ECLI:NL:TACAKN:2019:60 Accountantskamer Zwolle 18/1817 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:60
Datum uitspraak: 13-09-2019
Datum publicatie: 13-09-2019
Zaaknummer(s): 18/1817 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: De Accountantskamer acht aannemelijk dat betrokkene onjuiste documenten aan de bank heeft verstrekt om daarmee een financiering van ruim drie miljoen euro te verkrijgen en daarnaast opzettelijk onjuiste gegevens heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel voor wat betreft het gestorte aandelenkapitaal. Betrokkene heeft aldus (in ernstige mate) gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, van integriteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 2 onder a, b en d van de VGBA. Maatregel: doorhaling van de inschrijving van betrokkene in de registers, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven is bepaald op vijf jaar. Meegewogen is dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1817 Wtra AK van 13 september 2019 van

OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket te ’s-Hertogenbosch,

K L A G E R ,

gemachtigden: mr. drs. R.E. Dohmen RA AA en mr. S. van den Kerkhof

t e g e n

Y Msc ,

registeraccountant,

wonende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. L. Hennink, te Rotterdam

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

- het per e-mail ingekomen klaagschrift van 24 september 2018, per post ingekomen met bijlagen op 25 september 2018;

- het op 19 november 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift van 16 november 2018 van klager, per post ingekomen met bijlagen op 22 november 2018;

- het op 28 december 2018 ingekomen verweerschrift van 28 december 2018;

- het op 6 februari 2019 ingekomen schrijven van klager, met nadere stukken.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2019 waar zijn verschenen: namens klager mr. drs. R.E. Dohmen RA AA, mr. S. van den Kerkhof, [A] Msc RA en [B], en betrokkene [Y], bijgestaan door mr. L. Hennink, advocaat te Rotterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is met ingang van [datum] ingeschreven als registeraccountant in het register van (thans) de Nba.

2.2 Betrokkene heeft een affectieve relatie gehad met [C] (hierna: [C]), destijds eveneens registeraccountant, met wie zij ook heeft samengewoond.

2.3 Vanaf 16 oktober 2012 was betrokkene zelfstandig bevoegd bestuurder van Stichting [stichting1] (hierna: [stichting1]). Volgens een door betrokkene en [C] op 18 oktober 2012 ondertekend “Formulier ‘Vaststelling eventuele uiteindelijke belanghebbende(n) bij rechtspersonen’ waren zij en [C] de uiteindelijke belanghebbenden bij deze stichting.

2.4.3 [C] heeft op enig moment het voornemen opgevat om in [plaats2] een groot restaurant, met 900 zitplaatsen, te beginnen dat zou worden geëxploiteerd door [BV1] (hierna: [BV1]). Die vennootschap is op 20 januari 2014 opgericht met als aandeelhouders en bestuurders naast [C] de heren [D] (hierna: [D]), [E] (hierna: [E]) en [F]. Namens [BV1] is bij de [bank1] een financieringsaanvraag gedaan ten bedrage van € 3.100.000. Contactpersoon bij de [bank1] was de heer [G] (hierna: [G]).

2.5 Uitgangspunt van genoemde financieringsaanvraag was dat een bedrag van € 4.900.000 door [BV1] zelf gefinancierd zou worden, onder meer door een achtergestelde lening van € 2.300.000 van Stichting [stichting1] (hierna: [stichting1]).

