ECLI:NL:TACAKN:2019:65 Accountantskamer Zwolle 18/904 en 18/1418 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:65
Datum uitspraak: 20-09-2019
Datum publicatie: 20-09-2019
Zaaknummer(s): 18/904 en 18/1418 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Door de koper van de aandelen van een vennootschap is in 2016 aan betrokkene gevraagd om in verband met de bepaling van de hoogte van de in de koopovereenkomst overeengekomen earn out, de jaarrekeningen van een aantal vennootschappen over de jaren 2013 tot en met 2015 te controleren. Klaagster is van mening dat een dergelijke controle niet meer achteraf kan worden uitgevoerd en dat betrokkene door zich bereid te verklaren dat toch te doen, tegenover klaagster de schijn heeft gewekt niet onafhankelijk te zijn. De Accountantskamer is van oordeel dat alhoewel aan klaagster kan worden toegegeven dat een dergelijke controle achteraf lastig kan zijn en in sommige gevallen wellicht niet mogelijk is, niet valt uit te sluiten dat er situaties zijn waarin dit wel mogelijk is. Het stond betrokkene daarom vrij om te onderzoeken of een controle in dit geval mogelijk was en hij hoefde dus niet op voorhand aan te nemen dat dat in dit niet mogelijk zou zijn. De accountant heeft door zich bereid te verklaren om de controle uit te voeren dan ook niet gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel. Het feit dat betrokkene vóór het aanvaarden van de opdracht als voorwaarde stelde dat zowel de koper als klaagster ermee zouden instemmen dat de controle door hem zou worden uitgevoerd, acht de Accountantskamer niet onzorgvuldig. Ten slotte is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene door zijn werkzaamheden met het oog op de eventuele aanvaarding van de controle-opdracht te staken nadat door klaagster tegen hem een klacht was ingediend, niet in strijd met enige gedrags- of beroepsregel heeft gehandeld. De indiening van een klacht vormt immers een bedreiging van de onafhankelijkheid van betrokkene.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 18/904 en 18/1418 Wtra AK van 20 september 2019 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: [A]

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. Y. Steeg-Tijms, te Amsterdam.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaken, waaronder in de klacht met nummer 18/904:

-        het op 24 mei 2018 ingekomen klaagschrift van 23 mei 2018 met bijlagen;

-        de op 5 juni 2018 ingekomen brief van klaagster van 5 juni 2018;

-        het op 23 juli 2018 ingekomen verweerschrift van 20 juli 2018 met bijlagen;

en in de klacht met nummer 18/1418:

-        het op 9 augustus 2018 ingekomen klaagschrift van 8 augustus 2018 met bijlagen;

-        de op 16 augustus 2018 ingekomen brief van 16 augustus 2018 van klaagster met bijlagen;

-        het op 5 oktober 2018 ingekomen verweerschrift van 5 oktober 2018;

-        de op 3 mei 2019 ingekomen brief van 2 mei 2019 van klaagster met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klachten behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2019  waar zijn verschenen: namens klaagster [A] en [B], bijgestaan door [C],  en betrokkene [Y] RA, bijgestaan door mr. Y. Steeg-Tijms en mr. D.F. Lunsingh Scheurleer, advocaten te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klaagster, [X] B.V., is een houdstermaatschappij van [D], [A] en [E]. Door klaagster werden en worden meerdere ondernemingen gedreven die zich bezighouden met de (groot)handel in kaas en daaraan verwante activiteiten. Tot 2013 maakten [BV1] (hierna: [BV1]) en [BV2] (hierna: [BV2]) deel uit van het [bedrijfsnaam]-concern.

