ECLI:NL:TACAKN:2020:3 Accountantskamer Zwolle 19/502 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2020:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2020 |
Datum publicatie: | 24-01-2020 |
Zaaknummer(s): | 19/502 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht over accountant die werkzaamheden voor klaagster van een collega heeft overgenomen. Informatie over het bedrijf heeft hij verkregen via een collega, betrokkene is nooit bij het bedrijf geweest. Volgens klaagster had hij dan ook geen samenstellingsverklaring mogen afgeven. Klacht op dit punt gegrond, omdat de relatie tussen klaagster en het kantoor van betrokkene niet heel soepel verliep. Er waren problemen met de aanlevering van stukken en ook regelmatig discussies over facturen. Verder is de klacht gegrond nu betrokkene bij het samenstellen alleen is uitgegaan van het digitale dossier maar niet de aansluiting bij het laatste bankafschrift heeft gezocht. Hierdoor is het banksaldo niet juist opgenomen. De klachten over het niet adviseren over het tijdig deponeren van de jaarstukken en de hoogte van de facturen zijn ongegrond nu deze zien op de periode voordat betrokkene voor klaagster werkzaam was. Ook de klacht over de wijze van incasso is ongegrond nu niet is gebleken dat betrokkene hierbij een rol speelde en het kantoor van betrokkene daarbij niet over een nacht ijs is gegaan. Maatregel: waarschuwing. |
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/502 Wtra AK van 24 januari 2020 van
X BV ,
gevestigd te [plaats1],
K L A A G S T E R ,
gemachtigde: [A]
t e g e n
Y ,
Registeraccountant - accountant-administratieconsulent,
kantoorhoudende te [plaats2],
B E T R O K K E N E ,
raadsvrouw: mr. W.K. van den Berg
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:
- het op 19 maart 2019 ingekomen klaagschrift van 8 maart 2019;
- de op 27 mei 2019 ingekomen brief van klaagster met bijlagen;
- het op 20 augustus 2019 ingekomen verweerschrift van 19 augustus 2019 met bijlagen.
1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 14 oktober 2019. Voor klaagster is verschenen [A]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam.
1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (betrokkene heeft dat gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant- administratieconsulent en sinds [datum] als registeraccountant in het register van (nu) de Nba.
2.2 De onderneming van klaagster houdt zich bezig met de reparatie van mobiele telefoons. Aanvankelijk deed zij dat in de vorm van een vennootschap onder firma (vof).
In 2014 heeft zij [accountantskantoor], het kantoor waar betrokkene werkzaam is, opdracht gegeven de jaarrekening 2013 van de vof samen te stellen.
Op advies van [accountantskantoor] is in 2015 de vof-structuur omgezet in een BV structuur. Opgericht zijn [X] BV, [X] Holding BV, [BV1] en [BV2]. [Accountantskantoor] verzorgde voor deze vennootschappen de jaarrekeningen, de aangiften vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting en BTW en verwerkte de administratie.
2.3 Binnen [accountantskantoor] stelde [B[ RA ([B]) de jaarrekeningen 2015 samen, bijgestaan door onder meer [C] ([C]). Eind 2016 heeft [C] [D] ([D]) gevraagd hem te helpen met de voorlopig publicatiebalans 2015. Na het vertrek van [C] in november 2017 heeft [D] al diens werkzaamheden voor klaagster overgenomen. Omdat [B] begin 2018 ook bij [accountantskantoor] vertrok heeft [D] gezocht naar een accountant die de opdracht kon overnemen. Binnen het kantoor [plaats1] was niemand daartoe bereid, gelet op de moeizame relatie tussen klaagster en de gelieerde vennootschappen en [accountantskantoor]. Betrokkene, werkzaam bij het kantoor te [plaats2], heeft de opdracht eind februari 2018 overgenomen.
