteld dat de conceptjaarrekeningen 2017 en 2018 tijdens een of meer besprekingen met klager en [A] aan de orde zijn gesteld in een poging hen met betrekking tot hun onderlinge afspraken alsnog op één lijn te krijgen. Het klachtonderdeel mist om deze redenen feitelijke grondslag.

4.5.3.     Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel f:

Betrokkene heeft ten onrechte uren gefactureerd inzake [camping2] en [camping1].

4.6.1.     De Accountantskamer stelt voorop dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden is om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants.

4.6.2.     Volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure over declaraties slechts met succes worden geklaagd, indien de betrokken accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor aan de orde is een schending van het bepaalde bij de Wet op het accountantsberoep zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, of van het krachtens die wet bepaalde, zoals de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

4.6.3.     Daarnaast geldt dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid met zich brengt dat van een accountant verwacht mag worden dat hij zijn facturen desgevraagd specificeert en voor zijn opdrachtgever inzichtelijk maakt welke werkzaamheden hij heeft verricht en in rekening brengt.

4.6.4.     De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene wat betreft de facturen met nummers 7000944, 70005586 en 70009130 in zijn verweerschrift in voldoende mate heeft toegelicht waarom hij de uren waarop deze facturen betrekking hebben, heeft gefactureerd aan klager. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene met de voor deze facturen gegeven verklaring een bewust onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.

4.6.5.     Wat betreft de werkzaamheden met als specificaties ‘[B] en [camping2]’, ‘[camping2 en [C]’ en ‘[D]’ heeft betrokkene in zijn verweerschrift verklaard dat hij vrij zeker weet dat nooit werkzaamheden aan klager in rekening zijn gebracht die geen betrekking hadden op de door klager geëxploiteerde camping [camping2], maar dat hij zich nu realiseert dat door de gekozen omschrijving deze facturen bij klager tot verwarring hebben kunnen leiden. Betrokkene heeft daarom toegezegd om een bedrag van € 1.000 in mindering te brengen op de openstaande vordering op klager. Het enkele feit dat de aanduidingen op deze facturen onduidelijk waren, is op zichzelf genomen onvoldoende om tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel te kunnen leiden. Betrokkene heeft er, nadat hij hierop is aangesproken, zorg voor gedragen dat deze onduidelijkheid niet ten nadele van klager kwam. Deze reactie van betrokkene in aanmerking genomen, kan niet worden geoordeeld dat betrokkene door deze onduidelijkheid met betrekking tot de facturering gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene destijds bewust ten onrechte uren heeft gedeclareerd aan klager zodat evenmin gebleken is dat hij gehandeld heeft in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.

4.6.6.     Klachtonderdeel f is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel g:

Betrokkene is tekortgeschoten terzake van het indienen van aangiften IB voor klager.

4.7.1.     De Accountantskamer stelt vast dat dit verwijt inhoudelijk niet is onderbouwd en overigens door betrokkene is betwist. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld (en is daarin niet of onvoldoende weersproken door klager) dat hij er, ondanks de chaos in de administratie van klager en onduidelijkheid over de afspraken tussen [A] en klager, in is geslaagd om over een periode van vijf jaar aangiften IB op te stellen.

4.7.2.     Klachtonderdeel g is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel h:

Betrokkene heeft klager onder druk gezet om contracten met [A] te tekenen.

4.8.1.     Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene hem onder druk heeft gezet om  overeenkomsten waarin afspraken tussen klager en [A] inzake camping [camping1] en camping [camping2] zijn vastgelegd te ondertekenen. De door betrokkene opgestelde overeenkomsten waren volgens klager wurgcontracten.

4.8.2.     Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij enkel geprobeerd heeft om duidelijkheid te krijgen over de afspraken die gemaakt waren tussen klager en [A] en om deze vervolgens te kunnen vastleggen.

