ECLI:NL:TACAKN:2019:81 Accountantskamer Zwolle 19/917, 19/918 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:81
Datum uitspraak: 13-12-2019
Datum publicatie: 13-12-2019
Zaaknummer(s): 19/917, 19/918 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: klacht over declaraties accountants, disproportioneel reageren en advisering over wijze van waardering onroerend goed; klacht ongegrond. D e geoffreerde som had enkel betrekking op de standaard controlewerkzaamheden en niet op meerwerk. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat betrokkenen klaagsters wel degelijk op de hoogte hebben gehouden van de te betalen bedragen, die de voor de controlewerkzaamheden geoffreerde som te boven gingen. Niet gebleken is dat de hoogte van de voor deze werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen buitensporig of anderszins onredelijk is. De deponering bij de Kamer van Koophandel van een onjuiste controleverklaring bij de jaarrekeningen van klaagsters was een ernstig feit. Betrokkenen waren gehouden om passende maatregelen te nemen. Besloten is tot een brief aan een van de bestuurders van klaagsters en het voeren van een gesprek met een normoverdragend karakter. In de brief, waarin klaagsters zijn aangesproken op de overtreding van wet- en regeling door de deponering van de onjuiste controleverklaringen, is duidelijk verwoord wat van hen werd verlangd. De in deze brief gekozen bewoordingen waren correct en zakelijk. Niet door klaagsters betwist is dat de wens om de waardering van onroerend goed te laten plaatsvinden op grondslag van de actuele waarde daags voor de aanvang van de controle is ingebracht. Betrokkenen hebben geadviseerd om deze keuze te heroverwegen. Niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkenen klaagsters te laat hebben gewezen op de risico’s.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 19 / 917 en 19 / 918 Wtra AK van 13 december 2019 van

X1 ,

X2 ,

K L A A G S T E R S ,

beide gevestigd te [plaats1],

gemachtigde: mr. [A],

t e g e n

MR. Y1 ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

Y2,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E N .

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 14 mei 2019 ingekomen klaagschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-          de op 20 mei 2019 ingekomen brief van 17 mei 2019 van klaagsters met bijlagen;

-          het op 14 juni 2019 ingekomen verweerschrift van 11 juni 2019.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van

25 oktober 2019 waar zijn verschenen: namens klaagsters mr. [A], te [plaats1], en betrokkenen mr. [Y1] RA en [Y2] RA.

1.3.       Klaagsters bij monde van mr. [A] en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht  en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene mr. [Y1] RA (hierna: [Y1]) is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant. Betrokkene [Y2] RA (hierna: [Y2]) is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant. Betrokkenen zijn beiden werkzaam bij [accountantskantoor] (hierna: [accountantskantoor]). [Y1] is werkzaam op het kantoor in [plaats2] en [Y1] op het kantoor in [plaats1].

2.2.      Klaagsters behoren beide tot de [groep1] (hierna: [groep1]). [groep1] richt zich op de verhuur van auto’s en aanverwante zaken, waaronder in het bijzonder de verhuur van bestelwagens en vrachtwagens. Statutair bestuurders zijn [B] en [C]; beiden zijn alleen/zelfstandig bevoegd.

2.3.      Eind 2014 heeft [groep1] [accountantskantoor] benaderd met het oog op de controle van de jaarrekeningen 2014 van klaagsters. [Y1] heeft de door hem ondertekende opdrachtbevestiging op 17 december 2014 aan [B] toegezonden. De opdrachtbevestiging is op 26 januari 2015 door [B] voor akkoord ondertekend. Het honorarium zou € 14.600,-- bedragen, uitgaande van tijdige volledige balansdossiers en concept-jaarrekeningen.

2.4.      Kort voordat daadwerkelijk begonnen zou worden met de controle, heeft [groep1] [accountantskantoor] verzocht om het onroerend goed met ingang van het controlejaar 2014 op basis van de actuele waarde te waarderen. Nadat gebleken was dat dit tot aanzienlijke complicaties leidde, is daarvan afgezien.  

