ECLI:NL:TACAKN:2021:28 Accountantskamer Zwolle 20/1894 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2021:28
Datum uitspraak: 16-04-2021
Datum publicatie: 16-04-2021
Zaaknummer(s): 20/1894 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen accountant in business. Klacht gegrond; oplegging maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving voor de duur van één maand. B etrokkene heeft door over de jaren 2014 en 2015 een verschil te laten ontstaan tussen de boekhouding (auditfiles en grootboekkaarten) enerzijds en de aangiften omzetbelasting anderzijds en dit verschil te laten voortbestaan, gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 16 april 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 oktober 2020 ontvangen klacht met nummer 20/1894 Wtra AK van

OPENBAAR MINISTERIE

(Functioneel Parket)

gevestigd te ‘s-Hertogenbosch

K L A G E R

gemachtigden: mr. [A], mr. [B] en mr. drs. [C] RA AA

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

1.            De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-        het klaagschrift met bijlagen

-        het verweerschrift met bijlagen

-        de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2021. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B], bijgestaan door mr. drs. [C] RA AA. Betrokkene is in persoon verschenen.  

2.            De feiten

2.1.        Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

2.2.       Betrokkene is accountant in business. Hij is vanuit [BV1] werkzaam als zelfstandig bedrijfsadviseur. Hij heeft in de loop van de jaren verschillende functies vervuld als financieel directeur en/of financieel expert bij (voornamelijk) autobedrijven.

2.3.       Betrokkene was tot 23 mei 2016 samen met [D] (hierna: [D]) werkzaam als bestuurder van een viertal vennootschappen die behoorden tot één groep, namelijk [BV2] (hierna: [BV2]), [BV3] (hierna: [BV3]), [BV4] (hierna: [BV4]) en [BV5] (hierna: [BV5]). [BV2] was houdster van de aandelen van [BV3] en [BV4]. [BV3], [BV4] en [BV2] vormden een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Deze drie vennootschappen zullen hierna gezamenlijk [de 3 vennootschappen] worden genoemd. Betrokkene en [D] waren tevens elk voor 25 % (indirect) aandeelhouder van [BV2]. [BV3] en [BV4] handelden in auto’s, voornamelijk van het merk [MERK1]. Bij [BV3] en [BV4] vonden ook reparaties en onderhoud plaats. Tussen betrokkene en [D] was sprake van een verdeling van taken. Betrokkene hield zich met name bezig met de financiële en administratieve kant van de ondernemingen. Betrokkene droeg onder meer zorg voor de jaarrekeningen en aangiften omzetbelasting.

2.4.       De financiële situatie van [BV2] en haar beide dochtermaatschappijen verslechterde in de loop van 2015. Uiteindelijk is het bestuur van [BV2] op 23 mei 2016 overgenomen door [BV6]. Met ingang van 1 september 2016 zijn de handelsnamen van [BV2], [BV3] en [BV4] gewijzigd in, respectievelijk, [BV7], [BV8 en [BV9]. Deze drie vennootschappen hebben inmiddels opgehouden te bestaan. 

2.5.       In de periode waarop deze klacht betrekking heeft, werd door [de 3 vennootschappen] gebruik gemaakt van het boekhoudprogramma Snelstart. Door de werkplaatsadministratie werd gebruik gemaakt van het programma Carsys. De in Carsys ingevoerde gegevens kunnen door Snelstart worden ingelezen.

2.6.       In de loop van 2014 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart bij [de 3 vennootschappen]. Het onderzoek had aanvankelijk betrekking op de jaren 2011 t/m 2013. Het onderzoek heeft enkele jaren geduurd. In 2016 is het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2014 en 2015. Uit dit onderzoek kwam vooral naar voren dat sprake was van zeer grote verschillen tussen enerzijds de aangiften omzetbelasting en anderzijds de aan Snelstart ontleende auditfiles en grootboekkaarten. Volgens de uitkomsten van dit onderzoek is over de jaren 2012 t/m 2015 door [de 3 vennootschappen] in totaal € 580.193 te weinig aan omzetbelasting aangegeven. Wat betreft de jaren 2014 en 2015 is volgens klager € 346.654 te weinig omzetbelasting aangegeven.

2.7.       In 2017 is klager een strafrechtelijk onderzoek begonnen tegen betrokkene. Het onderzoek vond plaats door de FIOD. Uiteindelijk is aan betrokkene een transactievoorstel gedaan dat door hem is geaccepteerd. Klager heeft zich, toen het transactievoorstel werd gedaan, uitdrukkelijk het recht voorbehouden om een tuchtklacht in te dienen tegen betrokkene.

3.            De klacht

3.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klager verwijt betrokkene het volgende:

betrokkene heeft het fundamentele beginsel van integriteit geschonden doordat hij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan, althans het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden doordat hij aangiften omzetbelasting heeft ingediend waarvan de aangegeven bedragen fors afwijken van de aan te geven bedragen.

4.            De beoordeling

4.1.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.       De Accountantskamer oordeelt naar aanleiding van het standpunt van betrokkene dat hij zijn werkzaamheden als bestuurder van [de 3 vennootschappen] niet als accountant heeft verricht, dat betrokkene bij het uitoefenen van zijn bestuurstaken gebruik heeft gemaakt van zijn vakbekwaamheid als accountant, vooral nu hij de aangiften omzetbelasting heeft verzorgd. Hij verrichtte in die functie dan ook een professionele dienst als bedoeld in de VGBA, zodat op zijn gedragingen als bestuurder de fundamentele beginselen van de VGBA van toepassing zijn.

4.3.       Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht enkel betrekking heeft op de aangiften omzetbelasting over 2014 en 2015 en niet op de aangiften over 2011 tot en met 2013.

