ECLI:NL:TACAKN:2019:71 Accountantskamer Zwolle 19/252 en 19/253 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:71
Datum uitspraak: 25-10-2019
Datum publicatie: 25-10-2019
Zaaknummer(s): 19/252 en 19/253 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft op 31 januari 2012 bij een jaarrekening 2010 een controleverklaring, inhoudende een oordeelsonthouding, afgegeven, omdat hij niet in staat is geweest om voldoende controle-informatie te verkrijgen. Verder heeft betrokkene om dezelfde reden op 30 januari 2013 bij de jaarrekening 2011 een beoordelingsverklaring inhoudende een onthouding van conclusie afgegeven. De klacht met betrekking tot de jaarrekening 2010 is vanwege de overschrijding van de zesjaarstermijn niet-ontvankelijk. De klachten met betrekking tot de jaarrekening 2011 zijn feitelijk onjuist dan wel onvoldoende toegelicht of onderbouwd en daarom ongegrond. Ter zitting wordt door klagers met betrekking tot een klachtonderdeel een uitgebreide nadere onderbouwing gegeven die veel elementen bevat die niet in het klaagschrift waren opgenomen en die ook geen duidelijke reactie vormen op het verweerschrift. Niet valt in te zien waarom deze nadere onderbouwing niet eerder had kunnen worden gegeven. Betrokkenen zijn daardoor in hun verdedigingsbelang geschaad, zodat sprake is van strijd met een goede procesorde. De nadere onderbouwing wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 19/252 en 19/253 Wtra AK van 25 oktober 2019 van

X1 ,

wonende te [plaats1] ([land1]),

X2,

wonende te [plaats2],

K L A G E RS ,

gemachtigde: [gemachtigde],

t e g e n

1. DRS. Y1 , registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats3],

2. DRS. Y2 , registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. D.C. Theunis.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-        het op 26 januari 2019 ingekomen klaagschrift van 25 januari 2019 met bijlagen;

-        het op 8 april 2019 ingekomen verweerschrift van 8 april 2019;

-        de op 28 mei 2019 ontvangen brief van klagers van 27 mei 2019 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van

7 juni 2019 waar zijn verschenen: namens klagers, [gemachtigde], te Poortugaal, en

ir. [A], en betrokkenen drs. [Y1] RA en drs. [Y2] RA, bijgestaan door mr. D.C. Theunis.

1.3       Klagers en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene drs. [Y1] RA (hierna:  [Y1]) is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant. [Y1] is werkzaam bij [accountantskantoor] (hierna: [accountantskantoor]) in [plaats3]. Betrokkene drs. [Y2] RA (hierna: [Y2]) is sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant. [Y2] is werkzaam geweest bij [accountantskantoor]. Met ingang van 2017 is hij werkzaam als accountant in business.

2.2       Tot zijn overlijden, op [datum], was [B] (hierna: [B] sr.) enig aandeelhouder van [BV1] (hierna: [BV1]). [BV1] was enig aandeelhouder van [BV2] (hierna: [BV2]). [BV2] was enig aandeelhouder van verscheidene vennootschappen, waronder [BV3] (hierna: [BV3]), [BV4] (hierna: [BV4]) en [BV5], dat 99% van de aandelen houdt van [bedrijf1] in [plaats4] ([land2]). [Y1] heeft als externe accountant de jaarrekening 2010 van [BV2] gecontroleerd en de jaarrekening 2011 van [BV2] beoordeeld. [Y2] was destijds manager op deze opdrachten.

2.3       Bij de jaarrekening 2010 van [BV2] heeft [Y1] op 31 januari 2012 een controleverklaring, inhoudende een oordeelsonthouding, afgegeven. [Y1] heeft aangegeven dat hij niet in staat is geweest om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen. Tevens heeft hij gewezen op een onzekerheid van materiëel belang in verband met de continuïteit van de onderneming.