2.2       In 2013 heeft klaagster haar 100 % aandelenpakket in [BV1] en in [BV2] verkocht aan [BV3] (hierna: [BV3]). Ten aanzien van de verkoop van [BV1] is op 7 januari 2013 een koopovereenkomst getekend. Partijen duiden deze aan als SPA (Stock Purchase Agreement). In de SPA is een vaste basiskoopsom, ten bedrage van € 65.000.000,--, met daarboven een aanvullende betaling in de vorm van een earn out opgenomen. De earn out zou berekend worden aan de hand van de EBITDA van de entiteit [BV1]+ over de jaren 2013, 2014 en 2015. Met [BV1]+ wordt een economische entiteit zonder juridische vormgeving bedoeld, die is opgezet met als doel om de earn out te berekenen. Tot [BV1]+ worden de volgende activiteiten gerekend:

a.         groothandelsactiviteiten van (in ieder geval) [BV1];

b.         [BV3]-inbreng (= enkele nader aangeduide activiteiten van [BV3]).

De maximale earn out bedraagt volgens de SPA € 25.000.000,--. In de SPA was overeengekomen dat de  jaarcijfers van [BV1]+ over de jaren 2013, 2014 en 2015 zo spoedig als praktisch mogelijk zouden worden opgesteld door [BV3] en dat deze zouden worden gecontroleerd door de huisaccountant van [BV3]. Voor het geval klaagster bezwaar zou hebben tegen de berekening van de earn out en onderling overleg niet tot overeenstemming zou leiden, zijn klaagster en [BV3] overeengekomen dat een derde accountant zou worden aangewezen aan wie de bezwaren zouden kunnen worden voorgelegd. Na goedkeuring van de overname door de Europese Commissie zijn de aandelen [BV1] en [BV2] op 1 mei 2013 daadwerkelijk overgedragen aan [BV3].

2.3       Tot en met 2015 was [accountantskantoor1] huisaccountant van [BV3]. Tot een controle van de jaarcijfers van [BV1]+ door [accountantskantoor1] is het niet gekomen. De door [accountantskantoor1] gestelde randvoorwaarden waren destijds niet acceptabel voor klaagster.

2.4       Met ingang van 2016 is [accountantskantoor2] huisaccountant van [BV3]. Betrokkene heeft aan [BV3] aangegeven dat hij in beginsel bereid was om de controle van de jaarcijfers van [BV1]+ uit te voeren op voorwaarde dat klaagster zou instemmen met een controle door [accountantskantoor2]. Over de uitvoering van een controle door [accountantskantoor2] is in augustus 2016 gecommuniceerd tussen klaagster, de advocaat van [BV3] en betrokkene. Betrokkene had aangegeven dat hij wilde dat ook klaagster instemde met de controle door [accountantskantoor2]. Hierover schrijft hij naar aanleiding van vragen/opmerkingen van klaagster in een e-mail van 31 augustus 2016, voor zover hier van belang, het volgende:

De reden dat wij graag de instemming van [bedrijfsnaam] willen hebben is een andere dan wordt aangegeven. De reden is dat [bedrijfsnaam] en [BV3] de twee gebruikers van een eventuele verklaring zijn en dat we willen voorkomen dat 1 van de 2 gebruikers op voorhand al [accountantskantoor2] als onafhankelijke accountant afwijst en daarmee het werk wat we zouden kunnen verrichten al op voorhand niet zal worden gebruikt/erkend en voor niets wordt uitgevoerd.

Vervolgens heeft betrokkene tot begin 2018 niets meer vernomen over een eventuele opdracht tot controle van [BV1]+ en is hij dus ook niet verdergegaan met de voorbereiding van deze controle.

2.5       In het najaar van 2016 heeft klaagster een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) waarin een aantal aspecten van de SPA aan de orde is gesteld. Op 20 februari 2018 hebben de arbiters een tussenvonnis gewezen. De arbiters hebben ondermeer geoordeeld dat klaagster gehouden is om medewerking te verlenen aan de controle van de geconsolideerde jaarcijfers van [BV1]+.