4.8.3.     De Accountantskamer stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene klager erop heeft gewezen dat de Belastingdienst in het kader van de behandeling van de aangiften IB om bewijsstukken zou vragen en dat het niet ondertekenen van de conceptovereenkomsten consequenties voor klager zou kunnen hebben. Het wijzen van een klant op mogelijke consequenties van een bepaalde keuze of het uitblijven van een keuze kan op zichzelf genomen niet worden aangemerkt als het uitoefenen van ongeoorloofde druk, zolang de keuze maar aan de klant wordt gelaten. In dit geval heeft betrokkene steeds aangegeven (bijvoorbeeld in zijn e-mail van 10 november 2018 aan klager) dat de keuze om de overeenkomsten al dan niet te ondertekenen aan klager was. Betrokkene heeft door klager te wijzen op de consequenties van de keuze om de overeenkomsten niet te ondertekenen dan ook niet gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel.

4.8.4.     Klachtonderdeel h is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel i:

Betrokkene heeft de aangifte IB 2017 voor klager opzettelijk foutief ingediend.

4.9.1.     De Accountantskamer stelt vast dat klager het in dit klachtonderdeel vervatte verwijt niet concreet heeft onderbouwd. De enkele stelling van klager dat de aangifte niet strookte met de auditfiles is hiervoor onvoldoende.

4.9.2.     Klachtonderdeel i is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel j:

Betrokkene is er ten onrechte van uitgegaan dat de ondernemingen van klager VOF’s zijn.

4.10.1.  Betrokkene heeft gemotiveerd toegelicht dat administratiekantoor [administratiekantoor1], waarvan klager tot 2017 klant was, er ten onrechte vanuit is gegaan dat klagers ondernemingen VOF’s waren. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook betrokkene de ondernemingen van klager als VOF’s heeft aangemerkt.

4.10.2.  Klachtonderdeel j is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel k:

Betrokkene heeft ten onrechte verliezen over voorgaande jaren opgevoerd in IB-aangiften van klager.

4.11.1.  Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de ten behoeve van klager opgestelde aangiften IB over de jaren 2013 tot en met 2018, gebaseerd waren op de opgestelde conceptjaarrekeningen. Betrokkene heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij zich wat betreft de jaren 2013 en 2014 gebaseerd heeft op stukken die afkomstig waren van administratiekantoor [administratiekantoor1], maar dat die wel gecorrigeerd zijn. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat klager schriftelijk akkoord is gegaan met de aangiften IB over de jaren 2013 tot en met 2016. Klager heeft de door betrokkene gegeven uitleg niet gemotiveerd bestreden.

4.11.2.  De Accountantskamer stelt vast dat het in dit klachtonderdeel vervatte verwijt niet onderbouwd is. Tevens komt de door betrokkene gegeven verklaring de Accountantskamer niet onaannemelijk voor.

4.11.3.  Klachtonderdeel k is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel l:

Betrokkene heeft met de IB-aangiften van klager [A] bevoordeeld terwijl de schuld van

klager opliep naar aanzienlijke bedragen.

4.12.1.  De Accountantskamer stelt vast dat klager het in dit klachtonderdeel vervatte verwijt niet heeft onderbouwd. Overigens is het ook niet aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag.

4.12.2.  Klachtonderdeel l is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel m:

Door betrokkene zijn fouten gemaakt ten gunste van [A].

4.13.1.  Uit de toelichting op dit klachtonderdeel in het klaagschrift blijkt dat klager met dit klachtonderdeel in het bijzonder doelt op het opnemen van een bedrag van € 20.000 met de aanduiding ‘correctie huur grond 2014 Camping [camping3]’ in de conceptjaarrekening 2015 van camping [camping1]. Camping [camping3] is een onderneming van [A].

4.13.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat de door betrokkene gegeven verklaring aannemelijk is dat het bedrag van € 20.000 correct was opgevoerd in de conceptjaarrekening, maar dat bij de omschrijving sprake was van een verschrijving en dat deze vermelding geen betrekking had op camping [camping3], maar op camping [camping1]. Omdat sprake is van een verschrijving in een conceptjaarrekening, is het klachtonderdeel tuchtrechelijk gezien onvoldoende relevant.

4.13.3.  Klachtonderdeel m kan niet tot een gegrondverklaring van de klacht leiden.

Klachtonderdeel n:

Door toedoen van betrokkene heeft klager onterecht overdrachtsbelasting betaald.

Klachtonderdeel o:

Door toedoen van betrokkene heeft klager kosten die voor rekening van [A] kwamen voor zijn rekening genomen, met de afspraak dat € 10.000 zou worden teruggestort.