2.4       Bij de jaarrekening 2011 van [BV2] heeft [Y1] op 30 januari 2013 een beoordelingsverklaring, inhoudende een onthouding van conclusie, afgegeven. De reden hiervoor was dat het niet mogelijk was om informatie te verkijgen die voldoende en geschikt was om op basis daarvan tot een conclusie te komen. Op de jaarrekening van de in de consolidatie opgenomen deelneming [bedrijf1] zijn geen controle- of beoordelingswerkzaamheden verricht.

2.5       Op 14 februari 2011 heeft [B] sr. een testament opgesteld, waarbij hij – kort gezegd – aan zijn echtgenote als legaat het hem toebehorende onroerend goed heeft nagelaten. Zijn vier kinderen erven 99,9% van zijn overige vermogen dat vooral bestaat uit aandelen [BV1]. Bij akte van 12 februari 2013 (de verdelingsakte) is de erfenis gescheiden en verdeeld.

2.6       Klagers hebben in de tweede helft van 2015 het gevoel gekregen dat er iets niet in orde was met de jaarrekeningen van [BV2]. Zij hebben vervolgens professionele hulp gezocht. In de loop van 2016 kregen klagers het sterke vermoeden dat de werkzaamheden van betrokkenen veel tekortkomingen vertoonden.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         Het verschil in het eigen vermogen en het resultaat volgens de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekeningen van [BV2], over de jaren 2010 en 2011, is niet toegelicht;

b.         Betrokkenen hebben ten onrechte in de toelichting op de jaarrekeningen vermeld dat het eigen vermogen gebaseerd op veronderstelde continuïteit nagenoeg gelijk is aan het eigen vermogen gebaseerd op liquidatie;

c.         Betrokkenen hebben ten onrechte niet toegelicht waarom de latente belastingverplichting in 2011 verdwenen lijkt te zijn;

d.         Betrokkenen hebben ten onrechte geen toelichtingen op posten in de jaarrekeningen over de jaren 2010 en 2011 opgenomen, ondermeer niet bij de posten “overige vorderingen”, mutaties in deelnemingen, waarde vervoermiddelen, belastinglatentie, leaseverplichtingen en verloop van zekerheden;

e.         Betrokkenen hebben ten onrechte geen waarschuwing afgegeven in verband met het risico op faillissement van [BV4], het risico van een nieuw bestuur van [BV2] en het risico van de verhuizing van [BV3] in 2012;

f.          Betrokkenen hebben ten onrechte niet toegelicht dat de onzekerheid over de continuïteit van [BV4] de continuïteit van de holding in gevaar bracht;

g.         Betrokkenen hebben ten onrechte niet aangegeven dat de vorderingen op [bedrijf2], [bedrijf3], [BV4], [BV5] en [bedrijf1] oninbaar waren, zonder dat hiervoor voorzieningen waren getroffen;

h.         Betrokkenen hebben ten onrechte niet aangegeven dat de jaarrekeningen geen getrouw beeld geven voor wat betreft de vorderingen op de [bedrijf2], [bedrijf3], [BV4], [BV5] en [bedrijf1] en voor wat betreft de waarde van het bedrijfspand van [BV2].

3.3       Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.1    Op grond van artikel 22, eerste lid Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van tien jaar is verstreken.

4.1.2    Op grond van artikel 51 Wtra is die bepaling niet van toepassing op handelen of nalaten dat heeft plaats gevonden voor 1 januari 2019 en waartegen op grond van artikel 22, eerste lid Wtra (oud) geen klacht meer kan worden ingediend in verband met de daarin bedoelde drie- en zesjaarstermijn.

4.1.3    Artikel 22, eerste lid, Wtra (oud) bepaalde dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het klaagschrift, gedateerd 25 januari 2019, in deze zaak is op 26 januari 2019 bij de Accountantskamer ingekomen. Omdat het klaagschrift na 31 december 2018 is ingekomen is voor de aanvang van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra (oud) de datum 1 januari 2016 bepalend. Voor de aanvang van de zesjaartermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra (oud) is de datum 1 januari 2013 bepalend.

4.3       De Accountantskamer is van oordeel dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekening 2010 van [BV2], niet-ontvankelijk is vanwege overschrijding van de zesjaarstermijn. De controleverklaring dateert van 31 januari 2012, dat is meer dan zes jaar voor 1 januari 2019.

