ECLI:NL:TACAKN:2020:66 Accountantskamer Zwolle 20/486 en 20/487 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:66
Datum uitspraak: 10-11-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): 20/486 en 20/487 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: klacht kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten tegen leden Raad van Bestuur accountantsorganisatie. Beslissing voorzitter Accountantskamer; artikel 39, eerste lid, Wtra. Klachten kennelijk ongegrond. Betrokkenen mochten afgaan op het standpunt van beide bewindslieden in hun brief van 16 juni 2009. Zij mochten daarom aannemen dat de accountantsorganisatie geen recherchebureau was in de zin van artikel 1, eerste lid, onder f van de Wpbr en dat de accountantsorganisatie niet vergunningplichtig was op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wpbr. Op het handelen van betrokkenen en de onder hun verantwoordelijkheid als lid van de RvB van de accountantsorganisatie werkzame accountants is de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) van toepassing is. De VGBA is een wettelijk voorschrift, dat is vastgesteld op grond van artikel 19, tweede lid, van Wet op het accountantsberoep. Aangezien op hen een wettelijk voorschrift van toepassing is, vallen zij onder de uitzondering als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wpbr, zodat zij niet als een recherchebureau moeten worden aangemerkt en derhalve ook niet vergunningplichtig waren in de zin van die wet.  

ACCOUNTANTS KAMER

 

UITSPRAAK van 10 november 2020 van de voorzitter op grond van artikel 39 lid 1 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 5 maart 2020 ontvangen klachten met nummers  20/486 en 20/487 Wtra AK van

MR. X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y1 en

DRS. Y2

beiden registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E N

advocaat: mr. W.K. van den Berg te Amsterdam

1.             De procedure

1.1.         De voorzitter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-          het klaagschrift met bijlagen

-          de brieven namens betrokkenen van 20 maart 2020 en 27 oktober 2020

-          de brief van klager van 2 november 2020.

2.             De beoordeling

2.1.         Artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) bepaalt dat

indien naar het oordeel van de voorzitter van de accountantskamer een klacht kennelijk

niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, de voorzitter de

zaak zonder zitting kan afdoen. Artikel 38 Wtra is van overeenkomstige toepassing.

2.2.         Betrokkenen zijn lid van de Raad van Bestuur (RvB) van [accountantskantoor1] (hierna: accountantskantoor1) te [plaats2].

2.3.        Klager verwijt betrokkenen dat zij als leden van de RvB van [accountantskantoor1] hebben toegelaten dat door bij [accountantskantoor1] werkzame accountants werkzaamheden worden verricht die op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (verder: Wpbr) vergunningplichtig zijn, zonder dat beschikt wordt over een vergunning op grond van die wet. Medewerkers van [accountantskantoor1] hebben daardoor economische delicten gepleegd, waartegen betrokkenen niet zijn opgetreden en aan welke organisatie zij leiding hebben gegeven, aldus klager.

2.4.        Met ingang van 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. Klager stelt in zijn brief van 2 november dat zijn klacht ziet op handelen en nalaten van betrokkenen als leden van de Raad van Bestuur van [accountantskantoor1] dat in 2020 voortduurde. Zij zouden ook toen hebben toegelaten dat bij [accountantskantoor1] werkzame accountants werkzaamheden verrichten die op grond van de Wpbr  vergunningplichtig zijn, zonder dat beschikt wordt over een vergunning op grond van die wet. De klacht is daarom tijdig ingediend. Daarmee dient de klacht inhoudelijk te worden beoordeeld.

2.5.        De voorzitter overweegt dat artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wpbr bepaalt dat onder ‘recherchebureau’ wordt verstaan:

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf met winstoogmerk recherchewerkzaamheden verricht, voor zover die werkzaamheden worden verricht op verzoek van een derde, in verband met een eigen belang van deze derde en betrekking hebben op een of meer bepaalde natuurlijke personen.

In artikel 2, eerste lid, van de Wpbr is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van Onze Minister door de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden.

Artikel 1, derde lid, van de Wpbr bepaalt het volgende:

Geen recherchebureau als bedoeld in het eerste lid, onder f, is een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht.

