ECLI:NL:TACAKN:2021:45 Accountantskamer Zwolle 21/451, 21/452, 21/453 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:45
Datum uitspraak: 09-07-2021
Datum publicatie: 09-07-2021
Zaaknummer(s): 21/451, 21/452, 21/453 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Elfde klacht tegen accountants die onderzoek hebben gedaan naar signalen over onregelmatigheden met betrekking tot declaraties van klager. De klacht is niet-ontvankelijk, omdat klager voor de tweede keer over dezelfde gedragingen klaagt. Daarnaast is sprake van misbruik van tucht(proces)recht. Op voorhand is uitgesloten dat de behandeling van de klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 9 juli 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 11 maart 2021 ontvangen klacht met nummers 21/451, 21/452 en 21/453 Wtra AK van

MR. X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

1. Y1

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

2. Y2

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats3]

3. Y3

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats4]

B E T R O K K E N E N

advocaten: mr. W.K. van den Berg en mr. F.C.M. van der Velden te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.         De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de uitspraak van haar voorzitter van 26 maart 2021

-          het verzetschrift van klager van 30 maart 2021

-          het verweerschrift met bijlagen

-          de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.         De voorzitter van de Accountantskamer heeft de klacht bij uitspraak van 26 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.         Omdat klager tijdig in verzet is gekomen, is de uitspraak van 26 maart 2021 komen te vervallen.

1.4.         De klacht is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2021. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn zoon [A]. Betrokkenen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. W.K. van den Berg.  

2.             De feiten

2.1.         Betrokkenen zijn als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.         Voor een weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van de Accountantskamer van vandaag met zaaknummers 20/538, 20/539, 20/540 en 20/541 Wtra AK (de tiende klacht). De Accountantskamer volstaat met het volgende.

2.3.         Klager is werkzaam geweest voor de gemeente [plaats5].

2.4.         De gemeente [plaats5] [NV1] (hierna: [NV1]) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken met betrekking tot mogelijke onregelmatigheden in relatie tot klager en aan hem gelieerde (rechts)personen in de periode 2009-2013. Betrokkenen zijn betrokken geweest bij deze opdracht.

2.5.         Op 17 juli 2015 heeft [NV1] haar definitieve rapport uitgebracht, nadat zij in de periode ervoor twee achtereenvolgende conceptrapporten had uitgebracht

2.6.         Klager heeft vanaf 28 oktober 2016 meerdere klachten ingediend tegen onder meer betrokkenen. Deze klachten zijn deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

2.7.         De hiervoor genoemde uitspraak van vandaag heeft betrekking op de tiende klacht van klager tegen betrokkenen. In deze uitspraak is (onder meer) geoordeeld dat klager misbruik maakt van het tucht(proces)recht.

2.8.         Onderhavige klacht is de elfde klacht.

3.             De klacht

3.1.         Betrokkenen hebben volgens klager gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkenen het volgende:

a. het door betrokkenen opgestelde rapport bevat bevindingen, classificaties, kwalificaties en conclusies die onjuist en onzorgvuldig zijn;

b. betrokkenen hebben klager ten onrechte geen inzage geboden in het aan de voorlopige bevindingen ten grondslag liggende materiaal;

c. betrokkenen hebben, ondanks een daartoe op 9 december 2013 gedane toezegging, de bevindingen met betrekking tot het handelen van klager niet op juistheid en volledigheid geverifieerd door middel van het voorleggen van de conceptbevindingen.

3.2.         Klager heeft in zijn verzetschrift gesteld dat het ne bis in idembeginsel in dit geval niet van toepassing is. Daarnaast heeft klager in zijn verzetschrift aangevoerd dat betrokkenen hebben gehandeld in strijd met de plicht om in een tuchtprocedure juiste en volledige informatie te verschaffen.

4.             De beoordeling

4.1.         Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.         Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.         De Accountantskamer stelt vast dat klager in zijn klacht van 28 oktober 2016 onder meer de volgende klachtonderdelen heeft aangevoerd:

1.     Het onderzoek is gebrekkig; het rapport is niet goed te begrijpen zonder nadere gegevens, die niet zijn opgenomen in het rapport.

2.     Betrokkenen hebben geen oog gehad voor de objectieve waarheidsvinding en uitsluitend het belang van de opdrachtgever gediend.

