ECLI:NL:TACAKN:2020:11 Accountantskamer Zwolle 19/960 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2020:11
Datum uitspraak: 10-02-2020
Datum publicatie: 10-02-2020
Zaaknummer(s): 19/960 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Een accountant heeft op verzoek van een curator onderzoek gedaan naar de jaarrekeningen van twee failliete vennootschappen. Dit onderzoek vertoont kenmerken van een persoonsgericht onderzoek, omdat het met name is gericht op de door de controlerend accountant uitgevoerde werkzaamheden. Omdat de controlerend accountant niet is gehoord, mist het rapport een deugdelijke grondslag. Ook had de accountant er rekening mee moeten houden dat zijn rapport in een gerechtelijke procedure zou worden ingebracht. Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/960 Wtra AK van 10 februari 2020 van

1. X1 B.V.,

gevestigd te [plaats1],

2. X2 B.V.,

gevestigd te [plaats1],

3. X3 B.V.,

gevestigd te [plaats2],

4. X4,

woonachtig te [plaats3],

5. X5 B.V.,

gevestigd te [plaats4],

6. X6,

woonachtig te [plaats4],

7. X7,

woonachtig te [plaats2],

8. X8,

woonachtig te [plaats5],

K L A G E R S ,

raadslieden: mr. E. Poelenije en mr. J.A.M. Egberink, advocaten te Enschede,

t e g e n

Y,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats6],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.B. Esseling, advocaat te Rotterdam.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 22 mei 2019 ingekomen klaagschrift van 22 mei 2019 met bijlagen;

-          het op 14 augustus 2019 ingekomen verweerschrift van 13 augustus 2019 met bijlagen;

-          de brief van klagers van 8 november 2019, ingekomen op 8 november 2019;

-          de brief van klagers van 11 november 2018, ingekomen op 11 november 2019, met bijlagen;

-          het e-mailbericht van betrokkene van 12 november 2018 met bijlage.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 22 november 2019 waar zijn verschenen: namens klagers [A], statutair directeur van [[X2], bijgestaan door mr. E. Poelenije, mr. M.J. van Aalderen en mr. L.E.J.W. Lander , en betrokkene, bijgestaan door mr. M.B. Esseling.

1.3.       Klagers en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant in het register van (nu) de Nba. Hij is werkzaam voor [accountantskantoor1] te [plaats6].

2.2.       Klagers zijn aandeelhouder en/of (indirect) bestuurder (geweest) van [BV1] (hierna: [BV1]) en/of [BV2] (hierna: [BV2]).

2.3.       [BV1] is een financiële holding die alle aandelen in [BV2] houdt. Ook [BV2] is een financiële holding. Zij houdt alle aandelen in negen dochtervennootschappen. Via de dochtervennootschappen werden de activiteiten van [BV2] geëxploiteerd (onderhouds-/aannemingsbedrijf, gespecialiseerd in onderhoud en renovatie).

2.4.       Op 31 oktober 2008 heeft een transactie plaatsgevonden waarbij [BV1] als koper van [X2] (klager sub 2) als verkoper alle aandelen heeft verkregen in het geplaatste kapitaal van [BV2]. De koopprijs van de aandelen bedroeg € 14.250.000. [BV1] heeft ten behoeve van deze transactie een lening van € 9.000.000 aangetrokken van [BV2].

2.5.       [accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]) heeft de jaarrekeningen voor [BV1] en [BV2] samengesteld, gecontroleerd en voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring.

2.6.       Bij vonnissen van [datum] en [datum] is het faillissement uitgesproken van respectievelijk [BV1] en [BV2]. De dochtervennootschappen van [BV2] zijn bij vonnissen van [datum] en [datum] failliet verklaard. Mr. J.P.M. Borsboom (hierna: de curator) is aangesteld als curator in de faillissementen van [BV1] en [BV2].

