ECLI:NL:TACAKN:2019:72 Accountantskamer Zwolle 19/508 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:72
Datum uitspraak: 01-11-2019
Datum publicatie: 01-11-2019
Zaaknummer(s): 19/508 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager stelt dat betrokkene de post “contant uitbetaald” niet correct heeft verwerkt, waardoor, de (door een andere accountant opgestelde) jaarrekening niet klopt. Betrokkene heeft klager duidelijke instructies gegeven over de wijze waarop de kasoverzichten moesten worden ingericht. Desalniettemin bleven kasverschillen bestaan die, ondanks vragen daarover van betrokkene, niet door klager konden worden verklaard. Betrokkene heeft de posten waarover onduidelijkheden bestonden tijdelijk onder “overige algemene kosten” geboekt, met de bedoeling daar verder onderzoek naar te doen. Daar is betrokkene echter niet meer aan toegekomen, omdat klager betrokkene heeft laten weten geen gebruik van zijn diensten meer te willen maken. Als gevolg van de beslissing van klager is betrokkene aan het uitzoeken van de vraagposten en het vervolgens correct boeken daarvan ten behoeve van het opstellen van de jaarrekening niet meer toegekomen. Dit leidt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/508 Wtra AK van 1 november 2019 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.J. Vetter.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 20 maart 2019 ingekomen klaagschrift van 19 maart 2019 met bijlagen;

-        het op 21 maart 2019 ingekomen e-mailbericht klager;

-        het op 10 mei 2019 ingekomen verweerschrift van 9 mei 2019.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 juli 2019 waar zijn verschenen: klager en [A], en betrokkene, bijgestaan door mr. J.J. Vetter, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven als accountant- administratieconsulent in het register van (thans) de Nba. Hij is vennoot bij [accountantskantoor] ([accountantskantoor]) te [plaats1].

2.2       Klager en zijn broer zijn vennoten van [vof1] ([vof1]). Deze vennootschap beschikte over een grote hal op het adres [straat1] te [plaats1]. In de hal bevond zich een PostNL Business point, een postkantoor, een lunchroom, er werden postbussen en opslagruimtes verhuurd en er werd webshop fulfilment aangeboden (opslag, orderpicken, verpakken en verzenden van bestellingen ten behoeve van e-commerce ondernemers en kleine webshops). Daarnaast werd aldaar door [vof1] een lunchroom gedreven.

2.3       In februari 2017 is [accountantskantoor] werkzaamheden gaan verrichten voor [vof1]. Blijkens de opdrachtbrief van 3 februari 2017 zullen de volgende werkzaamheden worden verricht:

- coderen en verwerken van de financiële administratie;

- opstellen van de aangiften omzetbelasting;

- samenstellen van de jaarrekening;

- voeren van de loonadministratie voor alle medewerkers;

- opstellen van de aangiften inkomstenbelasting.

In deze brief is verder opgenomen: “Uitgangspunt is dat de administratie intern wordt geboekt en geordend aan ons wordt aangeleverd.”

De werkzaamheden voor [vof1] werden verricht door diverse medewerkers van [accountantskantoor]. Betrokkene draagt hiervoor de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.

[accountantskantoor] heeft in februari 2017 de jaarrekening over 2016 voor [vof1] opgemaakt. Dit was een omvangrijke klus omdat de administratie over 2016 niet op orde was.

2.4       Contactpersoon van [accountantskantoor] bij [vof1] was de heer [B] ([B]). Deze deed de financiële administratie voor [vof1] en maakte onder meer de maandelijkse kasstaten waarin de gegevens uit de elektronische kassa waren opgenomen. Deze stuurde hij naar [accountantskantoor].

2.5       Per emailbericht van 17 februari 2017 heeft [accountantskantoor] [vof1] verzocht de informatie over met name contante uitgaven gesplitst en gespecifieerd aan te leveren.

Omdat dit niet gebeurde heeft [accountantskantoor] de contante uitgaven zonder onderliggende bonnen in eerste instantie geboekt als algemene kosten, met de bedoeling dit later (bij het opstellen van de jaarrekening 2017) verder uit te zoeken.  

In de loop van 2017 bleek meermalen dat de kasstaten niet aansloten op de grootboekmutaties en dat het theoretische kassaldo niet aansloot op het werkelijke kassaldo (er was sprake van een negatief kassaldo). Hierover zijn door medewerkers van [accountantskantoor] vragen gesteld aan [vof1]. [vof1] heeft in reactie daarop, zonder enige onderbouwing, laten weten dat sprake was van contante mutaties in de salarissen. Ook zou sprake zijn van extra pinopnames door klanten.

2.6       Op 18 december 2017 heeft [vof1] betrokkene in een persoonlijk gesprek laten weten dat men de administratie bij een ander administratiekantoor wilde onderbrengen, te weten [administratiekantoor] ([administratiekantoor]). Dit hield geen verband met onvrede over de dienstverlening door [accountantskantoor], maar had andere redenen.

Tijdens dat gesprek is afgesproken dat [accountantskantoor] de boekhouding over 2017 nog zou afronden. Samenstelwerkzaamheden zou [accountantskantoor] niet meer doen.

2.7       In maart 2018 heeft [administratiekantoor] contact opgenomen met betrokkene over de post contante uitgaven die door [accountantskantoor] als ‘overige algemene kosten’ waren geboekt. Betrokkene heeft de vragen van [administratiekantoor] beantwoord voor zover hij dat kon en [administratiekantoor] verder verwezen naar [vof1]. Op 17 april 2018 heeft betrokkene [administratiekantoor] nader geïnformeerd en nog een enkele vraag voorgelegd.