2.6 De [bank1] heeft in verband met de financieringsaanvraag de volgende stukken ontvangen:

- een finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [H] accountants, waarin onder meer staat dat kopers in verband met de overname van de aandelen van [H] accountants een bedrag van € 9.000.000, waarvan een bedrag van

€ 6.000.000 aan goodwill, aan [C] als verkoper zullen betalen. Onderaan de overeenkomst staat dat deze is getekend op 15 september 2011. Als ondertekenaars staan de namen van [C] en de heren [I] en [J] vermeld,

- een niet-ondertekende jaarrekening 2012 van Stichting [stichting1], volgens welke [stichting1] per 31 december 2012 over een eigen vermogen van € 9.041.797 en een bedrag van € 9.020.843-aan liquide middelen beschikte (op 20 januari 2014 ontvangen vanaf het e-mailadres [emailadres1]),

- een niet-ondertekende jaarrekening 2013 van Stichting [stichting1], volgens welke [stichting1] per 31 december 2013 over een eigen vermogen van € 4.870.741 en een bedrag van € 5.447.326 aan liquide middelen beschikte (op 10 juli 2014 toegezonden vanaf het e-mailadres [emailadres2], waarnaar het was toegezonden vanaf het e-mailadres [emailadres3]). In deze jaarrekening staat verder dat in het derde kwartaal van 2013 in lijn met de statuten van de stichting een bedrag van € 3.700.000 aan dividend is uitgekeerd en dat daarover vermogensbelasting is afgedragen. Verder wordt vermeld dat eind 2013 een toezegging van € 4.300.000 is gedaan aan [BV1] voor de bouw van een nieuw restaurant in [plaats2], waarvoor een voorziening is gevormd,

- een ondertekende aangifte dividendbelasting 2013 van Stichting [stichting1] waarop betrokkene als ondertekenaar is vermeld,

- een aangifte inkomstenbelasting 2013 van [C] waarop bij ‘overige bezittingen’ in box 3 een bedrag van € 3.699.488 is vermeld (ontvangen op 5 oktober 2015),

- 29 facturen op naam van bouwbedrijf [K] (op 18 november 2014 toegezonden vanaf het e-mailadres [emailadres3], met een c.c. aan [C]),

- een budgetbestand (op 18 november 2014 toegezonden vanaf het e-mailadres [emailadres3], met een c.c. aan [C]),

- kopieën van bankafschriften van een bankrekening bij [bank2] op naam van [stichting1], volgens welke afschriften in totaal € 4.700.000 aan bouwbedrijf [K] is betaald (op 20 november 2014 toegezonden vanaf het e-mailadres [emailadres3], met c.c. aan [C]),

- een ondertekende leningsovereenkomst Stichting [stichting1] – [BV1] d.d. 3 oktober 2014, volgens welke [stichting1] een bedrag van € 2.300.000 leent aan [BV1] en waarin als ondertekenaars [C] en betrokkene worden vermeld.

2.7 De [bank1] heeft op basis van de tot dan toe overgelegde stukken een lening van € 3.100.000 verstrekt aan [BV1].

2.8 Met ingang van 8 oktober 2014 is [stichting1] enig aandeelhouder van [BV1]. Met ingang van 24 december 2014 is betrokkene enig bestuurder van [BV1].

2.9 [BV1] is op [datum] door de rechtbank Gelderland failliet verklaard.

2.10 Op 16 februari 2017 heeft de Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD) een aangifte van valsheid in geschrifte en oplichting ontvangen van de [bank1]. Deze aangifte was gericht tegen [BV1], Stichting [stichting1], [C] en betrokkene. Vervolgens is op 20 april 2017 een strafrechtelijk onderzoek, met de naam [onderzoek], opgestart. Op 20 september 2017 zijn de woningen van [C] en van betrokkene, in [plaats1] en in [plaats3], doorzocht. Daarbij zijn fysieke docmenten en vijf gegevensdragers (een rode en een grijze Apple Macbook Air, een desktop pc en een grijze USB-stick) in beslag zijn genomen. De grijze Apple Macbook Air is eigendom van [C], de rode van betrokkene.