2.6       Vervolgens heeft (weer) overleg plaatsgevonden over de uitvoering van de overeengekomen controle van [BV1]+. Op 14 maart 2018 heeft betrokkene in een e-mail aan [BV3], voor zover hier van belang, het volgende laten weten:

De voorwaarden zoals een 2 jaar geleden besproken gelden nog steeds wat betreft een eventuele audit van de [bedrijfsnaam] special purpose financial statements. Om een eerste inschatting van de benodigde mensen te kunnen maken en ook de kwaliteit van de onderbouwing die beschikbaar zijn (zodat we kunnen vaststellen dat we ook tot een oordeel kunnen komen), zouden we graag op korte termijn een afspraak maken met [F], volgens mij degene die de jaarrekening heeft opgesteld.

Bij e-mail van 28 maart 2018 heeft de advocaat van klaagster aan de advocaat van [BV3], voor zover hier van belang, het volgende aangegeven:

Graag reageer ik op jouw berichten van deze maand over de controleopdracht aan [accountantskantoor2].

(………….)

[Bedrijfsnaam] bevestigt hiermee jegens [BV3] dat zij deze instemming in die zin geeft: zij zal in het kader van de controle van de geconsolideerde jaarrekening door [accountantskantoor2] de onafhankelijkheid van [accountantskantoor2] als huisaccountant van [BV3] niet ter discussie stellen. [Bedrijfsnaam] maakt ter zake het voorbehoud dat deze instemming slechts geldt zo lang het vonnis niet is vernietigd.

Hiermee is aan de door [accountantskantoor2] gestelde voorwaarde voldaan. Graag verneem ik hoe de planning van de controleopdracht zal zijn.

Betrokkene heeft vervolgens de opdrachtacceptatieprocedure in werking gezet; er werd gewerkt aan een (concept) engagement letter. Op 6 april 2018 heeft overleg hierover plaatsgevonden. Betrokkene is begonnen met voorbereidend werk met het oog op de uit te voeren controle.

2.7       Bij brief van 23 mei 2018 heeft klaagster het eerste klaagschrift ingediend bij de Accountantskamer. In reactie hierop heeft betrokkene, bij brief van 21 juni 2018,

[BV3] het volgende laten weten:

U heeft ons verzocht om de controle uit te voeren van de special purpose jaarrekening 2013 tot en met 2015 van de [groep1], zoals gedefinieerd in de koopovereenkomst van 7 januari 2013. Zoals met u besproken onderzoeken wij, alvorens een dergelijke opdracht te accepteren, onder andere of we de opdracht vaktechnisch kunnen uitvoeren. Met dit onderzoek zijn we recent gestart.

Op 31 mei 2018 hebben wij van de Accountantskamer van de rechtbank Zwolle een brief ontvangen met daarbij een tuchtklacht van [X] B.V. tegen mijzelf. Dit ondanks dat [X] B.V. in een eerder stadium nog akkoord was gegaan met [accountantskantoor2] als beoogde uitvoerder van controle van de special purpose jaarrekening van de [groep1].

Vanwege het grote belang van [X] B.V. bij deze special purpose jaarrekening, hebben wij als één van de voorwaarden voor eventuele acceptatie van deze opdracht gesteld, dat zowel [BV3] alsook [X] B.V. zou instemmen met het feit dat [accountantskantoor2] deze opdracht zou gaan uitvoeren. Met het indienen van de tuchtklacht maakt [X] B.V. duidelijk dat zij niet met [accountantskantoor2] als uitvoerder van de opdracht kan instemmen. Daarmee is niet (meer) aan de gestelde voorwaarde voldaan. Zoals ook met u is besproken, hebben wij de beoordeling of wij de opdracht tot controle van de special purpose jaarrekening 2013 tot en met 2015 van de [groep1] vaktechnisch zouden kunnen uitvoeren daarom gestaakt. Wij kunnen de betreffende opdracht niet aanvaarden. Wij zullen dientengevolge geen opdrachtbevestiging uitbrengen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht met nummer 18/904 liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         Betrokkene heeft zich in 2016 ten onrechte bereid verklaard om de controle van de jaarcijfers van [BV1]+ over 2013, 2014 en 2015 uit te voeren, omdat een dergelijke controle vaktechnisch niet uitvoerbaar en onvoldoende onafhankelijk was;

