ECLI:NL:TACAKN:2020:40 Accountantskamer Zwolle 19/2028 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:40
Datum uitspraak: 04-05-2020
Datum publicatie: 04-05-2020
Zaaknummer(s): 19/2028 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene is werkzaam als accountant in business voor een vennootschap die voor cliëntvennootschappen uiteenlopende werkzaamheden verricht. Haar wordt verweten nagelaten te hebben controlewerkzaamheden te hebben uitgevoerd met betrekking tot de jaarrekening van een cliëntvennootschap. Betrokkene heeft voor die vennootschap geen werkzaamheden verricht. Zij kan daarnaast voor werkzaamheden van anderen ten behoeve van die vennootschap niet verantwoordelijk gehouden worden. Ook niet omdat zij de enige accountant is die verbonden is aan de onderneming. Inhoudelijke beoordeling van klachtonderdelen blijft achterwege. De klacht is ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/2028 Wtra AK van 4 mei 2020 van

DRS. X Bsc. MSc. RA

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

DRS. Y

registeraccountant,

werkzaam te [plaats2]

B E T R O K K E N E

raadsman: mr. H.A. de Savornin Lohman

 

1.          Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-       het op 5 november 2019 ingekomen klaagschrift van 1 november 2019 met bijlagen;

-       de op 2 december 2019 ingekomen aanvulling op het klaagschrift met bijlagen;

-       het op 13 januari 2020 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 13 maart 2020.  Klager is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Kaaks. Betrokkene  is eveneens verschenen, bijgestaan door haar raadsman voornoemd.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum]  ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Zij is als accountant in business werkzaam voor holdingvennootschap [BV1]. De holding heeft de drie werkmaatschappijen [BV2], [BV3] en [BV4] (hierna gezamenlijk: [groep1]).

2.2       De werkmaatschappijen verlenen diensten aan alternatieve investeringsfondsen. In dat kader zorgen zij voor haar cliëntvennootschappen voor administratieve dienstverlening, rapportages, jaarrekeningen en voor andere diensten waaronder het optreden als AIFMD bewaarder (Alternative Investment Fund Managers Directive) of als bestuurder van entiteiten die de juridische eigendom beheren van fondsactiva.

2.3       Betrokkene verrichtte tot 2014 werkzaamheden voor een groot aantal cliëntvennootschappen van [groep1]. Ze verrichtte met betrekking tot jaarrekeningen van een aantal van die vennootschappen  interne controlewerkzaamheden ten aanzien van de juistheid en de volledigheid van de opgestelde jaarrekeningen. Ook had zij de functie van controller binnen de [groep1]. Vanaf 2014 is zij voor tweederde van haar dienstverband werkzaamheden gaan verrichten voor het in dat jaar opgerichte [BV3]. Voor twee cliëntrelaties binnen [BV2] verricht zij nog werkzaamheden als relatiemanager.

2.4       Betrokkene is sinds 1 januari 2018 lid van het managementteam van [BV1].

2.5       Klager is medeoprichter van [BV5]  (hierna: [BV5]).  [BV5] hield 60% van de aandelen in [Inc.1]. Deze vennootschap  hield 100% van de aandelen in [Inc.2].  De activiteiten waren gericht op het op de markt brengen van suikervrije frisdranken in Amerika.

2.6       [BV2] was samen met  [A] bestuurder van [BV5]. De indirect bestuurders in 2016 en 2017  van  [BV2] waren  [B] (via [BV6]) en  [C] (via [BV7]).

2.7       De jaarrekening 2016 van [BV5] is met datum juli 2017 opgemaakt door [BV2] in de hoedanigheid van directie van de vennootschap. Uit het handelsregister van de KvK blijkt dat de jaarrekening op 2 november 2017 is vastgesteld en op 22  november 2017 bij de KvK is gedeponeerd.

2.8       Op 12 juni 2019  is [BV5] geliquideerd als gevolg van een ontbindingsbesluit van haar aandeelhouders. Klager stelt daardoor schade geleden te hebben.

3.          De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels omdat in de jaarrekening 2016 van [BV5] fouten staan die aan haar kunnen worden verweten.

3.2       Specifiek verwijt klager betrokkene,  zoals de Accountantskamer en betrokkene uit het klaagschrift en de daarop op de zitting gegeven toelichting  hebben begrepen, dat zij:

  1. heeft nagelaten eenvoudige controlewerkzaamheden uit te voeren met betrekking tot de in de jaarrekening 2016 van [BV5] vermelde deelneming ([Inc.2] had volgens klager moeten zijn [Inc.1]) en directievoering ([BV2] had volgens klager moeten zijn [BV4]), en heeft nagelaten  navraag te doen naar  een in de jaarrekening gepresenteerde juridische strijd (die er volgens klager niet was) en de daarvoor in rekening gebrachte facturen ten bedrage van USD 35.093;
  2. bij het samenstellen van de jaarrekening 2016 van [BV5] heeft nagelaten onderzoek te doen naar het vermeende faillissement van [Inc.2].