2.5.      Bij e-mail van 2 maart 2015, gericht aan de controller van [groep1], heeft [Y2] het volgende geschreven:

Ik begrijp van ons kantoor [plaats2] dat de getekende opdrachtbevestiging van 17 december 2014 nog niet is terugontvangen. Kun jij daar op korte termijn voor zorgdragen?

De opdrachtbevestiging betreft de standaard controlewerkzaamheden en niet het meerwerk als bijvoorbeeld de omzetting naar actuele waarde en externe verslaggevingsissues.

2.6.      Op 13 maart 2017 is een controleverklaring, inhoudende een oordeelsonthouding, afgegeven bij de jaarrekeningen 2014 van klaagsters. Kort nadien heeft de directie van [groep1] bij de Kamer van Koophandel een niet ondertekende, goedkeurende controleverklaring gedeponeerd. Bij brief van 14 april 2017 aan [B] heeft [Y1], voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

Wij hebben kennis genomen van de deponeringen 2014 van de jaarrekeningen van

●             [X1]. en

●             [X2].

Tot onze verbazing is bij beide deponeringen een goedkeurende controleverklaring opgenomen zonder vermelding van onze controleverklaringen met kenmerk:

NAV2017-10 behorende bij [X1]. en

NAV2017-11 behorende bij [X2].

Zulks moet worden gezien als een ernstige overtreding van de wet- en regelgeving. Dit impliceert dat wij u dringend verzoeken onmiddellijk de deponeringen correct te doen. Indien u hieraan geen gevolg geeft zullen wij dit strafdelict melden bij de daartoe gerechtigde autoriteiten.

Daarnaast zullen wij de Kamer van Koophandel van de juiste stukken voorzien en uw financiers op de hoogte moeten brengen.

Uw financiers zijn volgens ons:

[bank1]

[bank2]

[NV1]

[BV2].

Wij zullen hen de in de bijlage opgenomen brieven c.q. controleverklaringen w.g. NAV2017-10 en NAV 2017-11 ter hand stellen.

Hiernaast hebben betrokkenen het voorgaande in een ‘normoverdragend gesprek’ kenbaar gemaakt aan de directie van [groep1]. Bij brief van 24 april 2017 heeft [Y1] een incidentmelding gedaan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

2.7.      [accountantskantoor] heeft, boven het overeengekomen honorarium van € 14.600 voor de controle van de jaarrekeningen, over de jaren 2015, 2016 en 2017 in totaal € 88.639,65 aan meerkosten in rekening gebracht aan [groep1]. Over de hoogte van de facturen van [accountantskantoor] is een procedure gevoerd bij de rechtbank Amsterdam. Bij verstekvonnis van 4 oktober 2017 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van [accountantskantoor] toegewezen. [X1] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 1 augustus 2018 heeft de rechtbank Amsterstam het verzet ongegrond verklaard. Tegen dit vonnis is door [groep1] hoger beroep ingesteld.

3.          De klacht

3.1.       Betrokkenen hebben volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop  namens klaagsters ter zitting gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         Betrokkenen hebben de statutair bestuurder van klagers nooit verwittigd van overschrijdingen van de geoffreerde som;

b.         Betrokkenen hebben disproportioneel gereageerd naar aanleiding van een voorval in verband met publicaties bij de Kamer van Koophandel;

c.         [Y2] heeft de rechtbank onjuist voorgelicht over een normoverdragend gesprek, waardoor hij de goede naam van [groep1] heeft geschaad;