2.11 [G] is op 17 juli 2017 door de heren [B] en [A], beiden als opsporingsambtenaar/rechercheur werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD, als getuige gehoord. In het proces-verbaal van dat verhoor, dat mede door [G] is ondertekend, staat onder meer het volgende:

“(…)

Op het moment verstrekking van de lening aan [BV1] was ik werkzaam als accountmanager en had ik onder meer het dossier [BV1] onder mij. Ik was accountmanager van 1-1-2012 tot 1-12-2015. Daarna ben ik accountmanager Bijzonder Beheer worden. Omstreeks april/mei 2015 is het dossier van [BV1] overgeboekt naar Bijzonder Beheer. Op 1 december 2015 ben ik bij de afdeling Bijzonder Beheer begonnen en heb ik het onderzoek betreffende [BV1] in mijn portefeuille gekregen.

(…)

Ik heb veel afspraken gehad met [C] en ook veel telefonische contacten. Ook met de andere aandeelhouders [D], [E] en [F] heb ik persoonlijk contact gehad. In het begin was [C] er bij aanwezig later omstreeks februari 2015 heb ik met deze drie aandeelhouders zonder [C] contact gehad.

Op 21 november 2013 een mailtje ontvangen van [Y] om een afspraak te maken. Op 2 december 2013 heb ik een ontmoeting gehad met [Y] in het bijzijn van [C]. In deze afspraak is besproken, de structuur en de financieringsinrichting en wat er verder nodig was aan formaliteiten.

(…)

[C]:

Dat was voor mij de contact persoon. Ik heb hem het vaakste gesproken. Hij was Registeraccountant (RA) en de financiële man van [BV1]. Dat hij Registeraccountant was gaf vertrouwen.

[Y]:

Zij was vanaf eind 2013 betrokken. Zij was bestuurster van de Stichting [stichting1]. In deze Stichting zat het geld dat voor de financiering van de geplande horeca onderneming nodig was. Bij de formele handelingen was zij betrokken. Ook zij was Registeraccountant (RA). Daar ontleenden wij vertrouwen uit. Zij gaf zich als een soort van waakhond die de hele procedure scherp in de gaten hield.

(…)

Later is Stichting [stichting1] aandeelhouder van [BV1] geworden en wel op 8-10-2014. Nog later is [Y] enig bestuurster geworden. Dit was op 24-12-2014. Dit zie ik op het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Ik zie dat de verandering van de bestuurster enkele dagen na de verstrekking van de financiering voor de grond, is geweest. Deze verstrekking was op 18 december 2014. Deze hebben we rechtstreeks aan de notaris overgemaakt. Deze overboeking was € 798.481,93.

(…)

Van de [BV1] heb ik wel een Ubo verklaring deze is opgemaakt op 30 januari 2014 en hierin zijn als UBO’s genoemd [C], [D], [E], [F] en [Y]. Deze verklaring is ondertekend door [C]. (…)

Deze leenovereenkomst is tot stand gekomen door gesprekken met [C]. Deze heeft hiervoor ook stukken ter onderbouwing aangeleverd. Waarop ik een voorstel naar de kredietcommissie heb gedaan waarop de leenovereenkomst is gemaakt.

De leenovereenkomst is door [C], [D], [E] en [F] getekend. Ik heb de handtekeningen van deze personen vastgesteld aan de hand van brondocumenten zoals rijbewijs en paspoorten, waarvan kopieën bij de bank aanwezig zijn. Ik heb de overeenkomst aan [C] meegeven. Deze zijn later door de personen ondertekend. Volgens mij heeft [C] wel ter plekke getekend.

Vraag verbalisanten :

Wij lezen als voorwaarde van de leenovereenkomst op bladzijde 5 van deze overeenkomst, dat het door [BV1] in te brengen vermogen, op een rekening van de [bank1] gestort moet worden. Is aan deze voorwaarde voldaan?