2.7.       De curator heeft bij brieven van 1 augustus 2014 en 2 september 2014 klagers 2 tot en met 8 bericht dat hij een aantal onregelmatigheden heeft geconstateerd ten aanzien van - kort gezegd - de administratieplicht, geldleningen en zekerheden, dividenduitkeringen en/of aflossing(en) op agio.

2.8.       Klagers hebben op deze brieven van de curator gereageerd.

2.9.       Op 28 september 2015 heeft mr. W.M. de Steur, kantoorgenoot van de curator, namens de curator aan mr. Poelenije, als raadsman van klaagsters sub  1 en 2,  bericht dat het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken in [BV1] en [BV2], de diverse dividenduitkeringen, de terugbetaling van agio en de inkoop van eigen aandelen is afgerond. Bij dit bericht was een concept-dagvaarding gericht tegen klagers 2 tot en met 8 gevoegd.

2.10.     Op 13 oktober 2015 heeft mr. De Steur een notitie opgesteld. De curator stelt als inleiding dat hij vooralsnog van oordeel is dat de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2] stelselmatig geen zodanig getrouw beeld geven van de vermogenspositie van [BV1] en [BV2] dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over het (vrij uitkeerbaar) vermogen en het resultaat zoals onder andere bedoeld in artikel 2:362 lid 1 BW. Ook vermeldt de inleiding dat de curator onderzoekt of [accountantskantoor2] als accountant van de failliete vennootschap daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In de notitie wordt verwezen naar een door de curator opgestelde concept-dagvaarding gericht tegen [accountantskantoor2], die als bijlage bij de notitie is gevoegd en waarin de curator heeft uiteengezet op grond waarvan [accountantskantoor2] onrechtmatig zou hebben gehandeld.

2.11.     Betrokkene heeft op 6 november 2015 een offerte uitgebracht aan de curator. In deze offerte (bijlage 1 bij het verweerschrift)staat:

“(...)

Onze werkzaamheden en opdracht

Door ons zal, door gebruik te maken van de verschillende documentatie, waaronder de jaarstukken van de desbetreffende Failliete vennootschappen alsmede eventueel aanvullende informatie een oordeel worden gevormd omtrent de juiste verwerking van de verschillende aspecten in de jaarrekeningen, genoemd in de notitie van 13 oktober 2015 van Mr. W.M. de Steur inzake Faillissementen [BV2]. en [BV1] vanuit de bestaande wet -en regelgeving zoals deze is te vinden in Titel 9 BW 2 alsmede de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Wij zullen de uitkomsten van ons onderzoek presenteren in een rapport. De uitkomsten kunnen vervolgens door de curator worden gebruikt voor zijn onderzoek. Wij zullen niet expliciet een waardeoordeel geven omtrent het feit of de controlerend accountant, [accountantskantoor2], toerekenbaar tekort is geschoten. De gedrags -en beroepsregels van accountants staat dit niet zonder hoor of wederhoor toe. Een dergelijke conclusie zal derhalve door de curator zelf vanuit ons rapport moeten worden getrokken. (…)”

2.12.     De curator heeft de offerte geaccepteerd. Betrokkene heeft daarna geen schriftelijke opdrachtbevestiging opgesteld.

2.13.     Betrokkene heeft in overleg met mr. De Steur de volgende door hem te beantwoorden vragen geformuleerd:

“(…)

1)      Is het juist dat [BV3] de betaalde goodwill bij verwerving van de aandelen in [BV2] heeft geactiveerd op de balans?

2)      Is de schattingswijziging betreffende de afschrijvingsduur van de geactiveerde goodwill in 2010 verdedigbaar?

3)      Is het niet vormen van een niet uitkeerbare reserve (wettelijke reserve) in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving?

4)      Is de financiering/kredietverstrekking van [BV2] aan haar moedermaatschappij [BV3] verleend op bedrijfseconomische gronden?

5)      Is op basis van de resultaatontwikkeling het volwaardig opnemen van de vordering op de moedermaatschappij [BV3] in de periode 2008 tot en met 2012 verdedigbaar?