4.4       Vast staat dat op 1 januari 2019 nog geen zes jaren waren verstreken sinds de afgifte van de beoordelingsverklaring met betrekking tot de jaarrekening 2011 van [BV2], op 30 januari 2013. De zesjaarstermijn staat dan ook niet in de weg aan de ontvankelijkheid van dat deel van de klacht. De vraag is vervolgens of de driejaarstermijn in de weg staat aan de ontvankelijkheid. Omdat gezien de, niet door betrokkenen betwiste, door klagers gegeven toelichting aannemelijk is dat eerst in de loop van 2016 bij klagers het besef is ontstaan dat in het kader van de beoordeling van jaarrekening 2011 van [BV2] mogelijk sprake is geweest van klachtwaardig handelen, is de Accountantskamer van oordeel dat de driejaarstermijn niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de klacht voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekening 2011 van [BV2].

4.5       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.6       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.7       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.8       Voor zover de klachten inhouden dat betrokkenen in de jaarrekening 2011 zélf allerlei zaken hebben opgenomen of juist niet hebben opgenomen falen ze, omdat betrokkenen de jaarrekening niet hebben samengesteld doch de door [BV2] samengestelde jaarrekening hebben beoordeeld. De Accountantskamer vat de klachten aldus op dat deze er (tevens) over klagen dat  bij de verstrekte beoordelingsverklaring of anderszins bij de beoordeling niet is ingegaan op de gestelde tekortkomingen.

4.9       Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Accountantskamer dat op pagina 31, laatste alinea, van de jaarrekening 2011 een toelichting is gegeven op het verschil in het resultaat tussen de enkelvoudige en de geconsolideerde winst- en verliesrekening. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

4.10     Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de Accountantskamer vast dat dit klachtonderdeel ziet op de dochtervennootschap [BV4]. In de toelichting, op pagina 10 van de jaarrekening 2011, is toegelicht waarom het eigen vermogen van [BV4], gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit, nagenoeg gelijk is aan het eigen vermogen gebaseerd op de veronderstelling van liquididatie. Klagers hebben niet of niet deugdelijk gemotiveerd waarom dit onjuist zou zijn. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

4.11     Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Accountantskamer dat op pagina 34 van de jaarrekening 2011 is vermeld dat op de enkelvoudige balans van [BV2] per 31 december 2011 een voorziening van € 543.096,-- is getroffen voor latente belastingverplichtingen. Van een latente belastingverplichting die in 2011 verdwenen is, is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

4.12     De Accountantskamer is voorts van oordeel dat klagers onvoldoende hebben toegelicht dat betrokkenen op grond van enig wettelijk voorschrift dan wel op grond van enige gedrags- of beroepsregel gehouden waren om verdergaande toelichtingen op te nemen bij de jaarrekening 2011 op de door klagers ter zake dit klachtonderdeel gestelde posten. De Accountantskamer heeft een dergelijke verplichting ook niet zelf vastgesteld. Klachtonderdeel d is daarom ongegrond.

4.13     Ten aanzien van klachtonderdeel e stelt de Accountantskamer vast dat in verband met de continuïteit van [BV4] in de beoordelingsverklaring, op pagina 3 van de jaarrekening 2011, het volgende vermeld is:

Wij vestigen de aandacht op de in de toelichting opgenomen continuïteitsparagraaf, waarin uiteengezet is dat de continuïteit van de deelneming [BV4] onzeker is. Deze condities duiden op het bestaan van een onzekerheid van materiëel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van deelneming [BV4].

Hieruit blijkt dat wel degelijk een waarschuwing is afgegeven in verband met de continuïteit van [BV4]. Dit klachtonderdeel, voor zover dit betrekking heeft op het niet afgeven van een waarschuwing in verband met het risico op faillissement van [BV4], kan reeds daarom niet slagen. Klagers hebben verder onvoldoende toegelicht dat het nieuwe bestuur van [BV2] of de voorgenomen verhuizing van [BV3] in 2012, in de jaarrekening 2011 noopte tot waarschuwingen.  Klachtonderdeel e is daarom ongegrond.