Antwoord gehoorde :

Nee. Daar is niet aan voldaan omdat [C] toen aangaf dat de bouwtermijnen al vooruitbetaald moesten worden. Omdat dit prefab delen waren wilde de leverancier eerst betaald worden voor de bouw hiervan kon starten. [C] had dit eigen deel van het geld al gebruikt voor deze bouwtermijnen. Hij heeft aangegeven dat hij deze had voldaan vanaf de [bank2]-rekening van Stichting [stichting1]. Hij verklaarde dat deze bouwtermijnen werden voldaan, vóór de betaling van de grond, omdat dit prefab bouw betrof en deze al aan de bouwer betaald moesten worden. Er was al wel een koopovereenkomst afgesloten voor de grond volgens [C]. Deze koopovereenkomst heb ik uiteindelijk ook gezien, een aantal dagen na de overdracht heb ik de stukken daarvan ook ontvangen.

U vraagt mij hoe de bedragen in de leenovereenkomst tot stand zijn gekomen? Deze zijn tot stand gekomen op basis van de begroting die ik van [C] ontving. De onderbouwing hiervoor is het bouwbudget die ik eerder al van [C] had gekregen.

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u “Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [H] Accountants & adviseurs BV te [plaats4]”(Doc-005) Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

Ja, deze heb ik eerder gezien. Deze is aangeleverd door [C] op onze vraag om de herkomst van het vermogen, wat hij beweerde te hebben, aan te tonen. Zonder dit ‘eigen’vermogen was deze lening nooit verstrekt. (…) Het feit dat hij zelf of [BV1] zelf over eigen geld beschikte was voor ons cruciaal om überhaupt een lening te verstrekken. In ons systeem zie ik dat deze op 26 maart 2014 is gekoppeld. Ik heb deze toen of daarvoor dus al ontvangen van [C]. (…)

Vraag verbalisanten:

In een mail van 16 januari 2014 verzoekt u om de jaarrekeningen van de Stichting [L] van 2012 en 2013 aan [Y] naar aanleiding van een gesprek dat jullie gehad hebben. Wat kunt u verklaren over dat gesprek?

Antwoord gehoorde:

“Dit had Stichting [stichting1] moeten zijn. Gezien het antwoord van [Y] vatte zij dit kennelijk ook zo op, aangezien ik de jaarrekening van Stichting [stichting1] heb ontvangen. Dit is een verschrijving geweest, vermoedelijk omdat die namen erg op elkaar lijken en zij kennelijk ook een mailadres gebruik van [L].”

Ik heb [Y] persoonlijk in ieder geval een aantal keren ontmoet voor deze email. Ik weet niet meer precies wanneer dat was. Ik heb haar ergens eind 2013/begin 2014 voor het eerst ontmoet in ieder geval.”

Vraag verbalisanten:

Hebt u de jaarrekeningen 2012 van Stichting [stichting1] ontvangen? En wat las u daarin?

Antwoord gehoorde:

“Ja. Ik las daarin dat er een vermogen beschikbaar was van meer dan € 9 miljoen bij Stichting [stichting1] en er ook liquiditeiten waren voor datzelfde bedrag. Het grootste bedrag stond kennelijk bij [bank2], € 9.000.000. Wij hebben gedurende de aanvraag meerdere malen gevraagd om dit bedrag over te boeken naar een [bank1] rekening. Echter er waren bij [C] bezwaren om dit niet over te maken. Onder andere dat zijn verklaring dat het rentepercentage bij [bank2] veel hoger was. (…)

Vraag verbalisanten:

Hebt u de jaarrekening 2013 van Stichting [stichting1] ontvangen? En wat las u daarin?