3.     Het rapport geeft geen evenwichtige weergave van de feiten en omstandigheden in de juiste context. Hierdoor wordt de objectieve waarheidsvinding door de rechter belemmerd.

4.     Betrokkenen hebben onvoldoende hoor en wederhoor toegepast en zich onvoldoende rekenschap gegeven van het wederhoorcommentaar van klager.

5.     Betrokkenen hebben verkeerde conclusies verbonden aan het wederhoorcommentaar van klager.

6.     Klager heeft ten onrechte niet de gelegenheid gekregen om stukken of bescheiden (zoals gespreksverslagen van de interviews) in te zien.

4.4.         Deze zes klachtonderdelen zijn bij uitspraak van 23 april 2018 (zaaknummers 16/2542, 16/2543, 16/2544 en 16/2545 Wtra AK) ongegrond verklaard. Op 11 juni 2019 heeft h et College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) het hoger beroep ongegrond verklaard.

4.5.         Klager heeft in zijn klacht van 20 november 2017 – onder andere – het volgende klachtonderdeel naar voren gebracht:

48. Betrokkenen hebben gehandeld in strijd met de afspraak door hun conceptbevindingen niet eerst aan klager voor te leggen;

4.6.         Dit klachtonderdeel heeft de Accountantskamer in haar uitspraak van 22 maart 2019 (zaaknummers 17/2473, 17/2474, 17/2475 en 17/2476 Wtra AK) niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Het CBb heeft het hoger beroep bij uitspraak van 2 maart 2021 ongegrond verklaard.

4.7.         Wat klager in onderhavige klacht aan de orde stelt, komt overeen met wat hij reeds eerder in de hiervoor genoemde klachtonderdelen heeft aangevoerd. Op grond van het ne bis in idem-beginsel, dat ook in het tuchtrecht voor accountants geldt, kan niet voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkenen worden geklaagd. Daarom is de klacht niet-ontvankelijk.

4.8.         Met betrekking tot de vraag of in dit geval sprake is van misbruik van tucht(proces)recht, zoals door betrokkenen is betoogd, wordt het volgende overwogen. Van misbruik van tucht(proces)recht is (onder meer) sprake als op voorhand is uitgesloten dat de behandeling van de klacht zou kunnen bijdragen aan de doelstelling van de tuchtrechtspraak, omdat (bijvoorbeeld) het indienen van de klacht, gelet op de evidente niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid ervan, in verband met de belangen van de betrokken accountant achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als een klager zijn klacht baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van tucht(proces)recht past terughoudendheid gelet op het recht op onbelemmerde toegang tot de tuchtrechter.

4.9.         Naar het oordeel van de Accountantskamer is in dit geval sprake van misbruik van tucht(proces)recht. Daarvoor is van belang dat klager voor de tweede keer over feitelijk dezelfde gedragingen van betrokkenen klaagt. Het baat klager niet dat hij zijn klacht iets anders heeft ingekleed. Klager, die jurist is, had op voorhand kunnen begrijpen dat de onderhavige klacht in wezen een herhaling van zetten is. Bij de afweging heeft de Accountantskamer ook in aanmerking genomen dat de onderhavige klacht de elfde klacht van klager tegen betrokkenen is en dat betrokkenen niet onbegrijpelijk - en niet weersproken - hebben gesteld dat zij veel hinder ondervinden van de stroom aan klachten. Iedere klacht kost hun veel tijd en geld. Dit ook voor klager kenbare belang van betrokkenen had hem ervan behoren te weerhouden opnieuw over in wezen hetzelfde te klagen. Ook op grond hiervan is de klacht niet-ontvankelijk.

4.10.       De klacht zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.11.       Tot slot wijst de Accountantskamer klager op het volgende. Klager heeft inmiddels zonder succes (ook in hoger beroep) elf omvangrijke klachten tegen onder meer onderhavige betrokkenen ingediend. Bij de tiende en elfde klacht is de Accountantskamer onder meer tot het oordeel gekomen dat klager misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een klacht in te dienen. Daarom moet klager er ernstig rekening mee houden dat volgende klachten die met het onderzoek van onder meer betrokkenen tegen klager en het uitgebrachte rapport verband houden, buiten behandeling zullen worden gesteld.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.