6)      Is het niet toepassen van een waardevermindering van de geactiveerde goodwill in de periode 2008 tot en met 2012 verdedigbaar?

7)      Is de overname van de aandelen [BV2] door [BV3] juist in de jaarrekening verwerkt?

8)      Is het juist dat in de jaarrekening 2011 en 2012 van [BV1] geen toelichting wordt gegeven omtrent de continuïteit van de onderneming?”

2.14.     Betrokkene heeft op 18 maart 2016 een “Rapport van feitelijke bevindingen” (bijlage 1 bij het klaagschrift; hierna: het rapport) uitgebracht, waarin staat vermeld dat betrokkene zijn werkzaamheden heeft verricht in overeenstemming met Standaard 4400 “opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie” van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS). Betrokkene heeft – onder andere – het volgende gerapporteerd over de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2]:

“(…)

1.2 [X2] is dus bij deze aandelentransactie zowel verkoper als (gedeeltelijk) koper van de [BV2] (…)Voor het aandeel dat de [BV2] ((on)middellijk) houdt dient te worden geconcludeerd dat sprake is van intern gegenereerde goodwill en dat deze niet voor activering in aanmerking komt. (…)

2.5 (…) De jaarrekening is uiteindelijk in augustus 2011 vastgesteld. Op dat moment zal ook de verdere verslechtering van het resultaat in 2011 waarneembaar zijn geweest. Het verlengen van de afschrijvingsduur van de geactiveerde goodwill achten wij op grond van het bovenstaande dan ook niet juist. (…)

3.3 (…) Noch in de jaarrekening 2008 van [BV2] noch in andere jaren is een dergelijke niet uitkeerbare reserve opgenomen. Dit is een ernstige tekortkoming in de verslaggeving van de desbetreffende vennootschap. (…)

4.4 In de jaarrekening van de [BV2] wordt de kredietverstrekking aan [BV3] gepresenteerd als een kortlopende vordering. Gezien het karakter en tevens ook de onmogelijkheid vanaf 2011 om de rekening-courant op korte termijn te kunnen aflossen, is deze presentatie onjuist. Van [BV2] als kredietverstrekker, zou mogen worden verwacht dat zij zekerheden vraagt en een aflossingsschema overeenkomt met de kredietnemer. (…)

5.4 (…) Het verder verhogen van de kredietfaciliteit in een periode dat van de kredietnemer het eigen vermogen negatief is en er sprake is van een verlieslatende situatie achten wij niet zakelijk. (…)

6.6. De uitgesproken verwachting betreffende het resultaat is bijzonder te noemen, zeker gezien het feit dat dit directieverslag is ondertekend op 26 augustus 2011. Het lijkt ons realistisch te veronderstellen dat in augustus een dergelijke terugval van het resultaat, dat uiteindelijk in 2011 heeft plaatsgevonden ook reeds op het moment van schrijven van het directieverslag bekend zou zijn.

6.7 De sterke daling van zowel het resultaat als negatieve ontwikkeling van de cash flow (kasstromen) is duidelijk waarneembaar, waardoor naar onze mening ten onrechte geen bijzondere waardevermindering van de goodwill heeft plaatsgevonden. (…)

7.4 (…) Uit onze analyse volgt dat de goodwill in de jaarrekening voor een bedrag van € 1.264.810 te hoog is weergegeven, hetgeen zou betekenen dat de schuld aan verkoper te hoog is opgenomen. (…)

8.2 Wij zien het als een ernstige tekortkoming dat in zowel de jaarrekening 2011 van [BV2] als [BV1], geen adequate toelichting is opgenomen waarin is uiteengezet hoe, naar de mening van de directie, de continuïteit van de vennootschap is gewaarborgd. (…) Het niet opnemen van deze toelichting zien wij als ernstige tekortkoming in de presentatie van de jaarrekening. (…)”

2.15.     De curator heeft klagers gedagvaard voor de rechtbank in Rotterdam, omdat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen jegens [BV1] en de gezamenlijke schuldeisers, waarvoor klagers aansprakelijk zijn. In de dagvaarding, die op 26 mei 2016 is betekend, is verwezen naar het rapport van betrokkene van 18 maart 2016. Ook [accountantskantoor2] is door de curator gedagvaard.