b.         Betrokkene heeft zich na 2016 ten onrechte bereid verklaard  om de controle van de jaarcijfers van [BV1]+ over 2013, 2014 en 2015 uit te voeren, omdat een dergelijke controle vaktechnisch niet uitvoerbaar en onvoldoende onafhankelijk was;

c.         Betrokkene heeft zich voorafgaand aan de beslissing of hij de controle zou kunnen uitvoeren niet ingeleefd in de gebruikerswensen van klaagster;

d.         Betrokkene heeft door zich bereid te verklaren de controle uit te voeren onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van klaagster;

e.         Betrokkene heeft door van klaagster te verlangen dat zij zijn onafhankelijkheid niet ter discussie zou stellen, gehandeld in strijd met de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (hierna:ViO);

f.          Betrokkene heeft, door als grond voor de eis dat zijn onafhankelijkheid niet ter discussie zou worden gesteld aan te voeren dat de controleverklaring bruikbaar zal zijn in de procedure tot vaststelling van de earn out, (uitsluitend) het belang van [BV3] gediend. Aldus heeft hij de schijn gewekt niet onafhankelijk te zijn en daardoor heeft hij gehandeld in strijd met de goede uitoefening van het accountantsberoep.

Ten grondslag aan de klacht met nummer 18/1418 liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

g.         Betrokkene heeft zijn verzoek tot instemming met de controle door klaagster niet adequaat gecommuniceerd;

h.         Betrokkene heeft in het kader van de arbitrageprocedure in strijd met het bepaalde in artikel 9 van de VGBA geen maatregel genomen teneinde de verkeerde voorstelling van zaken met betrekking tot zijn bereidheid om de controle te verrichten te corrigeren;

i.          Betrokkene heeft door zijn onderzoek naar de mogelijkheid om de controle van de cijfers [BV1]+ uit te voeren stop te zetten onzorgvuldig gehandeld;

j.          Betrokkene heeft in strijd met de zorgvuldigheid geen twijfel geuit over de controleerbaarheid van de jaarcijfers van [BV1]+;

k.         Betrokkene heeft het door hem beoogde vaktechnische voorbehoud voor de controle niet adequaat gedocumenteerd;

l.          Betrokkene heeft niet adequaat gecommuniceerd over het door hem beoogde vaktechnische voorbehoud;

m.        Betrokkene heeft ten onrechte niet ingegrepen in de arbitrageprocedure tussen klaagster en [BV3] teneinde de verkeerde voorstelling van zaken met betrekking tot zijn bereidheid om de controle uit te voeren te corrigeren;

n.         Betrokkene heeft door het stopzetten van het onderzoek naar de mogelijkheid van de controle van [BV1]+ een belemmering opgeworpen voor klaagsters toegang tot de tuchtrechter;

o.         Betrokkene heeft door het stopzetten van het onderzoek van de mogelijkheid van de controle van [BV1]+ bewerkstelligd dat klaagsters earn out-aanspraken op grond van de tussen klaagster en [BV3] gesloten SPA niet meer geldend kunnen worden gemaakt, waardoor klaagster benadeeld is;

p.         Betrokkene heeft onzorgvuldig gehandeld door in zijn bereidverklaring tot (het onderzoek naar) de controle geen duidelijk en realistisch voorbehoud op te nemen met betrekking tot belemmeringen voor zijn onafhankelijkheid bij het uitvoeren van de controle;

q.         Betrokkene heeft gehandeld in strijd in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit en met de ViO door zich, ook al was [accountantskantoor2] huisaccountant van [BV3], toch bereid te verklaren tot (het onderzoek naar) de controle.