2.4 Ten tijde van het aantreden van betrokkene waren de werkzaamheden voor het samenstellen van de jaarrekeningen 2016 nog niet afgerond. Betrokkene heeft de werkzaamheden, voor zover die al waren verricht door [D], gereviewd en kennis vergaard over de vennootschappen. Betrokkene heeft daartoe gesproken met [D]. Nadat de laatste stukken waren aangeleverd heeft betrokkene op 12 april 2018 een samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekeningen (boekjaar 2016) van klaagster en de gelieerde vennootschappen.
2.5 Op 17 mei 2018 heeft klaagster de opdracht opgezegd. Klaagster liet weten niet tevreden te zijn over de dienstverlening van [accountantskantoor]. Zo zou het advies om de vof om te zetten naar vier BV’s niets hebben opgeleverd, alleen geld hebben gekost. Dat geldt ook voor het advies om over te stappen naar een ander boekhoudpakket.
Verder vindt klaagster de in rekening gebrachte bedragen te hoog.
2.6 Op het moment van de opzegging diende klaagster nog een aantal facturen van [accountantskantoor] te voldoen. In totaal ging het om een bedrag van € 25.587,--. Klaagster weigerde deze te betalen, zodat [accountantskantoor] een incassoprocedure is gestart.
3. De klacht
3.1 Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
3.2 Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:
a. [accountantskantoor] probeert op zeer agressieve wijze openstaande rekeningen betaald te krijgen;
b. betrokkene heeft de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2016 afgegeven terwijl er nog nooit contact is geweest tussen hem en klaagster en klaagster klant was van de vestiging [plaats1];
c. de jaarrekening 2016 bevat een materiële fout nu het banksaldo niet € 93.788,-- maar
€ 78.051,11 bedroeg;
d. klaagster is er nooit op gewezen dat jaarrekeningen tijdig gedeponeerd dienen te worden en dat heeft [accountantskantoor] ook nooit geregeld;
e. de facturen zijn veel hoger dan vooraf is afgesproken.
3.3 Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen. De inbreng op een dergelijk laat tijdstip zou overigens in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor zover het daartoe kan dienen wordt het betoog van klager aangemerkt als nadere ondersteuning van de betwisting van wat door betrokkene tegen de klacht is aangevoerd.
4. De gronden van de beslissing
Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1 Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4 Klachtonderdeel a. ziet op de manier waarop uitstaande facturen werden geïncasseerd. Toen de facturen niet direct werden voldaan schakelde [accountantskantoor] een advocaat in die dreigde met een faillissementsaanvraag. Klaagster vindt dat verwijtbaar.
Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat klaagster de facturen niet wilde betalen. Daarom vond er tussen [accountantskantoor] en klaagster overleg plaats. [accountantskantoor] heeft toen aangeboden een deel te crediteren, maar dat wilde klaagster niet. Vervolgens heeft [accountantskantoor] de zaak uitbesteed aan een advocaat. Deze advocaat heeft ook nog geprobeerd tot een vergelijk te komen, maar dat is niet gelukt. De advocaat heeft toen een (standaard) incassobrief verzonden aan klaagster.
De Accountantskamer overweegt in de eerste plaats dat klaagster niet duidelijk heeft gemaakt of, en zo ja op welke wijze, betrokkene een rol speelde in het incassotraject. Reeds om deze reden is dit klachtonderdeel ongegrond.
Ten overvloede overweegt de Accountantskamer dat door betrokkene onweersproken is gesteld dat aan de brief waarin de bewuste passage over het aanvragen van het faillissement van klaagster was opgenomen, een overlegtraject vooraf is gegaan waarin partijen niet tot overeenstemming konden komen. In zoverre is [accountantskantoor] niet over een nacht ijs gegaan. Uiteindelijk is het faillissement niet aangevraagd en zijn er (vooralsnog) ook geen andere incassomaatregelen jegens klaagster getroffen. Van onzorgvuldige handelen blijkt daarom niet.
De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat dit punt, voor zover het al als een klachtonderdeel kan worden aangemerkt, ongegrond is.