2.8       Op 6 augustus 2018 heeft klager betrokkene aansprakelijk gesteld voor het verkeerd boeken van pintransacties. Op 3 september 2018 heeft betrokkene elke vorm van aansprakelijkheid afgewezen, waarna [vof1] zich tot een advocaat heeft gewend. Deze heeft [accountantskantoor] bij brief van 1 november 2018 verweten ernstig tekort geschoten te zijn in de zorgplicht jegens [vof1]. In de brief is uiteengezet dat een aantal webshophouders in het pand van [vof1] die zelf geen pinautomaat hebben, de pinautomaat van [vof1] gebruikten. Die pintransacties werden daarna via een contante uitbetaling uit de kassa terugbetaald. Er was geen sprake van omzet. Tot slot is [accountantskantoor] gesommeerd de boekhouding over 2017 zodanig aan te passen dat de betreffende pinontvangsten  (totaal

€ 30.861,66  niet als omzet (kunnen) worden aangemerkt.

[accountantskantoor] heeft de brief doorgeleid naar zijn verzekeraar.

De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid bij brief van 7 december 2018 afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het volgende verwijt ten grondslag: betrokkene heeft in het boekjaar 2017 de post ‘contant uitbetaald’ niet correct geboekt. Het gaat om een bedrag van circa € 27.000,--. Als gevolg daarvan klopt de jaarrekening niet en lijdt [vof1] schade.

3.3       Wat door klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2014 geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Volgens klager is het aan betrokkene te wijten dat de contant uitbetaalde bedragen niet correct zijn geboekt, met alle gevolgen voor [vof1] van dien. In de visie van klager behoort een accountant zo niet te handelen.

Uit de gedingstukken (één van de bijlagen behorend bij bijlage 9 van het klaagschrift) blijkt dat [vof1] [B] er op 13 februari 2017 op heeft gewezen dat de kas ‘echt een enorm belangrijk onderdeel van jullie administratie’ is, en dat ‘de kasregistratie nog aangepast moet worden zoals we besproken hebben’. Daaronder is aangegeven hoe het maandelijkse kasoverzicht eruit zou moeten zien zodat achteraf kan worden herleid waar eventuele verschillen zijn ontstaan en hoe die kunnen worden opgelost.

Bij het e-mailbericht van 17 februari 2017 heeft [accountantskantoor] een uitgewerkt kasoverzicht over januari 2017 bij wijze van voorbeeld aan [B] toegezonden.

Hieruit blijkt dat [accountantskantoor] de [vof1] bij aanvang van de opdracht duidelijke instructies heeft gegeven over de wijze waarop de kasoverzichten moesten worden ingericht.

Ondanks deze instructies bleken er toch nog onduidelijkheden over de kasstaten te zijn. Eind augustus heeft een medewerkster van [accountantskantoor] [B] om uitleg gevraagd over de op de kasstaat van juli voorkomende post van € 9.977,31 met de omschrijving contante uitgaven. [B] heeft haar laten weten dat het bedrag € 1.880,52 moet zijn en dat het gaat om ‘contante uitbetaling op basis van extra pinnen door de klant’.  

De medewerkster heeft vervolgens gevraagd om een aangepaste kasstaat. Verder heeft ze gevraagd of dit ook geldt voor alle contante uitgaven die op de andere kasstaten vermeld staan. Deze laatste vraag is niet beantwoord. Klager stelt zich op het standpunt dat het toen voor betrokkene duidelijk had moeten zijn wat de verklaring was voor de negatieve kas. Vanaf dat moment had betrokkene de posten al op de juiste manier kunnen verwerken, aldus klager.

De Accountantskamer is van oordeel dat het betoog van klager niet slaagt. Niet alleen is met de uitleg van [B] over de post van € 1.880,52 niet het gehele kasverschil van  circa € 27.000,-- verklaard. Daar komt bij dat er in september 2017 weer vragen zijn gesteld over het kasverschil. Klager heeft toen laten weten het zelf ook niet te kunnen verklaren (productie 5 bij het verweerschrift). Ook in oktober en november 2017 was sprake van een negatieve kas, waarover door [accountantskantoor] vragen zijn gesteld aan [B]. Deze heeft dit verklaard door ‘contante tegenboekingen van de correctie salarissen’ (producties 6 en 7 bij het verweerschrift). Kortom: er bleven vragen komen over de kasstaten die door [vof1] niet of niet eenduidig werden beantwoord.

Betrokkene heeft gesteld dat hij de posten waarover vragen waren tijdelijk onder ‘overige algemene kosten’ heeft geboekt met de bedoeling daar verder onderzoek naar te doen bij het samenstellen van de jaarrekening over 2017. Daar is betrokkene niet meer aan toegekomen omdat klager betrokkene op 18 december 2017 heeft laten weten dat er geen gebruik meer van zijn diensten zou worden gemaakt. De boekhouding over 2017 zou nog door [accountantskantoor] worden afgerond, maar de jaarrekening zou door [A] worden samengesteld.

Als gevolg van de beslissing van klager heeft betrokkene de opdracht niet kunnen afronden. Aan het uitzoeken van de vraagposten en het vervolgens correct boeken daarvan ten behoeve van het opstellen van de jaarrekening is hij niet meer toegekomen.

Dit leidt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.

4.5       In het klaagschrift heeft klager de Accountantskamer verzocht betrokkene op te dragen de cijfers te corrigeren en alsnog een juiste jaarrekening over 2017 te laten opmaken zonder dat daarvoor kosten in rekening worden gebracht.

Deze bevoegdheid heeft de Accountantskamer niet. De Accountantskamer kan alleen oordelen over klachten, en bij gegrondbevinding tuchtrechtelijke maatregelen opleggen. Het opdragen van werkzaamheden behoort daar niet toe.

4.6        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.