ECLI:NL:TACAKN:2021:52 Accountantskamer Zwolle 20/2449 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:52
Datum uitspraak: 30-07-2021
Datum publicatie: 30-07-2021
Zaaknummer(s): 20/2449 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over diverse werkzaamheden. Zo zou betrokkene niet conform afspraak aangifte hebben gedaan voor 1 april 2019. Betrokkene bestrijdt dat die afspraak is gemaakt en uit de gedingstukken is daarvan niet gebleken, zodat verwijt geen doel treft. Dat betrokkene onduidelijkheden rondom de omzetbelasting verband houdend met de aankoop van een nieuwe auto niet tijdig en correct heeft opgelost is evenmin gebleken. Klagers vinden de wijze van communiceren door betrokkene onder de maat. Betrokkene heeft erkend dat het beter kon. De Accountantskamer is niet gebleken dat de communicatie van betrokkene richting klagers dusdanig slecht was dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Wel gegrond is het klachtonderdeel waarin betrokkene wordt verweten dat hij zijn facturen niet heeft gespecificeerd. Van 2 facturen hebben klagers om een specificatie gevraagd. Eén factuur heeft betrokkene wel gespecificeerd, de andere alleen toegelicht. Dat laatste is niet conform vaste rechtspraak dat een accountant zijn facturen desgevraagd specificeert. Klacht (deels) gegrond. Maatregel: waarschuwing.  

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 30 juli 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 8 december 2020 ontvangen klacht met nummer 20/2449 Wtra AK van

1. X1A H.O.D.N. X1B

2. X2

wonende te [plaats1]

K L A G E R S

advocaat: mr. J.G.H. Borgdorff  te Ezinge

t e g e n

Y1

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de op de zitting van de zijde van klagers overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 7 mei 2021. [X1] (hierna: [X1]) is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Betrokkene is ook verschenen.    

2.             De feiten

2.1.         Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is werkzaam voor [accountantskantoor1] te [plaats2].

2.2.        [X1] drijft een eenmanszaak onder de naam [X1B] (hierna: de onderneming). Hij was maat in de maatschap [maatschap1].

2.3          Per email van 9 juni 2015 heeft betrokkene aan [X1] een offerte voor werkzaamheden ten behoeve van beide ondernemingen uitgebracht. Op 15 september 2015 heeft [X1] de opdracht voor werkzaamheden voor [X1B] bevestigd.

Die opdracht houdt in het samenstellen van de jaarrekening  van de onderneming ingaande boekjaar 2015 en het doen van aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen van [X1] en zijn echtgenote [X2].

De opdracht is later mondeling gewijzigd. [maatschap1] werd opgeheven en voor [X1B] werd vanaf 2014 geen jaarrekening maar een financieel verslag opgesteld.

2.4.        Betrokkene heeft voor klagers de boekhouding, de financiële verslagen en de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017 verzorgd.

2.5.        Op 23 januari 2019 hebben [X1A] en betrokkene de concept-jaarstukken 2017 en de aangiften inkomstenbelasting 2017 besproken. Tijdens dat overleg is ook afgesproken dat betrokkene het financieel verslag 2018 en de aangiften inkomstenbelasting 2018 voor klagers zal opstellen. In het kader van die werkzaamheden heeft betrokkene [X1A] om stukken verzocht. Op 17 mei 2019 heeft [X1A] betrokkene verzocht om de concept-stukken 2018. Betrokkene heeft vervolgens om aanvullende stukken verzocht, waarop [X1A] heeft gereageerd dat hij die al heeft opgestuurd. Op 3 juni 2019 heeft [X1A] betrokkene nogmaals dringend om de concept-stukken 2018 verzocht. Hij ontvangt daarop het automatische antwoord dat betrokkene van 21 mei tot 11 juni 2019 afwezig is.

Op 18 juli 2019 stuurt [X1A] betrokkene een rappel en op 2 augustus 2019 nogmaals. Er wordt een bespreking gepland. Op 5 augustus 2019 laat betrokkene weten dat hij door omstandigheden pas later die week verder kan werken aan de aangifte inkomstenbelasting 2018. [X1A] vindt dat een bespreking zonder concept geen zin heeft en zegt de afspraak af.

2.6          Op 6 augustus 2019 heeft [X1A] de overeenkomst van opdracht opgezegd, omdat  betrokkene zich niet zou hebben  gehouden aan de afspraak de stukken 2018 voor de vakantie af te ronden. Ook is [X1A] niet tevreden met de wijze waarop betrokkene de achterstanden met betrekking tot de BTW heeft aangepakt. Hij vraagt al zijn stukken te retourneren en gaat ervan uit dat hij geen nota ontvangt voor de werkzaamheden die betrokkene aangaande 2018 heeft verricht.