De voorzitter is van oordeel dat betrokkenen er ten tijde van het uitvoeren van het persoonsgericht onderzoek van mochten uitgaan dat [accountantskantoor1] Advisory onder de uitzondering van artikel 1, derde lid, van de Wpbr viel. In dit verband is van belang dat de vraag of (register)accountants die persoonsgerichte onderzoeken verrichten vergunningplichtig zijn op grond van de Wpbr, uitdrukkelijk aan de orde is gekomen in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de voorzitter van de Tweede Kamer, van 16 juni 2019 (TK 2008-2009, 29 279, nr. 93), waar met betrekking tot deze vraag het volgende is aangegeven:

Volgens artikel 1, derde lid van de Wpbr is een organisatie die ter uitvoering van een haar bij wettelijk voorschrift opgedragen taak of in de uitoefening van een beroep dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, recherchewerkzaamheden verricht geen recherchebureau in de zin van de wet. Op grond van deze bepaling wordt geconcludeerd dat de zgn. forensisch accountant – zijnde een registeraccountant die persoonsgerichte onderzoeken uitvoert – geen particulier onderzoeker is en dus niet onder het regime van de Wpbr valt. De forensische accountant, zijnde een registeraccountant, oefent immers een beroep uit dat aan een wettelijk voorschrift is onderworpen, i.c. de Wet op de registeraccountants (Wra), en bij de constatering van onregelmatigheden een onderzoek uitvoert of laat uitvoeren op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta).

Onder persoonsgerichte onderzoeken door registeraccountants worden verstaan die onderzoeken waarbij de accountant gegevens verzamelt en analyseert inzake het functioneren, handelen of nalaten van handelen van een natuurlijk of rechtspersoon en daarover rapporteert aan zijn opdrachtgever. Daarnaast komt het voor dat in het kader van de controle van de jaarrekeningen de accountant geconfronteerd wordt met aanwijzingen van fraude op basis waarvan nader onderzoek wordt uitgevoerd. Het normenkader voor (onder meer) het persoonsgericht onderzoek is neergelegd in de Wta, de Wra en – sinds 1 januari 2007 – de Verordening gedragscode (Vgc) en de daarbij behorende beroepsreglementering. De Vgc is ontwikkeld door de publiekrechtelijke beroepsorganisatie NIVRA, die (tevens) zorgt draagt voor de kwaliteitstoetsing van accountants.

Indien echter de forensische accountantswerkzaamheden niet worden verricht door een registeraccountant volgens het regime van de Wra en tevens wel wordt voldaan aan de definitie van particulier recherchebureau volgens de Wpbr is de forensische accountant vergunningplichtig.

Betrokkenen mochten afgaan op het standpunt van beide bewindslieden in hun brief van 16 juni 2009. Zij mochten daarom aannemen dat [accountantskantoor1] geen recherchebureau was in de zin van artikel 1, eerste lid, onder f van de Wpbr en dat [accountantskantoor1] niet vergunningplichtig was op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wpbr.

Voorts overweegt de voorzitter dat op het handelen van betrokkenen en de onder hun verantwoordelijkheid als lid van de RvB van [accountantskantoor1] werkzame accountants, de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) van toepassing is. De VGBA is een wettelijk voorschrift, dat is vastgesteld op grond van artikel 19, tweede lid, van Wet op het accountantsberoep. Aangezien op hen een wettelijk voorschrift van toepassing is, vallen zij onder de uitzondering als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wpbr, zodat zij niet als een recherchebureau moeten worden aangemerkt en derhalve ook niet vergunningsplichtig waren in de zin van die wet.

Van het, als lid van de RvB van [accountantskantoor1], toelaten dat door accountants die werkzaam zijn bij [accountantskantoor1] handelingen worden verricht die in strijd zijn met de Wpbr is dan ook geen sprake.

2.6.        De klacht zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard. 

3.             De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer:

  • verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.

_________                                                                                                                     __________

secretaris                                                                                                                          voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 39, derde lid, Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan verzet worden gedaan. Het verzet kan worden gericht tot de Accountantskamer (adres: Postbus 10067, 8000 GB  Zwolle).