Antwoord gehoorde:

“Ja, die heb ik ook ontvangen. Dat kan ik me nog wel goed herinneren. Ik heb deze op 10 juli 2014 ontvangen van [Y]. Ik heb hier ook een email van. (…) Hierin lees ik dat [Y] de jaarrekening 2013 doorstuurt aan [C]. Hij stuurt hem vervolgens weer aan mij door. In de jaarrekening las ik dat het vermogen van Stichting [stichting1] aanzienlijk was gedaald; naar € 5.447.326 aan liquide middelen. Wij schrokken hiervan omdat [C] ons nooit had verteld had dat er geld uitgegeven zou worden. Wij hebben hier toen contact over gehad met [C]. De verklaring van [C] voor de daling was gelegen in een persoonlijke dividenduitkering aan [C] van Stichting [stichting1]. Deze was nodig voor een andere investering van hem. Omdat [Y] de bestuurder was van Stichting [stichting1] wilde zij niet dat deze investering vanuit Stichting [stichting1] plaatsvond, omdat deze investering in [land1] plaatsvond en zij daar geen zicht op had. Zij wilde daar als bestuurder geen verantwoordelijkheid voor nemen. Dit verhaal is later ook door [Y] bevestigd.

U vraagt mij hoe ik zeker weet dat [Y] de jaarrekeningen 2012 en 2013 heeft gestuurd. Dat weet ik omdat wij diverse malen fysiek contact met haar hebben gehad. Zij gaf zich toen altijd uit als de bestuurder en tevens accountant van Stichting [stichting1]. Zij maakte de cijfers en ook de jaarrekeningen. Dat heeft zij ook altijd gezegd. Ook vertelde zij dat er bij vragen over de jaarrekening(en) bij haar moesten zijn.

(…)

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u Doc-010 een aangifte dividendbelasting gedaan door de Stichting [stichting1]. Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

Deze heb ik opgevraagd naar aanleiding van de voorgaande dividenduitkering. Deze heb ik per email opgevraagd bij [Y] en vervolgens ook gekregen. Dit document laat zien dat er inderdaad een dividenduitkering vanuit Stichting [stichting1] aan [C] heeft plaatsgevonden, zoals eerder door [C] verklaard. Toen ging ik er vanuit dat deze dividendaangifte klopte. Deze sloot aan op het eerder door [C] vertelde verhaal.

(…)

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een mailing reeks van [Y] [emailadres3] aan u vanaf 18 tot en met 22 november 2014. Het betreffen drie e-mails. Wij tonen u tevens de facturen van bouwbedrijf [K] (Doc-013). Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

Wij vroegen daarom omdat wij wilden toetsen of de kosten aansloten bij het budgetbestand bouwkosten. Tevens was dit een controlemiddel om te kijken wat de kosten feitelijk waren en of deze inderdaad betaald waren. Dit ter controle of de kosten inderdaad hadden plaatsgevonden. Dit was een voorwaarde van de overeenkomst. Deze heb ik digitaal per email ontvangen van [Y].

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u de bankafschriften van [bank2] waarvan het bankrekeningnummer zwart is gemaakt, op naam van Stichting [stichting1] (…) (Doc-014) Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

Om vast te kunnen stellen dat de voorgaande facturen ook betaald waren. Hieruit las ik dat deze facturen inderdaad betaald waren, waarmee de inbreng in [BV1], conform overeenkomst zou zijn voldaan. De bankafschriften heb ik digitaal, per email, ontvangen van [Y]. Voor mij was dit het bewijs dat de € 4,9 miljoen inderdaad al was uitgegeven en gefinancierd door Stichting [stichting1].”

(…)

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een e-mail van [C] [emailadres2] van 5 oktober 2015 aan u met als onderwerp IB aangifte 2013 (Doc-022) en aangifte inkomstenbelasting 2013 betreffende [C] (Doc-023). Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

“Ook deze hebben wij opgevraagd. In deze aangifte is te zien dat [C] privé over vermogen beschikte in 2013. Dit sluit aan bij zijn eerdere verklaring dat hij een dividenduitkering had kregen vanuit Stichting [stichting1]. Het verhaal hierbij was dat dit belegd was in [land1] in een project samen met zijn oom.