d.         Betrokkenen hebben onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klagers door de wijze waarop is ingestemd met waardering op grondslag van actuele waarde en door niet tijdig een voorbehoud te maken met betrekking tot het uitvoeren van controle op grondslag van actuele waarde.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Betrokkenen zijn bij de uitoefening van hun beroep als (extern register) accountant onderworpen aan tuchtrechtspraak wegens  handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet op het Accountantsberoep (Wab) [1] en Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) [2] bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4. 1.   Daargelaten de vraag of klagers met betrekking tot klachtonderdeel a wel geheel ontvankelijk zijn omdat het klachtonderdeel ook betrekking heeft op declaraties die volgens bijlage twee van het klaagschrift in de periode 9 maart 2015 tot en met 21 maart 2016 zijn opgesteld (het bedrag van de offerte was toen reeds ruim overschreden) en het klaagschrift op 16 mei 2019 is ontvangen, dus na het verstrijken van de termijn van drie jaren bedoeld in artikel 22 (oud) Wtra, overweegt de Accountanskamer het volgende. Het is aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor de Geschillen voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties. Op grond van vaste tuchtrechtspraak kan in het kader van een tuchtprocedure alleen met succes over declaraties worden geklaagd, indien een accountant bij het opstellen en indienen van declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit, of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wab bepaalde aan de orde is (CBB 9 april 2019 ECLI:NL:CBB:2019:147). Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

Uit de overgelegde correspondentie blijkt de Accountantskamer genoegzaam  dat de geoffreerde som van € 14.600 enkel betrekking had op de standaard controlewerkzaamheden en niet op meerwerk, zoals werkzaamheden die verband hielden met de omzetting van de waardering van het onroerend goed naar de actuele waarde. Dit is uitdrukkelijk onder de aandacht van klaagsters gebracht. Klaagsters hadden dit dan ook kunnen en moeten begrijpen. Dat, zoals klaagsters hebben betoogd, de statutair bestuurders van klaagsters geen van beiden een hogere opleiding hebben genoten dan de Mulo en dat zij de pensioengerechtigde leeftijd al gepasseerd waren, maakt niet dat moet worden aangenomen dat zij niet in staat waren om de inhoud van de hiervoor genoemde correspondentie te begrijpen. Hierbij komt dat binnen [groep1] ook hoog opgeleide professionals werkzaam waren zoals de interne accountant die, zo nodig, de statutair bestuurders konden bijstaan.

4.4.2.   Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat betrokkenen klaagsters wel degelijk op de hoogte hebben gehouden van de te betalen bedragen, die de voor de controlewerkzaamheden geoffreerde som van € 14.600 te boven gingen. Zo zijn negen aan [X1] toegezonden nota’s, tot een bedrag van ruim € 51.000, zonder commentaar betaald. Ook zijn vanaf april 2016 aanmaningen naar [X1] gestuurd in verband met nog niet betaalde bedragen. De nota’s en aanmaningen waren gericht aan [B], als statutair bestuurder. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat betrokkenen klaagsters nooit hebben gewezen  op  overschrijdingen van de geoffreerde som van € 14.600. In dit geval boden de aan [X1] toegezonden facturen voldoende inzicht in de door betrokkenen verrichte werkzaamheden. Niet gebleken is dat de hoogte van de voor deze werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen buitensporig of anderszins onredelijk is. Dat betrokkenen in strijd hebben gehandeld met de van hen te verlangen vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit is de Accountantskamer niet gebleken. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

4.5.1.   Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de Accountantskamer voorop dat in het maatschappelijk verkeer grote waarde wordt toegekend aan de juistheid van controleverklaringen bij jaarrekeningen van ondernemingen. Het gaat immers om de verantwoording van de financiele positie en het resultaat van de onderneming. Ook derden, zoals financiers, houden rekening met dergelijke controleverklaringen. De deponering bij de Kamer van Koophandel van een onjuiste controleverklaring bij de jaarrekeningen van klaagsters was dan ook een ernstig feit. Dat de onjuiste, goedkeurende controleverklaringen die waren gedeponeerd niet voorzien waren van een handtekening, maakt dit niet anders. Omdat bekend was dat betrokkenen belast waren met de controle van de jaarrekeningen van klaagsters, bestond het gevaar dat zij in verband zouden worden gebracht met informatie die feitelijk onjuist was. Nu sprake was van een incident dat ernstige gevolg kon hebben voor de integere bedrijfsuitoefening van de accountantsorganisatie waar betrokkenen werkzaam waren, dienden op grond van artikel 32, derde lid, van het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta) passende maatregelen, gericht op het beheersen van de als gevolg van het incident opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling te worden genomen. Betrokkenen waren dan ook gehouden om passende maatregelen als hiervoor bedoeld te nemen.