2.16.     Bij brief van 2 december 2016 (bijlage 9 bij het klaagschrift) hebben klagers aan betrokkene gevraagd het rapport in te trekken en aan de curator te berichten dat het hem niet is toegestaan om zich op dit rapport te beroepen. Betrokkene heeft bij brief van 6 december 2016 (bijlage 10 bij het klaagschrift) als volgt gereageerd:

“(…) In onze opdrachtbeschrijving hebben wij destijds opgenomen dat ons rapport slechts is bedoeld voor de opdrachtgever en dat deze er zelf conclusie uit dient te trekken. Dat ons rapport nu als bijlage bij de dagvaarding is gevoegd is niet overeenkomstig de opdrachtbeschrijving en was ons tot dusver ook niet bekend.

Wij zijn bekend met de eisen die worden gesteld omtrent zorgvuldigheid, waaronder hoor  en wederhoor, die zouden passen bij het uitbrengen bij een rapport bedoeld voor meerdere gebruikers. Het als bijlage voegen van ons rapport aan de dagvaarding past dan ook niet in de opdrachtbeschrijving.

Als gevolg van bovenstaande zullen wij ons rapport (rapport van feitelijke bevindingen) d.d. 18 maart 2016 intrekken en onze opdrachtgever schriftelijk mededelen zich in de reeds aanhangige, dan wel in een toekomstige, procedure op dit rapport te beroepen. (…)”

2.17.     Betrokkene heeft bij brief van 13 december 2016 aan de curator bericht dat het rapport van 18 maart 2016 is ingetrokken en dat het de curator niet langer is toegestaan om zich op dit rapport te beroepen. Ook is de curator gevraagd om de partijen aan wie het rapport ter beschikking is gesteld mee te delen dat het rapport is ingetrokken.

2.18.     Klagers hebben betrokkene op 13 januari 2017 verzocht om een kopie van de opdrachtbevestiging en om een kopie van zijn brief aan de curator. Ook hebben klagers betrokkene gevraagd om de curator te sommeren de rechtbank Rotterdam te berichten dat het rapport niet langer deel uitmaakt van de processtukken en om een bevestiging dat betrokkene de aansprakelijkheidstelling door klagers heeft gemeld bij zijn verzekeraar, onder het gelijktijdig verstrekken van de contactgegevens van de verzekeraar en zijn polisnummer.  

2.19.     Betrokkene heeft op 20 januari 2017 aan klagers bericht dat het hem niet vrijstaat om de door klagers verzochte informatie te verstrekken en dat zij zich voor hun vragen rechtstreeks tot de curator dienen te wenden. Daarnaast heeft betrokkene meegedeeld dat klagers geen rechtstreeks vorderingsrecht hebben op zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dat hij daarom de contactgegevens van zijn verzekeraar en het polisnummer niet zal verstrekken.

2.20.     Klagers hebben zich bij brief van 2 maart 2017 gewend tot de curator en gevraagd of hij kan bevestigen dat hij zich niet langer op het rapport zal beroepen. De curator heeft niet op deze brief gereageerd.

2.21.     Klagers hebben dr. [B] RV (hierna: [B]) gevraagd de door de curator gemaakte verwijten te beoordelen. [B] heeft op 23 augustus 2018 een rapport uitgebracht.

2.22.     De curator heeft in de civiele procedure tegen klagers in zijn conclusie van repliek gesteld dat het rapport van betrokkene een schriftelijk stuk is waar bewijskracht aan toegekend moet worden.