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (extern) (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    De Accountantskamer stelt voorop dat de klachtonderdelen a en b betrekking hebben op de bereidheid van betrokkene om de controle van de jaarcijfers van [BV1]+ over de jaren 2013, 2014 en 2015 uit te voeren. Klaagster heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt beroepen op het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:809), inzake [G]/[H]. De Accountantskamer oveweegt dat in dit arrest weliswaar is geoordeeld dat het in het in die zaak voorliggende geval afgeven van een onafhankelijke controleverklaring niet meer mogelijk was vanwege controletechnische belemmeringen voor het uitvoeren van een dergelijke controle over een enkele jaren daarvoor gelegen periode, maar uit dit arrest kan niet de algemene regel worden afgeleid dat een dergelijke controle in alle gevallen onmogelijk moet worden geacht. Alhoewel aan klaagster kan worden toegegeven dat een dergelijke controle achteraf lastig kan zijn  en in sommige gevallen wellicht niet mogelijk is, valt niet uit te sluiten dat er situaties zijn waarin dit wel mogelijk is. Het stond betrokkene vrij om te onderzoeken of een dergelijke controle in dit geval mogelijk was. Betrokkene hoefde niet op voorhand aan te nemen dat dat hier niet het geval was. Hierbij komt dat het arrest waar klaagster zich op heeft beroepen geen gedrags- en beroepsregels voor accountants vastlegt en dat het overigens aan de tuchtrechter is om daarover in een tuchtrechtelijk geschil te beslissen.

4.4.2    De bereidheid van betrokkene om de controle uit te voeren is evenmin in strijd met Standaard 501 van de Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden (hierna: Standaard 501). Alhoewel het uitgangspunt van Standaard 501 is dat de controlerend accountant de voorraadopname fysiek bijwoont, zou het in dit geval wellicht mogelijk zijn om te steunen op het werk van een andere accountant.

4.4.3    Betrokkene heeft dan ook met zijn bereidheid om de controle uit te voeren niet gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel. De klachtonderdelen a en b zijn daarom ongegrond.

4.5       De Accountantskamer is van oordeel dat het standpunt van klaagster, dat betrokkene zich niet heeft ingeleefd in de gebruikerswensen van klaagster, een nadere toelichting vereist. Het had op de weg van klaagster gelegen om aan te geven welke specifieke gebruikerswensen zij had. De Accountantskamer stelt vast dat een dergelijke nadere toelichting op de gebruikerswensen van klaagster in de stukken ontbreekt. Zonder een dergelijke nadere toelichting valt niet te begrijpen in welke gebruikerswensen betrokkene zich niet heeft verdiept. Niet valt in te zien wat betrokkene in dit verband meer had moeten doen. Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

4.6       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene steeds heeft ontkend dat hij reeds een begin had gemaakt met de uitvoering van de controle van de jaarcijfers van [BV1]+ over de jaren 2013, 2014 en 2015. Betrokkene heeft steeds verklaard dat enkel voorbereidende werkzaamheden zijn verricht met het oog op de opdrachtacceptatie en de uit te voeren controle. Klaagster heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene reeds daadwerkelijk een begin heeft gemaakt met de uitvoering van de controle. Van een onzorgvuldige uitvoering van de controle kan reeds daarom evenmin sprake zijn. Klachtonderdeel d is dan ook ongegrond.

4.7.1    De Accountantskamer stelt vast dat de klachtonderdelen e en f betrekking hebben op de vraag of betrokkene gehandeld heeft in strijd met de ViO. De Accountantskamer zal deze beide klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

4.7.2    Artikel 3, eerste lid, van de ViO bepaalt dat de eindverantwoordelijke accountant waarborgt dat de assurance-opdracht onafhankelijk wordt uitgevoerd. In artikel 1 van de ViO is bepaald dat onder een assurance-opdracht het volgende wordt verstaan:

Professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants waarbij een accountant een conclusie formuleert die beoogt het vertrouwen van de gebruiker niet zijnde de verantwoordelijke partij in de uitkomst van de evaluatie of de toetsing van het object van onderzoek ten opzichte van de van toepassing zijnde criteria te versterken.