Als ik er nu naar kijk zie ik dat het bedrag van € 3,7 miljoen exact gelijk is aan de zogenaamde dividenduitkering vanuit Stichting [stichting1]. Dit kan volgens mij niet kloppen, omdat er tenminste dividendbelasting betaald zou moeten worden, waarvan wij ook de dividendbelasting en aangifte hebben gezien. Derhalve zou het feitelijk uitgekeerde bedrag aan [C] lager moeten zijn. Dit bevestigt voor mij weer dat bijna alle documenten die [C] ons heeft verstrekt niet kloppen.”

(..)

Vraag verbalisanten:

Kunt u zeggen met welke emailadressen u contact heeft gehad betreffende [BV1] en/of Stichting [stichting1]?

Antwoord gehoorde:

“[emailadres2]

[emailadres3]

[emailadres1]

Als ik contact het met [C] ging dit via [emailadres2]. Als ik contact had met [Y] ging dit via [emailadres3] of [emailadres1]”

(…)

De schade voor de [bank1] is, na verkoop van het pand, nog tenminste € 1,55 miljoen.

(…)”

2.12 Op 4 augustus 2017 heeft de heer [I] tegenover de hiervoor genoemde opsporingsambtenaren van de FIOD verklaard dat de hem getoonde ‘Finale verkoopovereenkomst inzake de overname van de activiteiten van [H] Accountants & Adviseurs BV te [plaats4]’ hem onbekend is, dat hij nooit de aandelen van het in deze overeenkomst genoemde accountantskantoor heeft gekocht en dat de handtekeningen onder deze overeenkomst niet van hem of zijn compagnon [J] zijn.

2.13 Op 22 augustus 2017 heeft de heer [M] (hierna: [M]) , directeur/eigenaar van Bouwbedrijf [K], tegenover de hiervoor genoemde opsporingsambtenaren van de FIOD verklaard dat de aan hem getoonde 29 op naam van Bouwbedrijf [K] staande facturen die zijn gericht aan [BV1] niet door zijn bedrijf zijn opgemaakt en dat zijn bedrijf evenmin betalingen van een op naam van Stichting [stichting1] staande bankrekening bij [bank2] heeft ontvangen. Daarnaast heeft [M] verklaard dat zijn bouwbedrijf voorbereidende werkzaamheden heeft gedaan voor [BV1] en dat de contactpersoon [C] was.

2.14 [C] is op 20 en 21 september 2017 en op 12 april 2018 en betrokkene is op 20, 21 en 22 september 2018 en 10 april 2018 door rechercheurs, werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD, als verdachte gehoord.

2.15 In het proces-verbaal van verhoor van 18 december 2017 staat dat [D] onder meer het volgende als getuige heeft verklaard tegenover de eerder genoemde opsporingsambtenaren:

“(…)

“Naar mijn gevoel was [C] de aandeelhouder, maar hij kwam steeds met “de Stichting” op de proppen. Wij vroegen hem dan ook “Jij bent toch de Stichting?”. Dan zei [C] dat klopt. Hij zei dat hij uiteindelijk wel over de Stichting besliste maar in eerste instantie besliste de Stichting zelf. Voor ons is [C] altijd de partij geweest en niet Stichting [stichting1].”

(…)

Wij, [C], [E], [F] en ik waren de bestuurder bij oprichting van [BV1] Wij zijn op een gegeven uitgeschreven als bestuurder. Hier hebben wij zelf geen toestemming voor gegeven. In die periode is er veel aangepast in de constructie, met name ook in de financiering door de Bank. Dit was steeds op initiatief van [C]. Ik begreep ook niet helemaal waarom dat nodig was. Uiteindelijk werd [Y] de bestuurder van [BV1]

Vraag verbalisanten:

Wie had de feitelijke leiding bij [BV1], wie nam alle beslissingen namens [BV1]?

Antwoord gehoorde:

“Eigenlijk [C]. We waren wel bestuurder, maar hadden eigenlijk niets te zeggen. [C] bepaalde alles.