Op 8 augustus 2019 reageert betrokkene hierop. Hij biedt aan de werkzaamheden over 2018 alsnog af te ronden, mits alle benodigde stukken in zijn bezit zijn, en verzoekt [X1A] de bijgevoegde factuur, die ziet op de werkzaamheden voor boekjaar 2017, te voldoen.

[X1A] verzoekt betrokkene om een gespecificeerde nota over 2017, omdat de factuur zijns inziens niet klopt.

Op 19 september 2019 stuurt betrokkene een betalingsherinnering. [X1A] weigert te betalen.

Op 15 oktober 2020 stuurt betrokkene [X1A] een toelichting op de factuur. Omdat hij de kwestie wil afronden stelt hij [X1A] voor die nota te voldoen, in ruil waarvoor betrokkene afziet van het factureren van de werkzaamheden voor boekjaar 2018. Als [X1A] het voorstel niet zou accepteren, dan zou de nota over 2017 uit handen gegeven worden aan een incassobureau en zouden de werkzaamheden 2018 alsnog worden gefactureerd.

[X1A] heeft het voorstel niet geaccepteerd. Hij is ook niet in gegaan op het voorstel van betrokkene om bemiddeling toe te passen. Vervolgens heeft betrokkene de werkzaamheden voor boekjaar 2018 alsnog gefactureerd.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft zich niet gehouden aan de afspraak om de aangifte inkomstenbelasting 2018 voor 1 april 2019 in te dienen;

b. betrokkene heeft de onduidelijkheid ten aanzien van de omzetbelasting die verband hield met de aankoop van een nieuwe auto niet tijdig en nauwgezet opgelost;

c. betrokkene heeft niet gereageerd op verzoeken om de facturen te specificeren;

d. de wijze waarop betrokkene communiceert is onder de maat.

4.             De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Klachtonderdeel a: betrokkene heeft zich niet gehouden aan de afspraak om de aangifte inkomstenbelasting 2018 voor 1 april 2019 in te dienen.

4.2.        Volgens klagers is tijdens de bespreking van 23 januari 2019 met betrokkene afgesproken dat de aangifte inkomstenbelasting 2018 vóór 1 april 2019 zou worden ingediend.

Betrokkene heeft weliswaar erkend dat het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2018 tijdens die bespreking aan de orde is geweest, maar hij heeft betwist dat er een afspraak is gemaakt over een datum waarop die aangifte uiterlijk gedaan zou moeten zijn.

4.3.        De Accountantskamer stelt vast dat een verslag van de bespreking van 23 januari 2019 niet is overgelegd en dat de door klagers bij herhaling genoemde datum van 1 april 2019 ook niet in andere stukken is vastgelegd. In de e-mails van 3 juni 2019 en 18 juli 2019 schrijft [X1A] dat is afgesproken dat de aanvraag ‘voor de vakantie’ zou worden ingediend. 

In de e-mail van 5 juni schrijft hij: “Met [voornaam] had ik afgesproken dat 2018 voor de grote vakantie, dus ongeveer nu zou worden ingediend”.

De Accountantskamer is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat met betrokkene is afgesproken dat de aangifte inkomstenbelasting 2018 voor 1 april 2019 zou worden ingediend.

Het ligt, zeker als het verwijt, zoals in dit geval, uitdrukkelijk wordt betwist, op de weg van klagers om hun klacht voldoende te onderbouwen. Aangezien klagers daarin niet zijn geslaagd is klachtonderdeel a. ongegrond.

Klachtonderdeel b: betrokkene heeft de onduidelijkheid ten aanzien van de omzetbelasting die verband hield met de aankoop van een nieuwe auto niet tijdig en nauwgezet opgelost.

4.4.        In 2014 reed [X1A] zakelijk een auto, die hij in het voorjaar van 2014 heeft verkocht. Omdat deze auto mankementen vertoonde heeft Volvo een deel van de inruilwaarde betaald. De nieuwe auto, bedoeld voor privé gebruik, werd pas in september 2014 geleverd. [X1A] mocht tot die tijd door blijven rijden in de reeds verkochte auto. Fiscaal was dit een ingewikkelde situatie. Volgens klagers heeft betrokkene hen op dat punt niet goed geadviseerd en onvoldoende uitleg gegeven.

4.5.        In 2014 waren klagers nog klant bij een ander accountantskantoor. Dit kantoor heeft de  transactie betreffende de auto fiscaal verwerkt.