4.5 In klachtonderdeel b. verwijt klaagster betrokkene dat hij de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening over 2016 heeft afgegeven zonder daarbij persoonlijk contact te hebben gehad met klaagster en ook nog nooit in de onderneming van klaagster is geweest.
Betrokkene heeft daar tegenin gebracht dat Standaard 4410 van de Nadere Voorschriften controle- en overige standaarden “Samenstellingsopdrachten” (Standaard 4410) de samenstellend accountant niet verplicht om zelf persoonlijk de contacten met de klant te onderhouden. Standaard 4410 schrijft wel voor dat de accountant inzicht verwerft in de bedrijfsactiviteiten en van de persoon of personen die de entiteit vertegenwoordigen. Betrokkene heeft dat inzicht gekregen door overleg met [D]. Deze was goed bekend met klaagster, is daar geweest voor overleg en had veelvuldig contact per e-mail. [D] was een ervaren professional. Betrokkene was wel van plan een afspraak te maken met klaagster, maar daar is het niet van gekomen omdat klaagster de opdracht opzegde. Tot slot heeft betrokkene aangevoerd dat de samenstelwerkzaamheden voor klaagster niet complex waren. Het bedrijf had een overzichtelijke structuur. Tot slot was sprake van een doorlopende opdracht en waren er geen relevante wijzigingen.
In paragraaf 28 van de Standaard 4410 is bepaald dat de accountant, om de samenstellingsopdracht te kunnen uitvoeren, voldoende inzicht dient te verwerven in de activiteiten van de entiteit, waaronder (onder meer) het administratieve systeem en de administratieve vastleggingen.
In paragraaf 27 is bepaald dat de accountant tijdig aangelegenheden betreffende de samenstellingsopdracht dient te communiceren met het management of de met governance belaste personen. Dit betreft aangelegenheden die belangrijk genoeg zijn om de aandacht van het management (of de met governance belaste personen) te verdienen. Het zijn met name de significante aangelegenheden die dienen te worden besproken.
In de uitspraak van 27 maart 2017 (ECLI:NL:TACAKN:2017:22) heeft de Accountantskamer overwogen dat naleving van Standaard 4410 en het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid vergt dat een accountant voorafgaand aan de uitvoering van een opdracht persoonlijk contact heeft met een vertegenwoordiger van de entiteit zodat hij zich op basis van eigen waarneming een oordeel kan vormen over de bedrijfsactiviteiten van de entiteit en over de personen of personen die de entiteit vertegenwoordigen. In deze uitspraak is ook overwogen dat dit niet betekent dat werkzaamheden waarvoor een accountant duidelijk kenbaar de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, niet door anderen dan die accountant (een collega) feitelijk kunnen worden verricht.
De Accountantskamer is gebleken dat de relatie tussen klaagster en [accountantskantoor]
niet zonder problemen was. Volgens betrokkene waren er problemen met de aanlevering
van stukken en was de boekhouding niet op orde. Klaagster heeft op aanraden van [accountantskantoor]
een ander boekhoudpakket geïnstalleerd, maar dat functioneerde in eerste instantie
niet helemaal zoals zou moeten. Verder waren er regelmatig discussies over facturen.
Deze problemen waren er mede debet aan dat van de [plaats1] vestiging van het kantoor
[accountantskantoor] niemand bereid was de opdracht over te nemen.
De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in deze omstandigheden aanleiding had moeten zien persoonlijk contact te zoeken met het management van klaagster om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten, de administratie en overige zaken die van belang konden zijn voor de opdracht. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
4.6 Klaagster stelt in klachtonderdeel c. dat de jaarrekening een materiële fout bevat omdat het banksaldo niet juist is opgenomen.
Betrokkene heeft erkend dat dit niet goed is gegaan. Hij is bij het samenstellen van de jaarrekening uitgegaan van het digitale dossier waarin de administratie was opgenomen. Hij heeft niet gekeken of het daarin opgenomen saldo aansloot op de bankafschriften.