Op het moment dat betrokkene de eis stelde dat zijn onafhankelijkheid niet bij voorbaat ter discussie zou worden gesteld, was er nog geen sprake van een aanvaarde assurance-opdracht, zodat reeds daarom de ViO niet van toepassing was.

4.7.3    Het is de Accountantskamer niet gebleken dat betrokkene aan klaagster de eis heeft gesteld dat zijn onafhankelijkheid nooit ter discussie mocht worden gesteld. Betrokkene heeft enkel willen voorkomen dat dit al bij voorbaat zou gebeuren. Dat betrokkene vóór het aanvaarden van de opdracht wilde dat niet alleen [BV3] vertrouwen had in zijn onafhankelijkheid, maar ook klaagster, acht de Accountantskamer niet onzorgvuldig.

4.7.4    De klachtonderdelen e en f zijn dan ook ongegrond.

4.8       Nu de klachtonderdelen a tot en met f niet slagen, is de klacht met nummer 18/904 ongegrond.

4.9       De Accountantskamer stelt voorop dat betrokkene steeds heeft aangegeven dat hij bereid is de controle te verrichten, mits ook klaagster daarmee instemt. In paragraaf 2.2 van het aanvullende klaagschrift van 16 augustus 2018 is namens klaagster – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

Hier is geen woord Spaans bij: het niet accepteren dat de controle wordt uitgevoerd door [accountantskantoor2] impliceert een ‘blokkade’ veroorzaakt door [bedrijfsnaam].

Uit deze zinsnede blijkt dat klaagster correct heeft begrepen dat als er geen instemming van de zijde van klaagster was, de controle door betrokkene niet zou plaatsvinden. Niet gebleken is dat sprake is geweest van tekortschietende communicatie hierover. Klachtonderdeel g is dan ook ongegrond.

4.10.1  De klachtonderdelen h en m hebben betrekking op het niet ingrijpen in de arbitrageprocedure tussen klaagster en [BV3] door betrokkene. Klaagster stelt dat de arbiters ten onrechte hebben aangenomen dat betrokkene had aangegeven dat hij in staat en bereid was om de opdracht uit te voeren.

4.10.2  In artikel 9, eerste lid, van de VGBA is bepaald dat indien de accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is:

a. hij een maatregel neemt gericht op het wegnemen van de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding; of

b. hij aan deze informatie een mededeling toevoegt waarin hij de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar maakt.

4.10.3  Betrokkene heeft zich consequent op het standpunt gesteld dat hij weliswaar wist dat sprake was van arbitrage tussen klaagster en [BV3], maar dat hij niet bekend was met de inhoud van de in het kader van de arbitrageprocedure gewisselde processtukken. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders was. Reeds daarom bestond er voor betrokkene geen aanleiding om te interveniëren in de arbitrageprocedure. Ook toen betrokkene in het voorjaar van 2018 bekend raakte met het arbitraal tussenvonnis, waarin stond dat hij in staat en bereid was om de controle van de geconsolideerde jaarrekening van [BV1]+ uit te voeren, hoefde er voor hem geen aanleiding te bestaan om een maatregel te nemen. Op dat moment was er voor betrokkene immers geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de controle niet meer mogelijk was, mits ook klaagster daar toestemming voor zou verlenen. Betrokkene zou nog onderzoeken of een dergelijke controle in dit geval ook daadwerkelijk mogelijk was. Van informatie die materieel onjuist was, was dan ook geen sprake. Betrokkene hoefde dan ook geen maatregel te nemen gericht op het wegnemen van de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding.