4.14.1.  De Accountantskamer zal de klachtonderdelen n en o gezamenlijk bespreken.

4.14.2.  Uit de toelichting op deze klachtonderdelen in het klaagschrift blijkt dat klager met deze klachtonderdelen in het bijzonder doelt op de verkoop van door klager opgeknapte chalets op camping [camping2]. Deze chalets waren volgens klager eigendom van [A]. Klager stelt zich op het standpunt dat hij ten behoeve van [A] is opgetreden als ‘verkoopmakelaar’. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat klager de chalets eerst heeft gekocht van [A] en dat klager deze vervolgens heeft doorverkocht aan derden. Daarom moest de overdrachtsbelasting door klager worden betaald.

4.14.3.  De Accountantskamer stelt voorop dat onduidelijk is of en zo ja wat klager en [A] op dit punt zijn overeengekomen. Zo is de exploitatieovereenkomst inzake camping [camping2] waarin afspraken zijn opgenomen over de verkoop van de chalets en waarnaar betrokkene heeft verwezen, wel door De [A] maar niet door klager ondertekend. Reeds daarom kan niet worden vastgesteld of klager al dan niet ten onrechte overdrachtsbelasting heeft afgedragen, daargelaten dat de Accountantskamer in beginsel niet treedt in de uitleg van een (in dit geval: eventuele) overeenkomst, omdat dit aan de civiele rechter is voorbehouden. De door klager in dit verband gestelde afspraak inzake de betaling door [A] aan hem van € 10.000 kan om deze redenen evenmin tot een gegronde klacht leiden.

4.14.4.  De klachtonderdeel n en o zijn daarom ongegrond.

Klachtonderdeel p:

In de jaarrekening 2018 is ten onrechte btw over verhuur opgenomen.

4.15.1.  Klager stelt zich op het standpunt dat geen optieverzoek voor belaste verhuur bij de Belastingdienst is ingediend en dat daarom in de conceptjaarrekening 2018 van camping [camping2] ten onrechte btw over de verhuur was verwerkt. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het aanvankelijk de bedoeling van klager en [A] was om uit te gaan van belaste verhuur. Toen nadien bleek dat de huurovereenkomst niet was ondertekend en geen optieverzoek voor belaste verhuur was ingediend, zijn de facturen inzake de verhuur gecrediteerd en zijn nieuwe facturen zonder btw opgesteld.

4.15.2.  De Accountantskamer is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat betrokkene door het opnemen van btw in de conceptjaarrekening 2018 van camping [camping2] onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [A] in 2018 terzake van de verhuur facturen inclusief btw aan klager heeft gestuurd. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door de achteraf gebleken onjuiste verwerking in de conceptjaarrekening in strijd met enig fundamenteel beginsel heeft gehandeld.

4.15.3.  Klachtonderdeel p is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel q:

Als gevolg van het niet en foutief indienen van aangiften door betrokkene is een boekenonderzoek

ingesteld door de Belastingdienst.

4.16.1.  De Accountantskamer stelt voorop dat klager jarenlang geen belastingaangifte heeft gedaan. Dit valt betrokkene niet te verwijten. Dat de Belastingdienst, nadat de aangiften alsnog waren ingediend, niet alle posten in de ingediende aangiften heeft geaccepteerd en een boekenonderzoek heeft ingesteld, brengt op zichzelf genomen niet mee dat betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het boekenonderzoek door de Belastingdienst het gevolg was van fouten waarvan betrokkene een verwijt kan worden gemaakt.

4.16.2.  Klachtonderdeel q is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel r:

Betrokkene en [A] hebben klager erin geluisd.

4.17.1.  De Accountantskamer stelt vast dat het in dit klachtonderdeel vervatte verwijt niet inhoudelijk is onderbouwd. De verklaring van klager dat medewerkers van de Belastingdienst dit tegen hem hebben gezegd is, wat hier ook van zij, onvoldoende om dit te onderbouwen.

4.17.2.  Klachtonderdeel r is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel s:

Betrokkene heeft klager afgeraden om van accountant te wisselen.

4.18.1.  Klager stelt zich op het standpunt dat hij in april 2018 tot het besluit is gekomen om van accountant te wisselen; betrokkene heeft hem dat toen afgeraden. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij klager nooit heeft afgeraden om van accountant te wisselen, maar dat hij klager er wel op heeft gewezen dat dit voor hem tot extra werk en extra kosten zou leiden.