  3.         De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft ten onrechte Standaard 4400 als uitgangspunt genomen, althans heeft Standaard 4400 niet of onvoldoende toegepast;

b. betrokkene heeft niet onderkend dat sprake was van een persoonsgerichtonderzoek, althans heeft niet onderkend dat de betrokkenheid van (rechts)personen bij de handelingen die het voorwerp van het onderzoek waren zodanig was, dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van deze (rechts)personen raakt;

c. betrokkene heeft ten onrechte niet de uitgangspunten van de Nba-handreiking 1112  Persoonsgerichte onderzoeken (hierna: Handreiking 1112) toegepast;

d. betrokkene heeft ten onrechte geen hoor en wederhoor toegepast, althans geen deugdelijke grondslag verkregen voor de conclusies die in het rapport worden getrokken;

e. betrokkene heeft ondeskundig en onzorgvuldig gehandeld;

f. betrokkene is op eenzijdige informatie afgegaan en heeft onvoldoende (zelfstandig) en onvolledig onderzoek verricht;

g. betrokkene heeft onjuiste feiten gepresenteerd en/of feiten onjuist gepresenteerd;

h. betrokkene heeft niet onpartijdig gehandeld door eenzijdig te rapporteren;

i. betrokkene heeft niet adequaat opgetreden nadat hij bekend was geraakt met de onterechte verspreiding van het rapport;

j. betrokkene heeft geen inhoudelijk antwoord gegeven op de brief van klagers van 13 januari 2017.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Betrokkene heeft in de eerste plaats aangevoerd dat klagers geen klachtrecht toekomt over zijn handelen en/of nalaten jegens derden, in dit geval [accountantskantoor2]. Voor zover betrokkene daarmee heeft bedoeld te stellen dat de klacht niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, slaagt dit verweer niet, omdat voor het indienen van een klacht een (persoonlijk) belang van een klager niet is vereist.

4.3.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan een klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.       De klachtonderdelen a. tot en met f. lenen zich voor gezamenlijke bespreking.  In dit verband wordt het volgende overwogen.

4.6.       Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij de opdracht onder Standaard 4400 heeft uitgevoerd, omdat hij alleen verslag heeft gedaan van zijn feitelijke bevindingen.

4.7.       Naar het oordeel van de Accountantkamer is geen sprake geweest van werkzaamheden als bedoeld in Standaard 4400, omdat de te beantwoorden vragen tot het trekken van conclusies dwingen. Betrokkene is in zijn rapport ook tot (vergaande) conclusies gekomen, zoals onder andere volgt uit de onder 2.14 aangehaalde passages. Deze conclusies passen niet in een rapport van feitelijke bevindingen, omdat in een dergelijk rapport het trekken van conclusies aan de opdrachtgever had moeten worden gelaten. Paragraaf 5 van Standaard 4400 vermeldt immers dat, aangezien de accountant alleen maar verslag doet van de feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden, geen zekerheid wordt verschaft en dat in plaats daarvan de gebruikers van het rapport zich zelf een oordeel zullen moeten vormen betreffende de werkzaamheden en bevindingen die door de accountant in het rapport zijn weergegeven en dat zij hun eigen conclusies moeten trekken uit de door de accountant verrichte werkzaamheden.

4.8.       De Accountantskamer ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of betrokkene een persoonsgericht onderzoek heeft uitgevoerd. Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat in Handreiking 1112 onder een persoonsgericht onderzoek wordt verstaan de aan een accountant verleende opdracht, waarvan het object bestaat uit het functioneren, handelen of nalaten van handelen van een (rechts)persoon, voor de uitvoering waarvan werkzaamheden met een verifiërend karakter worden verricht, onder andere bestaande uit het verzamelen en analyseren van al dan niet financiële gegevens en het rapporteren van de uitkomsten.