(…)

Vraag verbalisanten:

Wie onderhield het contact met de [bank1] namens [BV1]?

Antwoord gehoorde:

“[C]. Wij, de rest van het bestuur, werden niet of nauwelijks op de hoogte gehouden en kregen geen inzage in stukken over de financiering. Gezien de enorme drukte van onze werkzaamheden en de vragen die wij daarover kregen van [C] hadden we daar ook geen tijd voor. Hij gaf ook niet de mogelijkheid want elke vraag over de financiering aan hem werd ontweken door hem. U vraagt me wat mijn eigen contact met de [bank1] was. Ik heb een aantal gesprekken met [G] van de [bank1] gehad, maar die gingen niet over de financiering zelf, maar meer over het plan zelf. Deze gesprekken waren altijd samen met [C]. Daarnaast heb ik nog enkele keren documenten ondertekend bij de [bank1].

(…)

Vraag verbalisanten:

Beschikte [BV1] of Stichting [stichting1] over deze € 4,9 miljoen?

Antwoord gehoorde:

Ik ging er van uit dat [C] dat zou financieren. Dat was namelijk ook altijd de afspraak geweest. Hij beschikte als enige over zoveel geld. U vraagt me waar dit geld vandaan kwam? Dat kwam van Stichting [stichting1].(…) Dat heeft [C] alijd geroepen. En ik had natuurlijk dat bankafschrift gezien van € 9 miljoen of meer. En volgens mij heeft de bank mij ook verteld dat Stichting [stichting1] ergens € 5 miljoen hebben staan bij een andere bank. Dat was namelijk voor de bank ook een garantie voor het verstrekken van de financiering aan [BV1]”

(…)

Opmerking verbalisanten:

Op 18 november 2014 ontving de [bank1] van ‘[Y]’ een email met daarbij meerdere bijlagen, betreffende 29 facturen en specificaties van Bouwbedrijf [K] aan [BV1] voor een totaalbedrag van € 4.787.288. Wij tonen u deze facturen.

(…)

Antwoord gehoorde:

“Ik ken de email niet. Ik ken deze facturen ook niet. De enige factuur die ik ooit heb gezien is een factuur van Bouwbedrijf [K] van voorwerk van de bouw.

(…)

U vraagt mij of ik de aannemingsovereenkomst van Bouwbedrijf [K] B.V. heb gezien. Nee, die heb ik nooit gezien.

Deze stapel facturen van Bouwbedrijf [K], die u mij toont, ken ik niet.

(…)

U vraagt mij of deze kosten gezien de datums van de facturen zouden kunnen kloppen? De eerste factuur zou de eerste kunnen zijn die ik wel heb gezien, die van ongeveer € 38 duizend. De overige facturen ken ik niet. Volgens mij kloppen de bedragen zeker niet. U vraagt mij hoe ik dit weet. De bouw is pas na de datum op deze facturen begonnen. Volgens mij pas begin 2015.

(…)

Opmerking verbalisanten:

Wij hebben [Y] als verdachte gehoord in het onderzoek. Tijdens deze verhoren heeft zij diverse verklaringen afgelegd over u en anderen. (…)

[Y] verklaarde: “Er is een financieringsaanvraag bij de [bank1] ingediend door een viertal bestuurders: [E], [D], [F] en [C]. Daar was ik niet bij betrokken. Over en weer zijn er gebeurtenissen geweest.”

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord gehoorde:

“[C] verklaarde dat [Y] wel bij de gesprekken bij de [bank1] was over de financiering. Van [C] begreep ik dat [Y] van alles op de hoogte was. Daarbij is [Y] in mijn ogen in staat geweest om in te grijpen, maar heeft dit niet gedaan.”