4.4.       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene heeft erkend dat over de jaren 2014 en 2015 sprake was van een verschil ten nadele van de Staat van ruim € 346.000 tussen de door hem gedane aangiften omzetbelasting enerzijds en de auditfiles en grootboekkaarten anderzijds.

4.5.       De Accountantskamer is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene de aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft gedaan. Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat bij betrokkene het oogmerk op belastingfraude niet aanwezig is geweest. De vraag of bij betrokkene mogelijk sprake was van voorwaardelijk opzet, zoals het Openbaar Ministerie heeft betoogd, behoort naar het oordeel van de Accountantskamer niet tot haar domein maar tot het domein van de strafrechter. Het strafrechtelijk onderzoek is geëindigd met een transactie waardoor het oordeel van de strafrechter ontbreekt.

Het verwijt dat betrokkene bij het doen van de aangiften niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld en daarmee het fundamentele beginsel van integriteit heeft geschonden, mist feitelijke grondslag.

4.6.       De Accountantkamer is verder van oordeel dat betrokkene door over de jaren 2014 en 2015 een verschil te laten ontstaan tussen de boekhouding (auditfiles en grootboekkaarten) enerzijds en de aangiften omzetbelasting anderzijds en dit verschil te laten voortbestaan, heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De Accountantskamer overweegt hiertoe dat artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Dat aan deze bepaling in de jaren 2014 en 2015 door [de 3 vennootschappen] niet werd voldaan volgt uit het feit dat over deze jaren sprake is van een onverklaard gebleven verschil van ruim € 346.000 ten nadele van de Staat tussen enerzijds de administratie en anderzijds de door betrokkene gedane aangiften omzetbelasting.

4.7.       Betrokkene heeft onvoldoende oog gehad voor zijn administratieve verplichtingen. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij bij het opstellen van de jaarrekening 2013 een fors verschil op het punt van de omzetbelasting heeft geconstateerd. Hij heeft vervolgens geen adequate actie ondernomen om dit verschil te verklaren en op te lossen. Hij heeft zich alleen in februari 2014 wegens deze, door hem zo genoemde ‘mismatch’, bij de fiscus  gemeld. In de naar aanleiding van deze mismatch door betrokkene aan de fiscus gestuurde brief van 20 maart 2014 wordt overigens enkel melding wordt gemaakt van een bezoek aan het kantoor van de Belastingdienst “i n verband met de juiste verantwoording van de BTW van Duitse auto's die vrij gesteld waren van Umsatzsteuer”. Betrokkene heeft bij deze brief aan de fiscus een ‘Overzicht importauto’s’  gestuurd, maar het verschil was daarmee niet verklaard en opgelost. Betrokkene heeft, toen de fiscus hem bij brief van 17 november 2014 vroeg om een onderbouwing en om specificaties te geven van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013, aan dat verzoek niet voldaan. Ook heeft betrokkene, naar hij ter zitting heeft verklaard, geen rondrekening gemaakt met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting over 2014.

4.8.       Betrokkene heeft door middel van een brief van zijn advocaat van 7 mei 2019 de aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2014 en over de vier kwartalen van 2015 gereconstrueerd, maar die reconstructie kan de twijfel over de juistheid van de aangiften omzetbelasting niet wegnemen en het verschil tussen de administratie enerzijds en de aangiften omzetbelasting niet oplossen, omdat die reconstructie niet op onderliggende administratieve bescheiden (zoals facturen) is gebaseerd.

4.9.       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene er in elk geval vanaf begin 2014 mee bekend was dat de administratie van [de 3 vennootschappen] niet aansloot op de aangiften omzetbelasting. Vanaf mei 2014 was hem bekend dat ten aanzien van de omzetbelasting een fiscaal onderzoek liep. Desondanks heeft betrokkene vanaf toen tot 23 mei 2016, toen hij als bestuurder aftrad, nagelaten om de verschillen tussen de administratie en de aangiften omzetbelasting te voorkomen dan wel op te lossen, zoals door het opstellen van een rondrekening, de inhuur van specialisten hieromtrent of analyse van de verschillen. Een aanvaardbare verontschuldiging heeft betrokkene hiervoor niet gegeven. De focus van betrokkene lag destijds, zoals hij (ook) ter zitting heeft verklaard, bij de verdere uitbouw en groei van de ondernemingen en niet bij het doen van aangiften omzetbelasting die op de administratie aansloten. Het was echter wel zijn taak en zijn verantwoordelijkheid om een sluitende administratie te voeren en daaruit correcte aangiften te doen.

4.10.     Dat betrokkene, naar hij stelt, nu geen toegang meer heeft tot de adminstratie doet er niet aan af dat betrokkene reeds eerder, toen hem bekend was geworden dat sprake was van een fors verschil tussen enerzijds de auditfiles en de grootboekkaarten en anderzijds de aangiften omzetbelasting, maatregelen had moeten nemen om er zorg voor te dragen dat voldaan werd aan het bepaalde in artikel 52, eerste lid, Awr.

4.11.     De klacht is in zoverre gegrond.

5.            De maatregel

5.1.        Omdat de klacht gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving in de registers voor de duur van één maand is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene door over de jaren 2014 en 2015 een fors verschil te laten ontstaan tussen de boekhouding en de aangiften omzetbelasting en dit verschil te laten voortbestaan, heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Ook is meegewogen dat betrokkene niet de indruk heeft gegeven dat hij zich steeds verantwoordelijk heeft gevoeld voor het doen van correcte aangiften.

6.            De beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond;

·       legt aan betrokkene op de maatregel  

als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs voor de duur van één maand, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I. Tubben (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021.

_________                                                                                                           __________

secretaris                                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.