ECLI:NL:TACAKN:2021:47 Accountantskamer Zwolle 20/486 en 20/487 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:47
Datum uitspraak: 09-07-2021
Datum publicatie: 09-07-2021
Zaaknummer(s): 20/486 en 20/487 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee accountants die lid zijn van de Raad van Bestuur van een accountantsorganisatie. Het verwijt dat zij hebben toegestaan dat aan de accountantsorganisatie verbonden accountants zonder vergunning in de zin van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) werkzaamheden hebben uitgevoerd, treft geen doel. Een accountantsorganisatie is geen recherchebureau, omdat de uitoefening van het beroep van accountant is onderworpen aan wettelijke voorschriften, zoals de Wet op het accountantsberoep (Wab) en de daarop gebaseerde VGBA. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 9 juli 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 maart 2020 ontvangen klacht met nummers 20/486 en 20/487 Wtra AK van

MR. X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

1. Y1 en

2. drs. Y2

beiden registeraccountant

beiden kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E N

advocaten: mr. W.K. van den Berg en F.C.M. van der Velden te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de brieven van betrokkenen van 20 maart 2020 en 27 oktober 2020

-          de brief van klager van 2 november 2020 met bijlagen

-          de uitspraak van haar voorzitter van 10 november 2020

-          het verzetschrift van klager van 12 november 2020

-          de brief van klager van 11 maart 2021 met bijlagen

-          de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De voorzitter van de Accountantskamer heeft de klacht bij uitspraak van 10 november 2020 kennelijk ongegrond verklaard.

1.3.         Omdat klager tijdig in verzet is gekomen, is de uitspraak van 10 november 2020 komen te vervallen.

1.4.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn zoon [A]. Betrokkenen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. W.K. van den Berg.    

2.             De feiten

2.1.         Betrokkenen zijn sinds respectievelijk 1988 en 1995 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.         Betrokkene sub 1 is op dit moment bestuurder van [NV1] (hierna: [NV1]) en [NV2] (hierna: [NV2]). Betrokkene sub 2 is bestuurder van [NV1]. Hij is nooit bestuurder geweest van [NV2].

2.3.         Klager is werkzaam geweest voor de gemeente [plaats3].

2.4.         De gemeente Rotterdam heeft [NV2] in 2013 opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken met betrekking tot mogelijke onregelmatigheden in relatie tot klager en aan hem gelieerde (rechts)personen in de periode 2009-2013. Vier accountants (destijds) verbonden aan [NV2] zijn betrokken geweest bij de uitvoering van deze opdracht.

2.5.         Op 17 juli 2015 heeft [NV2] het definitieve rapport (hierna: het rapport) uitgebracht.

2.6.         Klager heeft vanaf 28 oktober 2016 meerdere klachten ingediend tegen de bij het onderzoek betrokken accountants. Deze klachten zijn deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkenen dat zij als leden van de Raad van Bestuur van [NV1] hebben toegelaten dat bij [NV1] werkzame accountants werkzaamheden verrichten die op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) vergunningplichtig zijn, zonder dat [NV1] beschikt  over een vergunning op grond van die wet. Medewerkers van [NV1] hebben daardoor economische delicten gepleegd, waartegen betrokkenen niet zijn opgetreden en aan welke organisatie zij leiding hebben gegeven, aldus klager. Dit handelen duurt volgens klager tot op heden voort.

3.2.         Klager heeft in zijn verzetschrift naar voren gebracht dat de betrokkenen bij de uitvoering van het onderzoek in 2013-2015 vergunningplichtig  waren, omdat de VGBA geen wettelijk voorschrift is als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wpbr. Om die reden is de in dit artikellid bedoelde uitzondering op de vergunningplicht niet van toepassing.

4.             De beoordeling

4.1.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.         Daargelaten de vraag of de klacht al dan niet is verjaard, overweegt de Accountantskamer het volgende. Betrokkene sub 2 is nooit bestuurder geweest van [NV2] en gesteld noch gebleken is dat [NV1], waarvan betrokkene sub 2 wel bestuurder is, zeggenschap heeft over [NV2]. De klacht tegen betrokkene sub 2 en in zoverre ook tegen betrokkene sub 1 is reeds om deze reden ongegrond. De Accountantskamer zal de bespreking van de klacht alleen ten aanzien van betrokkene sub 1 in zijn hoedanigheid van bestuurder van [NV2] voortzetten.

4.3.        In de Wpbr is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

“(…)Artikel 1

1. In deze wet wordt verstaan onder:

(…)

f. recherchebureau: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen;

(…)

3. Geen recherchebureau als bedoeld in het eerste lid, onder f, is een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht.

(…)

Artikel 2

1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden.

(…)”

4.4.        Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene sub 1 om de hierna volgende overwegingen ervan mogen uitgaan dat [NV2] onder de uitzondering van artikel 1, derde lid, van de Wpbr valt, waardoor [NV2] geen recherchebureau is in de zin van de Wpbr en niet vergunningplichtig is.