4.18.2.  De Accountantskamer overweegt dat het een accountant niet verboden is om een klant die van accountant wil wisselen te wijzen op de nadelige (financiële) gevolgen daarvan, zolang de keuze om al dan niet van accountant te wisselen maar aan de klant wordt gelaten. Niet gebleken is dat betrokkene ongeoorloofde druk heeft uitgeoefdend op klager om af te zien van het wisselen van accountant.

4.18.3.  Klachtonderdeel s is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel t:

Betrokkene heeft niet gereageerd op het door mr. Menting namens klager gedane verzoek tot terugbetaling van het volledige honorarium.

4.19.1.  De Accountantskamer stelt vast dat mr. Menting op 17 januari 2020 namens klager een brief heeft gestuurd aan betrokkene waarin hij betrokkene aansprakelijk heeft gesteld voor door klager geleden schade. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Cliënt is bereid om van verhaal van de overige schade af te zien indien u binnen acht dagen na heden in reactie op dit schrijven schriftelijk toezegt over te zullen gaan tot terugbetaling van het volledige honorarium dat cliënt voor uw diensten heeft voldaan en u tevens binnen voornoemde termijn toezegt de boetes die in verband met de door u ingediende onjuiste aangiftes worden opgelegd aan cliënt te zullen vergoeden.

Mocht ik over acht dagen na heden geen reactie van u hebben ontvangen, dan ziet cliënt zich genoodzaakt om een klacht in te dienen bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA). Voorts vernam ik van cliënt dat hij in dat geval voornemens is de publiciteit te zoeken.

Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft betrokkene mr. Menting laten weten dat hij in die week zal reageren op de brief. Betrokkene heeft verklaard dat hij hierna telefonisch contact met mr. Menting heeft opgenomen en dat deze hem heeft medegedeeld dat al op 2 februari 2020 een klacht was ingediend bij de NBA.

4.19.2.  De Accountantskamer overweegt dat het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid meebrengt dat een accountant in beginsel binnen een redelijke termijn reageert op een brief waarin om een reactie wordt gevraagd. Wat in een concreet geval een redelijke termijn is, hangt van de omstandigheden af en wordt niet alleen bepaald door de termijn die de briefschrijver stelt. De Accountantskamer is van oordeel dat in het onderhavige geval (met het reageren op 4 februari 2020 op een brief van 17 januari 2020) de redelijke termijn niet is overschreden.

4.19.3.  Klachtonderdeel t is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel u:

Betrokkene heeft ten onrechte geen actie ondernomen met het oog op de terugvordering van

klagers belastingschuld van € 130.000.

4.20.1.  De Accountantskamer overweegt dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij betrokkene opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten inzake klagers belastingschuld. Overigens gaat het blijkens de toelichting door klager niet om een schuld maar om een door hem aan de Belastingdienst betaald bedrag.  Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene ook zonder een daartoe strekkende opdracht gehouden was het bedrag van de Belastingdienst terug te vorderen.

4.20.2.  Klachtonderdeel u is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel v:

Met hulp van betrokkene is beslag gelegd op het vermogen van klager.

4.21.1.  Uit de toelichting op dit klachtonderdeel in het klaagschrift blijkt dat klager met dit klachtonderdeel in het bijzonder doelt op de beslaglegging voor een bedrag van € 400.000 door [A].

4.21.2.  Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene de beslaglegging door [A] gefaciliteerd heeft. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij noch [accountantskantoor1] een rol heeft gespeeld in de beslaglegging.

4.21.3.  De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de beslaglegging door [A] heeft gefaciliteerd. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag.

4.21.4.  Klachtonderdeel v is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel w:

Betrokkene heeft ten koste van de belangen van klager altijd de belangen van [A]

vooropgesteld.

Klachtonderdeel x:

Betrokkene heeft de administratie van de ondernemingen van klager zodanig gevoerd dat [A]

er beter van is geworden.

4.22.1.  De Accountantskamer zal de klachtonderdelen w en x gezamenlijk bespreken.

4.22.2.  De Accountantskamer begrijpt deze beide klachtonderdelen zo, dat klager (vooral) bedoelt dat betrokkene het fundamentele beginsel van objectiviteit niet in acht heeft genomen doordat hij het belang van klager ten opzichte van het belang van [A] heeft achtergesteld.

