ECLI:NL:TACAKN:2020:24 Accountantskamer Zwolle 19/1482 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:24
Datum uitspraak: 06-03-2020
Datum publicatie: 06-03-2020
Zaaknummer(s): 19/1482 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwikkeld in geschil met haar familie over erfenis. Accountant, ingeschakeld door de familie, heeft informatie over haar aan belastingdienst gezonden. Informatie was niet ter zake doende. Klacht in zoverre gegrond. Klacht ongegrond voor zover die ziet op bejegening. Maatregel: waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/1482 Wtra AK van 6 maart 2020 van

X,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y FFP ,

voorheen registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 13 augustus 2019 ingekomen klaagschrift van 7 augustus 2019 met bijlagen;

-          het op 21 oktober 2019 ingekomen verweerschrift van 18 oktober 2019 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2020. Klaagster is verschenen. Betrokkene is eveneens verschenen.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht  en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene was van [datum] tot [datum] ingeschreven als  registeraccountant in het register van (nu) de Nba.

2.2       Op 27 september 2013 is betrokkene een opdracht overeengekomen met de zus en halfbroer van klaagster, die beiden in Duitsland wonen. Zij hebben betrokkene gevraagd de aangiften inkomstenbelasting voor hen te verzorgen en hen te adviseren in de breedste zin van het woord.

2.3       De zus en halfbroer van klaagster zijn executeur-testamentair in de erfenis van hun moeder, die in 2012 is overleden. Ook zij woonde in Duitsland. Medio 2015 hebben zij betrokkene gevraagd bij de belastingdienst te informeren of het erfdeel van hun moeder in Nederland werd belast. Zij hebben betrokkene in verband daarmee bij brief van 5 juni 2015 alle informatie die zij over klaagster hadden ter beschikking gesteld. Op 25 juni 2015 heeft betrokkene de belastingdienst verzocht een beschikking af te geven over het heffen van erfbelasting. De brief van de zus en halfbroer van 5 juni 2015 heeft betrokkene als bijlage aangehecht. Bij brief van 6 juli 2015 heeft de belastingdienst betrokkene laten weten dat er in Nederland geen erfbelasting wordt geheven over de nalatenschap van de moeder.

2.4       Op 7 augustus 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de Nba over het handelen van betrokkene. Deze klacht is ingetrokken.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten ten grondslag:

a. betrokkene heeft over klaagster gecorrespondeerd met de belastingdienst zonder dat zij dat wist en daarbij bovendien persoonlijke, niet relevante, informatie, over klaagster aan de belastingdienst verschaft;

b. betrokkene wil klaagster daarover niet te woord staan terwijl zij wel de rekening gepresenteerd krijgt.

3.3       B ij de mondelinge behandeling heeft klaagster nieuwe standpunten naar voren gebracht. Deze zien op de belastingaangifte voor de moeder in verband met het vruchtgebruik van een vakantiewoning op Vlieland. De Accountantskamer laat deze standpunten buiten beschouwing omdat ze te laat naar voren zijn gebracht. Dat is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       In klachtonderdeel a. verwijt klaagster betrokkene dat hij over haar heeft gecorrespondeerd met de belastingdienst. Hij heeft daarbij enerzijds een bewering gedaan die niet klopt, en anderzijds haar privacy geschonden.

Klaagster heeft gesteld dat betrokkene in zijn brief aan de belastingdienst ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat zij belastingschulden heeft, terwijl dat niet aan de orde is.

In deze brief heeft betrokkene de volgende passage opgenomen:

“Bovenstaande document is van belang in verband met de aansprakelijkheid van testament-executeurs voor belastingschulden van de in Nederland woonachtige zus.”

Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij daarmee niet de suggestie heeft willen wekken dat klaagster schulden heeft aan de belastingdienst, maar dat de passage terugverwijst naar de aanhef van de brief, waarin om een beschikking over de erfbelasting wordt gevraagd. Volgens betrokkene is het duidelijk dat hiermee alleen de eventueel te betalen erfbelasting wordt bedoeld.

De Accountantskamer volgt betrokkene niet in zijn verweer. In de eerste plaats maakt de brief melding van belastingschulden, hetgeen suggereert dat het niet enkel om erfbelasting zou gaan. Ook geeft de betreffende alinea, gelezen in samenhang met de bijgevoegde brief van de zus en halfbroer, waarin melding wordt gemaakt van een deurwaarder die bij klaagster zou zijn geweest, verschillende gerechtelijke procedures en een Spaanse bank, een bepaald beeld van klaagster.

Op de zitting heeft betrokkene erkend dat het verstandiger zou zijn geweest als hij deze brief niet had meegestuurd aan de belastingdienst. Achteraf bezien was dat eigenlijk niet nodig, terwijl hij daarmee wel ongevraagd privé-gegevens van klaagster aan de belastingdienst heeft prijsgegeven.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

4.4       In klachtonderdeel b. stelt klaagster dat betrokkene haar telefonisch geen informatie wilde geven over wat er allemaal speelde. Zij wilde een afspraak met hem maken en toen heeft hij haar gebeld en meegedeeld dat dat geen zin had. Hij was erg onvriendelijk en heeft uiteindelijk opgehangen.

Betrokkene heeft die lezing van dat telefoongesprek bestreden. Hij stelt dat hij haar vriendelijk te woord heeft gestaan.

Op de zitting is gebleken dat klaagster en betrokkene hun stellingen over de gang van zaken tijdens dit telefoongesprek handhaven. Achteraf kan niet meer worden vastgesteld wat zich tussen hen heeft afgespeeld. Het betoog van klaagster over de gang van zaken is niet onderbouwd en ook niet anderszins aannemelijk geworden. Klachtonderdeel b. is dan ook ongegrond.

4.5       Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Door ongevraagd persoonlijke gegevens van klaagster aan de belastingdienst te overleggen in de wetenschap dat deze gegevens voor de beoordeling van de aanvraag niet van belang zijn, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Daar komt bij dat klaagster geen klant van betrokkene was en hij wist dat er onenigheid bestond tussen haar en haar familie.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht gegrond voor zover die ziet op klachtonderdeel a.;

·         verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing ;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·         verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. G. van Rijssen (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.