4.10.4  De klachtonderdelen h en m zijn daarom ongegrond.

4.11.1  De klachtonderdelen i, n en o hebben betrekking op het staken van het voorbereidend onderzoek met het oog op de uitvoering van de controle van de geconsolideerde jaarrekening van [BV1]+. Gezien de nauwe samenhang tussen deze klachtonderdelen, zal de Accountantskamer deze klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

4.11.2  De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene niet in strijd met enige gedrags- of beroepsregel heeft gehandeld door zijn werkzaamheden met het oog op de eventuele aanvaarding van de controle-opdracht van de  jaarrekening van [BV1]+ te staken naar aanleiding van de indiening van een klacht door klaagster. De indiening van een klacht tegen hem was immers een bedreiging voor de onafhankelijkheid van betrokkene.

4.11.3  Het staken van werkzaamheden door betrokkene heeft klaagster niet beperkt in de mogelijkheid om te kunnen klagen over het handelen van betrokkene. Dat van enige belemmering geen sprake was, blijkt wel uit het grote aantal klachtonderdelen dat klaagster heeft ingediend bij de Accountantskamer.

4.11.4  De klachtonderdelen i, n en o zijn daarom ongegrond.

4.12     Klachtonderdeel j heeft betrekking op de vaktechnische haalbaarheid van de controle van de geconsolideerde jaarrekening van [BV1]+. Op het moment waarop klaagster haar eerste klacht indiende, had betrokkene het onderzoek naar de haalbaarheid van de controle nog niet afgerond. Er is geen gedrags- of beroepsregel die betrokkene verplichtte om bij voorbaat twijfel te uiten over de controleerbaarheid van de cijfers. Klachtonderdeel j is daarom ongegrond.

4.13     De klachtonderdelen k en l hebben betrekking op het niet adequaat documenteren en communiceren over het ‘vaktechnische voorbehoud’. De Accountantskamer stelt voorop dat de term ‘vaktechnisch voorbehoud’ niet afkomstig is van betrokkene, maar van klaagster. Betrokkene heeft niet expliciet een ‘vaktechnisch voorbehoud’ gemaakt. Wel heeft betrokkene aangegeven dat eerst een voorbereidend onderzoek naar de haalbaarheid van de controle zou plaatsvinden. Dit onderzoek is evenwel nooit afgerond. Betrokkene is voldoende helder geweest in zijn communicatie over het voorbereidende onderzoek en in de documentatie hiervan. De klachtonderdelen k en l zijn daarom ongegrond.

4.14.1  De klachtonderdelen p en q hebben betrekking op de onafhankelijkheid van betrokkene. De omstandigheid dat [accountantskantoor2] “huisaccountant” was van [BV3] hoefde op zichzelf genomen niet in de weg te staan aan de onafhankelijkheid van betrokkene. In de SPA was juist overeengekomen dat de controle van de geconsolideerde jaarrekening van [BV1]+ met het oog op de vaststelling van de earn out zou plaatsvinden door de huisaccountant van [BV3], met de mogelijkheid dat een derde accountant zou worden aangewezen aan wie de bezwaren zouden kunnen worden voorgelegd. Niet gebleken is dat betrokkene door zijn bereidheid om de controle te verrichten in strijd met enige gedrags- of beroepsregel heeft gehandeld.

4.14.2  De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene mogelijke bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid in voldoende mate heeft onderkend en ter waarborging hiervan noodzakelijke maatregelen heeft genomen. Zo heeft betrokkene de bedreiging onderkend die uitging van de indiening van een klacht door klaagster en hij heeft zijn voorbereidende werkzaamheden om tot een eventuele opdrachtaanvaarding te komen, kort nadat hij bekend was geraakt met de indiening van de klacht, gestaakt.

4.14.3  De klachtonderdelen p en q zijn daarom ongegrond.

4.15     Nu de klachtonderdelen g tot en met q niet slagen, is de klacht met nummer 18/1418 eveneens ongegrond.

4.16     De klachten dienen daarom – in al hun onderdelen- ongegrond te worden verklaard.

4.17      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klachten ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.