4.          De gronden van de beslissing       

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3       Dat handelen kan op grond van vaste jurisprudentie van de Accountantskamer en het CBb tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn aan een accountant die de handeling in persoon heeft verricht of nagelaten of die daarvoor als direct verantwoordelijke heeft te gelden.

4.4       Klager houdt betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor handelingen die zij in persoon heeft nagelaten of waarvoor zij verantwoordelijk gehouden kan worden met betrekking tot de jaarrekening 2016 van [BV5].

4.5       Betrokkene heeft weersproken belast te zijn geweest met de uitvoering van werkzaamheden voor de cliëntvennootschap [BV5] en heeft aangevoerd dat z ij in persoon nooit werkzaamheden heeft verricht voor deze vennootschap. Zij is dus ook op geen enkele wijze betrokken geweest bij de samenstellingswerkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2016 van deze vennootschap, aldus betrokkene.

4.6       Klager heeft ter onderbouwing van zijn  standpunt over het verwijtbaar nalaten van betrokkene naar voren gebracht dat het aannemelijk is dat betrokkene een significante invloed had op de financiële diensten van [groep1] aan haar cliënten. Daarnaast is de naam van betrokkene gevallen bij de veelvuldige communicatie over de door [BV5] aangeleverde administratie voor de jaarrekening die structureel incompleet was en acht hij het zeer waarschijnlijk dat indien interne e-mails van [BV1] worden opgevraagd of van [BV5] bestuurder [A], het noemen van haar naam bevestigd zal worden en dat er contact met betrokkene is geweest.

Daarnaast was  betrokkene volgens klager als controller en als lid van het management team van [BV1] verantwoordelijk voor het verzorgen van de financiële administratie van [BV5] en vloeit haar verantwoordelijkheid voor de door hem gestelde tekortkomingen reeds voort uit de omstandigheid dat betrokkene de enige aan [groep1]  verbonden accountant was.

4.7       Uit dit betoog blijkt naar het oordeel van de Accountantskamer niet dat betrokkene  persoonlijk bij het samenstellen van de jaarrekening 2016 van de cliëntvennootschap [BV5] betrokken is geweest of (op grond van gemaakte afspraken voor de dienstverlening) had moeten zijn. Schriftelijke stukken waaruit het tegendeel zou kunnen blijken zijn niet door klager, zoals van hem in deze tuchtprocedure had mogen worden verwacht,  overgelegd. Klagers betoog, dat de invloed van betrokkene op financiële diensten aannemelijk is, dat haar naam is genoemd bij de communicatie over de jaarrekening en e-mails zeer waarschijnlijk zullen bevestigen dat er contact met haar is geweest, mist feitelijke onderbouwing en is ook overigens onvoldoende om te concluderen dat betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk was voor de jaarrekening of dat medewerkers die onder haar verantwoordelijkheid werkten daarmee bemoeienis hebben gehad of hadden moeten hebben.

4.8       Gelet hierop is van verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkene in persoon niet gebleken en kan niet worden aangenomen dat betrokkene direct verantwoordelijk gehouden kan worden voor enig nalaten van bij het [BV5]-dossier betrokken functionarissen.

4.9       Ook uit de omstandigheid dat betrokkene controller was voor de [groep1] kan niet worden afgeleid dat zij op welke wijze dan ook een verantwoordelijkheid had met betrekking tot de binnen de [groep1] voor cliëntvennootschap [BV5] uitgevoerde samenstellingswerkzaamheden. Klagers stelling dat betrokkene lid was van het managementteam van [BV1]  mist bovendien feitelijke grondslag nu zij daarvan pas lid is geworden op 1 januari 2018.

4.10     Klager heeft ten slotte naar voren gebracht dat betrokkene de enige aan [BV1] of [groep1] verbonden accountant is en daarom verantwoordelijk is voor de jaarrekening 2016 van [BV5]. Deze gevolgtrekking is als zodanig, gelet op de onder 4.3 bedoelde jurisprudentie,  onjuist.  Als klager er met dat standpunt op doelt dat door de omstandigheid dat aan [BV1] en of aan de [groep1] een accountant verbonden is en de werkzaamheden voor deze vennootschappen om die reden aan (in de beroepsregelgeving voorgeschreven) kwaliteitseisen moeten voldoen is die gevolgtrekking ook onjuist. Daaruit vloeit namelijk evenmin voort dat betrokkene verantwoordelijk is of gehouden kan worden voor tekortkomingen in dossiers op opdrachtniveau en dus ook niet enkel op grond van dat uitgangspunt, voor de werkzaamheden in het dossier van [BV5].

4.11     Gelet op vorenstaande is van verwijtbaar handelen of nalaten van betrokkene geen sprake. De klachtonderdelen zijn daarom ongegrond. De juistheid van de door klager gestelde tekortkomingen in de jaarrekening 2016 van [BV5] behoeven dan ook geen bespreking.

4.12     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.  

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I. Tubben (rechterlijk lid) en Th.A. Verkade RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:___________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.