4.14     De Accountantskamer stelt voorop dat in de beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2011 uitdrukkelijk is aangegeven dat sprake was van een onzekerheid van materiëel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van [BV4]. Voldoende toegelicht is waarom deze onzekerheid de continuïteit van de holding niet in gevaar bracht. Ter zitting heeft [Y1] toegelicht dat [BV2] niet aansprakelijk was voor de schulden van [BV4]. Het plan was om schulden van [BV4] aan derden zo nodig tegen een niet in verhouding staand bedrag over te nemen en om deze om te zetten in agioreserve. Daarom was op de enkelvoudige balans van [BV2] een voorziening van € 543.096,-- opgenomen. Deze toelichting komt de Accountantskamer niet onaannemelijk voor. Klagers hebben in het licht van deze constatering hun stelling dat de onzekerheid over de continuïteit van [BV4] de continuïteit van de holding in gevaar bracht onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel f is daarom ongegrond.

4.15     Ter zitting heeft ir. [A] namens klagers een  uitgebreide nadere onderbouwing gegeven van  klachtonderdeel g. De Accountantskamer stelt vast dat deze nadere onderbouwing veel nieuwe elementen bevat ten opzichte van het klaagschrift, zonder dat deze een duidelijke reactie vormen op het verweerschrift.

Betrokkenen hebben zich daarop niet kunnen voorbereiden. Zij zijn hierdoor in hun verdedigingsbelang geschaad.  Niet valt in te zien waarom deze nadere onderbouwing niet eerder had kunnen worden gegeven. De Accountantskamer is daarom van oordeel dat deze nadere onderbouwing in strijd is met de goede procesorde. Deze zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de klacht.

4.16     De Accountantskamer overweegt voorts dat betrokkenen gemotiveerd hebben toegelicht dat de leningen en rentebaten van [bedrijf2], [bedrijf3], [BV4], [BV5] en [bedrijf1] overeenkomstig de gemaakte afspraken zijn opgenomen in de jaarrekening. Overeengekomen was dat in 2011 nog geen aflossingen zouden worden gedaan. [bedrijf3], [bedrijf2] en [BV5] hadden in 2011 winst behaald en zij beschikten over positieve eigen vermogens. Er was geen reden om aan te nemen dat de vorderingen van [BV2] op deze bedrijven oninbaar waren. Voor het treffen van een voorziening hiervoor bestond dan ook geen aanleiding. De rekening-courantvordering op [BV4] is in de jaarrekening 2011 afgewaardeerd op nihil. In de beoordelingsverklaring is  aangegeven dat er onvoldoende informatie beschibaar was over [bedrijf1] om een conclusie te kunnen afgeven bij de boordeling van de jaarrening van [BV2] als geheel. In het klaagschrift is onvoldoende onderbouwd waarom betrokkenen niet tot dit oordeel hadden kunnen komen. Klachtonderdeel g is daarom ongegrond.

4.17     De Accountantskamer stelt voorop dat in de beoordelingsverklaring bij de jaarrekening is aangegeven dat betrokkenen geen informatie hebben kunnen verkrijgen die voldoende en geschikt was om op basis daarvan tot een conclusie te kunnen. Hierbij hebben zij er op gewezen dat op de jaarrekening van de in de consolidatie opgenomen deelneming [bedrijf1] geen controle- of beoordelingswerkzaamheden zijn verricht. Klagers hebben niet onderbouwd waarom de jaarrekening voor wat betreft de vorderingen op  [bedrijf2], [bedrijf3], [BV4] en [BV5] geen getrouw beeld geeft. De stelling dat de jaarrekening voor wat betreft het bedrijfspand van [BV2] geen getrouw beeld geeft is evenmin onderbouwd. Niet valt in te zien waarom het pand niet tegen de WOZ-waarde mocht worden gewaardeerd. Klachtonderdeel h is daarom ongegrond.

4.18     De klacht, voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekening 2011, dient - in al haar onderdelen- dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.19      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekening van [BV2] over 2010, niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekening van [BV2] over 2011, ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

25 oktober 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.