4.9.       Het rapport van betrokkene vertoont kenmerken van een persoonsgericht onderzoek, omdat betrokkene de opdracht had om zich een oordeel te vormen over de juiste verwerking van de verschillende aspecten in de jaarrekeningen, zoals genoemd in de notitie van 13 oktober 2015 van mr. De Steur. Uit die notitie blijkt dat de curator al tot de conclusie was gekomen dat de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2] stelselmatig geen getrouw beeld gaven en dat hij onderzoek doet om mogelijk [accountantskantoor2] als controlerend accountant daarvoor aansprakelijk te stellen. Dit volgt ook uit de bij die notitie gevoegde concept-dagvaarding gericht tegen [accountantskantoor2], waarin de curator een onderbouwing van de (gestelde) onrechtmatigheid van het handelen van [accountantskantoor2] geeft en onder punt 41  vermeldt “@(Verder uit te werken na opinie van accountant”. Het onderzoek van betrokkene zou dus door de curator worden gebruikt om de (gestelde) aansprakelijkheid van [accountantskantoor2] verder uit te werken. Daarnaast blijkt ook uit de vraagstelling, het onderzoek en de conclusies van betrokkene dat hij zich met name heeft gericht op het handelen en nalaten van [accountantskantoor2].

4.10.     Het is vaste jurisprudentie dat wanneer sprake is van een persoonsgericht onderzoek de personen op wie het onderzoek is gericht in beginsel dienen te worden gehoord. Dit uitgangspunt geldt ook als er geen sprake is van een persoonsgericht onderzoek in eigenlijke zin, maar de betrokkenheid van bepaalde personen bij handelingen waarop het onderzoek is gericht wel zodanig is, dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van deze personen raakt. Door het horen wordt hun de mogelijkheid geboden om informatie te verschaffen voordat de resultaten aan de opdrachtgever worden gerapporteerd. Als het horen van een persoon ten onrechte achterwege is gebleven, berust het rapport niet op een deugdelijke grondslag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die het achterwege laten van het horen rechtvaardigen.

4.11.     Naar het oordeel van de Accountantskamer had betrokkene in ieder geval [accountantskantoor2] als controlerend accountant de gelegenheid moeten bieden om te reageren op zijn bevindingen. Het onderzoek was immers met name gericht op de door [accountantskantoor2] uitgevoerde werkzaamheden en de bevindingen van betrokkene waren niet gunstig voor [accountantskantoor2]. Daar komt bij dat betrokkene zich uitsluitend heeft gebaseerd op de door de curator beschikbaar gestelde informatie en hij op basis van deze eenzijdige informatie vergaande conclusies heeft getrokken over verschillende posten in de jaarrekeningen. Door [accountantskantoor2] niet te horen, heeft betrokkene haar de mogelijkheid ontnomen om, zoals door klagers is aangevoerd, een verklaring te geven voor (een aantal) bevindingen en om onderliggende informatie uit de controledossiers van [accountantskantoor2], die de bevindingen van betrokkene in een ander licht zouden kunnen plaatsen, over te leggen. Omdat [accountantskantoor2] niet is gehoord, mist het rapport een deugdelijke grondslag. Bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat [accountantskantoor2] in dit geval niet hoefde te worden gehoord zijn niet gesteld en zijn ook niet gebleken.

4.12.     Daarnaast had betrokkene er rekening mee moeten houden dat de curator zijn rapport (integraal) in de civiele procedure zou overleggen. Hij was immers  op de hoogte van het voornemen van de curator om klagers aansprakelijk te stellen en hij wist dat de curator zijn rapport zou gebruiken om zijn standpunt verder uit te werken. Daarom had betrokkene in zijn rapport moeten opnemen dat hij zich heeft gebaseerd op eenzijdig verkregen informatie en dat [accountantskantoor2] niet in de gelegenheid is gesteld om op zijn bevindingen te reageren.   

4.13.     Gelet op het voorgaande heeft betrokkene in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) gehandeld. De klachtonderdelen a. tot en met f. zijn daarom gegrond.