4.22.3.  De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in het kader van de vastlegging van de afspraken tussen klager en [A] meer heeft gedaan dan, zoals ter zitting door hem is verklaard, enkel “notuleren” wat klager en [A] tegen hem zeiden. Zo heeft betrokkene in zijn verweerschrift gesteld dat hij klager en [A] heeft voorgesteld om de mogelijkheid van de ontbinding van de huurovereenkomst inzake camping [camping2] in de huurovereenkomst op te nemen en dat mede op advies van de kant van [accountantskantoor1] door klager en [A] is besloten, althans volgens betrokkene, de koopovereenkomst inzake camping [camping1] te ontbinden en om te zetten in een vaststellings- annex huurovereenkomst. Uit de overgelegde stukken en het verweerschrift concludeert de Accountantskamer dat de werkzaamheden van betrokkene en zijn medewerkers verder gingen dan het – passief - begeleiden van de gesprekken tussen klager en [A] en het vastleggen van hun afspraken.

4.22.4.  Betrokkene heeft niet, althans niet voldoende onderkend dat klager en [A] tegenstrijdige belangen hadden. Klager was bij de overeenkomsten inzake de campings immers koper en huurder en [A] verkoper en verhuurder, terwijl betrokkene van zowel klager als [A] opdrachten heeft aangenomen en die opdrachten zowel feitelijk als juridisch sterk met elkaar waren verweven. Betrokkene heeft de hierin besloten liggende bedreiging voor zijn objectiviteit niet op de voet van artikel 21 VGBA geïdentificeerd en beoordeeld en hij heeft vervolgens geen toereikende maatregel genomen en in zijn dossier vastgelegd die ertoe leidde dat hij zich aan het fundamentel beginsel van objectiviteit kon houden. In dit verband merkt de Accountantskamer op dat betrokkene ook heeft nagelaten de aan hem verstrekte opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen voorafgaand aan de uitvoering ervan schriftelijk aan klager te bevestigen zoals Standaard 4410.25 voorschrijft. In die opdrachtbevestiging had betrokkene aan klager ook kunnen meedelen welke positie hij ten opzichte van hem en [A] innam, wat zijn rol precies was, en onder welke condities hij de belangen van hen beiden kon (blijven) behartigen. Door de bedreiging van zijn objectiviteit niet te identificeren, te beoordelen en vast te leggen en met klager daarover op tijd te communiceren, heeft betrokkene niet alleen gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit, maar ook met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene dient immers op grond van artikel 13 lid 1 VGBA bij een professionele dienst de relevante wet- en regelgeving toe passen. Omdat klager over de schending van Standaard 4410.25 niet heeft geklaagd, zal de Accountantskamer deze schending niet betrekken bij de bepaling van de op te leggen maatregel.

4.22.5.  De klachtonderdelen w en x zijn gegrond.

Klachtonderdeel y:

Betrokkene heeft klager uitgemaakt voor een witwassende crimineel met privéschulden.

4.23.1.  Klager stelt zich op het standpunt dat uit rapporten van de Belastingdienst blijkt dat betrokkene klager heeft uitgemaakt voor een witwassende crimineel met privéschulden. Betrokkene ontkent dat hij klager hiervoor heeft uitgemaakt.

4.23.2.  De Accountantskamer overweegt dat klager niet de rapporten van de Belastingdienst heeft overgelegd waaruit het verwijt van klager blijkt. Klager heeft dit verwijt evenmin op andere wijze aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag.

4.23.3.  Klachtonderdeel y is daarom ongegrond.

5.             De maatregel

5.1.         Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid geheim te houden gegevens heeft gedeeld met een derde. Ook had betrokkene de bedreiging van zijn objectiviteit moeten onderkennen. In plaats van die te onderkennen en een adequate maatregel te nemen en, indien dat niet mogelijk was de opdracht te beëindigen, heeft betrokkene zijn dienstverlening aan zowel klager als [A] voorgezet ook nadat die bedreiging manifest werd vanwege hun onderlinge meningsverschillen.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klachtonderdelen a, c, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v en y

ongegrond;

·         verklaart de klachtonderdelen b, d, e, w en x gegrond;

·         legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. I.F. Clement (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.