4.5.2.   De Accountantskamer stelt vast dat betrokkenen niet eerder hebben gehandeld dan nadat zij over de te nemen maatregelen hadden overlegd met de afdeling Vaktechniek van de NBA en met de AFM. Naar aanleiding hiervan is besloten tot een brief aan een van de bestuurders van klaagsters en het voeren van een gesprek met een normoverdragend karakter. In de brief van 14 april 2017, waarin klaagsters zijn aangesproken op de overtreding van wet- en regeling door de deponering van de onjuiste controleverklaringen, is  duidelijk verwoord wat van hun werd verlangd. De in deze brief gekozen bewoordingen waren  correct en zakelijk. Naar aanleiding van het overleg met de AFM is besloten tot een vormvrije, schriftelijke melding van dit incident bij de AFM. De Accountantskamer is van oordeel dat bij het nemen van passende maatregelen sprake is geweest van een zorgvuldig proces. Naar betrokkenen hebben verklaard is een en ander schriftelijk vastgelegd in het dossier. Van disproportionaliteit en excessief gedrag - zoals klagers betogen - is, ook gelet op artikel 9 VGBA, geen sprake geweest. Betrokkenen hebben, zoals blijkt uit de eerder genoemde brief van 14 april 2017, terecht maatregelen aangekondigd ten einde weg te nemen dat zij betrokken waren bij of in verband gebracht werden met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend was.  Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

4.6.1.   Ten aanzien van het alleen op [Y2] betrekking hebbende klachtonderdeel c stelt de Accountantskamer voorop dat [Y2], blijkens een overgelegd proces-verbaal van comparitie, op 20 juni 2018 bij de rechtbank Amsterdam heeft verklaard dat sprake is geweest van een normoverdragend gesprek met [groep1], waarin [accountantskamer] [groep1] er in het kader van taxaties en waarderingen op heeft gewezen dat zij zich aan fiscale regelgeving diende te houden. [Y2] heeft ter zitting toegelicht dat deze verklaring geen betrekking heeft op het normoverdragende gesprek dat in april 2017 gevoerd is, maar op een eerder normoverdragend gesprek met [B] en zijn controller, dat heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. [Y2] heeft op 19 oktober 2016 een brief gestuurd aan [X1] waarin verwezen wordt naar dit gesprek en waarin nogmaals wordt benadrukt dat [groep1] dient te voldoen aan wet- en regelgeving. Van onjuiste voorlichting van de rechtbank over het gevoerde normoverdragende gesprek is dan ook geen sprake geweest. Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

4.7.1.   Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de Accountantskamer voorop dat niet door klaagsters betwist is dat de wens om de waardering van onroerend goed te laten plaatsvinden op grondslag van de actuele waarde, daags voor de aanvang van de controle is ingebracht door [groep1]. Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkenen naar aanleiding van deze wens begonnen zijn met het verzamelen van achtergrondinformatie, in het licht van de consequenties die het overgaan naar waardering op grondslag van de actuele waarde voor klaagsters zou hebben. Betrokkenen hebben [groep1] vervolgens geadviseerd om, vanwege de complexiteit van deze overgang en de ontoereikende aanwezige controle-informatie, deze keuze te heroverwegen. Nadat zij aanvankelijk wilden doorgaan met de overgang naar waardering op grondslag van de actuele waarde, hebben klaagsters het advies van betrokkenen uiteindelijk opgevolgd en hebben zij hiervan afgezien. Niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkenen klaagsters te laat hebben gewezen op de risico’s van de overgang naar een andere wijze van waardering van het onroerend goed, dan wel dat betrokkenen te laat een voorbehoud hebben gemaakt.

Klachtonderdeel d is daarmee ongegrond.

4.8.      De klacht zal in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·         verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en

mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] Artikel 42 Wab

[2] Artikel 31, eerste lid, Wta