4.14.     Klagers hebben met betrekking tot klachtonderdeel g. aangevoerd dat betrokkene  de feiten niet juist of onvolledig heeft weergegeven in zijn rapport, wat in strijd is met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. In dit verband hebben zij onder andere naar voren gebracht dat betrokkene bij de beantwoording van vraag 3 niet heeft vermeld dat er nooit meer dividend is uitgekeerd dan de vrije reserves toelieten en dat betrokkene bij de beantwoording van vraag 6 verkeerde cijfers heeft gehanteerd. Betrokkene heeft cijfers gebruikt uit de geconsolideerde jaarrekening van [BV1], terwijl hij volgens klagers cijfers uit de geconsolideerde jaarrekening van [BV2] had moeten gebruiken. Bij de onder vraag 7 weergegeven berekening van de transactieprijs heeft betrokkene volgens klagers ten onrechte geen rekening gehouden met de afspraken in de koopovereenkomst en heeft hij ook het begrip “minimum resultaatgarantie 2008” verkeerd uitgelegd. Ook is betrokkene volgens klagers ten onrechte uitgegaan van een garantie ten aanzien van het resultaat ná belastingen, terwijl de garantie zou zien op het resultaat vóór belastingen.

4.15.     De Accountantskamer overweegt dat betrokkene in zijn verweerschrift weliswaar een toelichting op zijn rapport heeft gegeven, maar dat hij niet concreet is ingegaan op de door klagers gemaakte verwijten. Hierdoor heeft betrokkene de verwijten van klagers, die zijn onderbouwd met het rapport van [B], onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom is ook klachtonderdeel g. gegrond.

4.16.     Klachtonderdeel h. treft geen doel, omdat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene zich bij zijn onderzoek ongepast heeft laten beïnvloeden. Betrokkene heeft weliswaar op basis van eenzijdige informatie (vergaande) conclusies getrokken over een aantal posten in de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2], maar daaruit volgt niet zonder meer dat betrokkene zich partijdig heeft opgesteld. Dat zijn handelen onzorgvuldig was, is hierboven reeds overwogen.

4.17.     Met betrekking tot klachtonderdeel i. wordt overwogen dat betrokkene bij brief van 13 december 2016 aan de curator heeft meegedeeld dat hij zijn rapport heeft ingetrokken en dat de curator zich niet langer op dit rapport mag beroepen. Ook heeft betrokkene de curator gevraagd om de partijen aan wie het rapport is verstrekt op de hoogte te brengen van de intrekking. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene daarmee voldoende adequaat opgetreden om verder gebruik en verspreiding van het (ingetrokken) rapport te voorkomen. Dat betrokkene de rechtbank niet zelf heeft bericht dat hij zijn rapport heeft ingetrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene is in die procedure geen procespartij en kan in beginsel niet met de rechtbank over die zaak in contact treden.  Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.18.     Klagers hebben in hun brief van 13 januari 2017 gevraagd om een kopie van de opdrachtbevestiging en een kopie van de brief aan de curator. Gezien de vertrouwelijke aard van deze stukken, heeft betrokkene deze terecht niet aan klagers ter beschikking gesteld. Ook heeft betrokkene op goede gronden geweigerd om de contactgegevens van zijn verzekeraar en zijn polisnummer aan klagers te verstrekken. Klachtonderdeel j. is dan ook ongegrond.

4.19.     Gezien het voorgaande dienen de klachtonderdelen a. tot en met g. gegrond te worden verklaard. De overige klachtonderdelen moeten ongegrond worden verklaard.

4.20.     Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkenen en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer van gewicht geacht dat betrokkene een rapport zonder deugdelijke grondslag heeft uitgebracht, terwijl hij er rekening mee had moeten houden dat dit rapport zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.21.     Op grond hiervan wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a. tot en met g. gegrond, op de wijze als hiervoor is weergegeven;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

- berisping ;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoeden.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. I. Tubben (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.