Van betrokkene mag verwacht worden dat hij bij het samenstellen van de jaarrekening het laatste bankafschrift zou hebben geraadpleegd. Dit vloeit voort uit het bepaalde in paragraaf 38, aanhef en onder b van Standaard 4410, waarin is bepaald dat de accountant in zijn opdrachtdocumentatie dient op te nemen: een aansluiting van de samengestelde historische financiële informatie op de onderliggende vastleggingen, documenten, uitleg en overige informatie die door het management is verschaft. Omdat hij dat niet heeft gedaan is dit klachtonderdeel eveneens gegrond.
Dit staat overigens los van het antwoord op de vraag of de materialiteit wordt overschreden. De resulterende afwijking betreffende de post liquide middelen bestaat mogelijk uit meerdere afwijkingen die op line-item niveau mogelijk tot afwijkingen van materieel belang zouden hebben kunnen leiden. Op basis van de voorhanden gegevens is het voor de Accountantskamer niet mogelijk om te beoordelen of de stelling van betrokkene, dat de materialiteit € 21.000,-- bedraagt, en daarom geen sprake zou zijn van een afwijking van materiaal belang, juist is.
In het klaagschrift heeft klaagster ook opgemerkt dat het niet juist verwerken van facturen ertoe heeft geleid dat een onjuiste btw-aangifte en aangifte vpb is gedaan. Nu niet duidelijk is of dit als een zelfstandig klachtonderdeel moet worden opgevat en klachtonderdeel c. reeds gegrond is, laat de Accountantskamer dit punt onbesproken.
4.7 Volgens klaagster heeft betrokkene haar er niet op gewezen dat jaarrekeningen tijdig gedeponeerd moeten worden.
Betrokkene heeft gesteld dat hij nog niet bij klaagster betrokken was toen dit speelde.
Uit de gedingstukken en hetgeen op de zitting is gesproken blijkt dat het eerste boekjaar waarover een jaarrekening is samengesteld 2015 was. Betrokkene is pas in februari 2018 werkzaamheden voor klaagster gaan verrichten. De termijn waarbinnen de jaarrekening over 2015 moest worden gedeponeerd was toen al verstreken. Als er al is verzuimd klaagster op dit punt te adviseren – wat de Accountantskamer niet heeft kunnen vaststellen - kan dat betrokkene dan ook niet worden verweten.
De jaarrekening over 2016 is wel tijdig gedeponeerd.
De Accountantskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel d. ongegrond is.
4.8 Klachtonderdeel e. ziet op de hoogte van de facturen. Volgens klaagster zijn die veel hoger dan vooraf was afgesproken.
De Accountantskamer stelt voorop dat in het kader van een tuchtrechtelijke procedure slechts met succes kan worden geklaagd over declaraties als de betrokken accountant bij het opstellen en indienen daarvan zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor sprake is van schending van de Wab en/of de VGBA. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.
De Accountantskamer stelt vast dat klaagster de klacht niet heeft beperkt tot het moment dat betrokkene voor haar werkzaamheden verrichtte. Betrokkene kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor facturen die aan klaagster zijn verzonden voordat hij met zijn werkzaamheden voor klaagster is begonnen. Dit klachtonderdeel is dan ook in zoverre ongegrond.
Voor zover de klacht ziet op de facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden van betrokkene is het klachtonderdeel eveneens ongegrond. Klaagster heeft niet onderbouwd dat er op dusdanige wijze is gefactureerd dat sprake is van strijd met de beroepsregels.
4.9 Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Betrokkene heeft, hoewel daar gelet op de moeizame relatie van [accountantskantoor] met klaagster alle aanleiding voor was, geen persoonlijke ontmoeting met het management gehad. Ook heeft hij aangegeven bij het samenstellen van de jaarrekening 2016 van klaagster niet te hebben nagezien of het daarin opgenomen banksaldo aansloot op het laatste bankafschrift. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
· verklaart de klachtonderdelen b. en c. gegrond;
· verklaart de klachtonderdelen a., d. en e. ongegrond;
· legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;
· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
· verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2020.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.