Toen betrokkene in 2015 begon met zijn werkzaamheden voor klagers trof hij een omzetbelastingschuld aan die niet was gespecificeerd. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij met betrekking tot de aangiften over de voorgaande jaren niet over stukken beschikte. Hij heeft het voormalige accountantskantoor gevraagd om toezending van deze stukken, maar hij heeft die niet gekregen. Betrokkene heeft ook nog geprobeerd deze stukken bij de belastingdienst op te vragen, maar deze wilde ze niet verstrekken. Wat partijen hierover in de loop der tijd hebben afgesproken is de Accountantskamer niet duidelijk geworden. Wel is gebleken dat hierover in december 2018 is gesproken en dat [X1A] betrokkene begin 2019 toestemming heeft gegeven om de suppletieaangifte 2014 in te dienen. Met de via [X1A] ontvangen inlogcodes heeft betrokkene de aangifte op 12 februari 2019 ingediend.

De Accountantskamer is van oordeel dat het betoog van klagers, dat betrokkene nalatig is geweest in de kwestie van de belastingschuld met betrekking tot de auto, geen doel treft. Betrokkene heeft geprobeerd de onderliggende stukken te krijgen en heeft op verschillende momenten contact gezocht met [X1A] over de gevolgen voor de omzetbelasting van de verkoop van de auto. In het dossier bevinden zich enkele e-mails aan klager waaruit blijkt dat hierover in 2014 en 2016 is gecorrespondeerd.

Dat betrokkene hierover geen uitleg heeft gegeven terwijl daarom wel is gevraagd, is de Accountantskamer niet gebleken. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij om uitleg hebben gevraagd. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij wel uitleg heeft gegeven over de BTW-schulden. Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel b. ongegrond.

Klachtonderdeel c: betrokkene heeft niet gereageerd op verzoeken om facturen te specificeren.

4.6.        De Accountantskamer is gebleken dat het gaat om de facturen van 8 augustus 2019 met nummer 2019231 en 10 november 2020 met nummer 2020336.

4.7.        De factuur met nummer 2020336 is door klagers overgelegd als productie 21. De op verzoek van klagers opgestelde specificatie is daarbij gevoegd. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond voor zover het ziet op deze factuur.

4.8.        De factuur met nummer 2019231 is overgelegd als productie 17. Op 8 augustus 2019 en op 25 september 2019 heeft [X1A] gevraagd om een specificatie van deze factuur. Op

15 oktober 2020 heeft betrokkene weliswaar een nadere uitleg gegeven bij de factuur, maar de uitleg is niet voorzien van een specificatie op uren-, medewerker-, en tariefniveau.

Het is vaste rechtspraak van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven [1] dat van een accountant mag worden verwacht dat hij zijn facturen desgevraagd specificeert en aldus naar zijn opdrachtgever inzichtelijk maakt welke werkzaamheden hij heeft verricht en in rekening brengt.

Gelet op deze rechtspraak is de door betrokkene gestuurde toelichting op de factuur niet toereikend. Hieruit volgt dat klachtonderdeel c. in zoverre gegrond is.

Klachtonderdeel d: de wijze waarop betrokkene communiceert is onder de maat.

4.9.        Volgens klagers heeft betrokkene niet open en eerlijk gecommuniceerd door niet duidelijk te zijn over de zaken waar hij mee bezig was en wanneer hij daarmee bezig was.

Hij had het moeten zeggen als hij te druk was om zich aan de afspraken te houden.

4.10.      In de e-mail van 8 augustus 2019 heeft betrokkene [X1A] laten weten dat boekjaar 2018 sneller afgehandeld had kunnen worden en dat de samenwerking tussen hen van beide kanten beter had gekund. Op de zitting heeft betrokkene erkend dat hij ‘er meer achteraan had kunnen zitten’ en dat het in het voorjaar altijd erg druk is op zijn kantoor.

De Accountantskamer overweegt dat uit de stukken en hetgeen is besproken op de zitting wel duidelijk is geworden dat de communicatie van de zijde van betrokkene richting klagers weliswaar beter had gekund, maar dat betrokkene niet op een dusdanige wijze nalatig is geweest dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel d. treft daarom geen doel.

5.             De maatregel

5.1.         Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van waarschuwing is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd door klagers niet te voorzien van de door hen gevraagde urenspecificatie bij de factuur van 8 augustus 2019. Betrokkene is niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart klachtonderdeel c. deels gegrond en deels ongegrond ;

·         verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·         legt aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel  in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoeden.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA  en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.


[1] ECLI:NL:CBB:2019:418