4.5.        Op 26 mei 2008 heeft de toenmalige Minister van Justitie op kamervragen geantwoord dat de uitzondering van artikel 1 lid 3 Wbpr ook geldt voor registeraccountants, omdat de uitoefening van het beroep van registeraccountant onder meer onderworpen is aan de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet op de registeraccountants (TK 2007-2008 aanhangsel, 2528). De vraag of registeraccountants die forensische onderzoeken verrichten vergunningplichtig zijn, is ook aan de orde gekomen in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de voorzitter van de Tweede Kamer, van 16 juni 2009 (TK 2008-2009, 29 279, nr. 93). In deze brief staat het volgende:

“(…) Volgens artikel 1, derde lid van de Wpbr is een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht geen recherchebureau in de zin van de wet. Op grond van deze bepaling wordt geconcludeerd dat de zgn. forensisch accountant – zijnde een registeraccountant die persoonsgerichte onderzoeken uitvoert – geen particulier onderzoeker is en dus niet onder het regime van de Wpbr valt. De forensische accountant, zijnde een registeraccountant, oefent immers een beroep uit dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, i.c. de Wet op de registeraccountants (Wra), en bij de constatering van onregelmatigheden een onderzoek uitvoert of laat uitvoeren op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta).

Onder persoonsgerichte onderzoeken door registeraccountants worden verstaan die onderzoeken waarbij de accountant gegevens verzamelt en analyseert inzake het functioneren, handelen of nalaten van handelen van een natuurlijk of rechtspersoon en daarover rapporteert aan zijn opdrachtgever. Daarnaast komt het voor dat in het kader van de controle van de jaarrekeningen de accountant geconfronteerd wordt met aanwijzingen van fraude op basis waarvan nader onderzoek wordt uitgevoerd. Het normenkader voor (onder meer) het persoonsgericht onderzoek is neergelegd in de Wta, de Wra en – sinds 1 januari 2007 – de Verordening gedragscode (Vgc) en de daarbij behorende beroepsreglementering. De Vgc is ontwikkeld door de publiekrechtelijke beroepsorganisatie NIVRA, die (tevens) zorgt draagt voor de kwaliteitstoetsing van accountants.

Indien echter de forensische accountantswerkzaamheden niet worden verricht door een registeraccountant volgens het regime van de Wra en tevens wel wordt voldaan aan de definitie van particulier recherchebureau volgens de Wpbr is de forensische accountant vergunningplichtig.(…)”

4.6.        De Accountantskamer merkt hierbij voor de goede orde op, dat een accountant die een forensisch onderzoek verricht niet valt onder de Wta en dat het onderscheid tussen een RA en een AA in dit verband, zeker naar huidig recht, niet goed valt te begrijpen omdat een RA en een AA aan dezelfde wettelijke voorschriften zijn onderworpen.

4.7.        Daarnaast is in aanmerking genomen dat – anders dan door klager is gesteld – de uitoefening van het beroep van accountant wel is onderworpen aan wettelijke voorschriften, zoals de Wet op het accountantsberoep (Wab) en de daarop gebaseerde VGBA. De Wab is de opvolger van de voormalige Wet op de registeraccountants (Wra) en de Wet op de accountants-administratieconsulenten (Waa). Een wettelijk voorschrift is, anders dan klager betoogt, ieder voorschrift uitgaande van enige macht waaraan wetgevend vermogen is toegekend, krachtens die bevoegdheid gemaakt, aldus de Hoge Raad (HR 26 juni 1899, W. 7307).

4.8.        Ook op grond van de geldende NBA-handreiking 1112 (Persoongerichte onderzoeken) van 6 oktober 2010  heeft betrokkene sub 1 mogen aannemen dat KPGM Advisory onder de uitzondering van artikel 1, derde lid, van de Wpbr valt. In deze handreiking staat namelijk het volgende:

“(…) 4.3 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)

Door het NIVRA is in 2008 aan het Ministerie van Justitie de vraag gesteld of een organisatorische eenheid waarbij accountants werkzaam zijn of waaraan deze zijn verbonden en deze accountants verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van een persoonsgericht onderzoek, moet worden aangemerkt als een in de Wpbr bedoeld recherchebureau.

Deze vraag is door het Ministerie beantwoord door te verwijzen naar hetgeen de minister als voorlopig standpunt hierover heeft geantwoord op Kamervragen die dezelfde strekking hadden als de vraag van het NIVRA. Uit het antwoord van de minister blijkt dat deze wet niet van toepassing is op persoonsgerichte onderzoeken die worden uitgevoerd door entiteiten waarin accountants belast zijn met een persoonsgericht onderzoek. (…)”

4.9.        Gelet op het voorgaande treft het verwijt geen doel, dat betrokkene sub 1 als bestuurder van [NV2] heeft toegelaten dat de aan haar verbonden accountants zonder toereikende vergunning werkzaamheden hebben verricht, dan wel nog steeds verrichten.  

4.10.      De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.