Opmerking verbalisanten:

[Y] verklaarde:

Ik kwam pas later op de hoogte van alles wat er in het financieringstraject was gebeurd. Ik denk dat ik in november, december 2014 op de hoogte kwam. Ik begreep daaraan voorafgaand van [G] van de [bank1] dat de [bank1] wilde dat Stichting [stichting1] (waarvan ik bestuurder ben) 100% aandeelhouder van [BV1] zou worden. De overige aandeelhouders (…) betroffen buitenlandse namen en [G] was bang dat de financieringsaanvraag niet door de [bank1] gefiatteerd zou worden.”

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord gehoorde :

“Dat kan nooit! Bij alle gesprekken met de [bank1] over de financiering moet [Y] er bij zijn geweest. Enerzijds verklaarde [C] dit. Anderzijds was zij als bestuurder van Stichting [stichting1] een van de belangrijkste partijen voor de bank. Ik geloof niet dat de bank wilde dat Stichting [stichting1] de aandeelhouder zou worden van [BV1] Ik geloof niet dat de [G] wilde dat omwille van buitenlandse namen niet tot een financiering zou leiden. Sterker nog, [G] heeft mij meerdere keren verteld dat de [bank1] onze inbreng met onze ervaring juist heel belangrijk vond voor het slagen van [BV1] Overigens was de financieringsovereenkomst al getekend. Dus wat [Y] hier beweerd is onzin!”

Opmerking verbalisanten:

[Y] verklaarde:

[D] verzocht mij in november 2014 informatie, facturen van bouwbedrijf [K] en bankafschriften van de stichting [stichting1] te sturen naar [G] van de [bank1]. [D] had mij deze facturen en bankafschriften toegestuurd en ik heb ze medio november 2014 naar de [bank1] doorgestuurd. Na het toesturen van deze informatie naar de [bank1] is de fraude door mij geconstateerd. Toen zag ik dat de facturen en de bankafschriften vals waren. De facturen aan bouwbedrijf [K] zijn nooit betaald. U vraagt mij hoe ik de fraude heb geconstateerd. Ik heb de bijlagen geopend. U vraagt mij of ik de bijlagen niet heb geopend voordat ik het naar de [bank1] stuurde. Dat klopt. Nadat ik de fraude heb geconstateerd ben ik meteen met [G] van de [bank1] telefonisch in gesprek gegaan. Eind november 2014 ben ik fysiek in gesprek gegaan met [G].”

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord gehoorde :

“Ik heb [Y] nooit verzocht facturen en bankafschriften naar [G] te sturen. Dat is totale onzin. Er klopt helemaal niets van dat verhaal. En ik geloof absoluut niet dat zij [G] daarover heeft gebeld. U vraagt mij waarom ik dat denk. Omdat [G] daar op dat moment actie op ondernomen zou hebben. Wij hebben ergens in januari 2015, toen wij, volgens mij [F], [E] en ik, bij [G] kwamen hebben we hem gevraagd hoeveel geld er al was uitgegeven. Hij vertelde dat er al meer dan € 4 miljoen was uitgegeven. Wij vertelden [G] dat dat nooit kon kloppen, omdat de bouwwerkzaamheden nog maar net waren begonnen. Ik zag aan de reactie van [G] dat hij hier zichtbaar van schrok. Dit maakt het verhaal van [Y] dan ook extra ongeloofwaardig.”

Opmerking verbalisanten:

[Y] verklaarde:

Het was de beslissing van de [bank1] om de bestuurders, [E], [D], [F] en [C], vanwege de fraude te laten terugtreden. Ik ben toen enig bestuurder geworden.

(…)

Antwoord gehoorde:

“Daar klopt helemaal niets van.”

Opmerking verbalisanten:

[Y] verklaarde:

“De [bank1] was in november 2014 al op de hoogte van de fraude. De [bank1] wist reeds in september 2014 dat bouwbedrijf [K] niet zou gaan bouwen. Dat was voor het ondertekenen van de financieringsovereenkomst.”

(…)

Antwoord gehoorde:

“Volgens mij wist de [bank1] helemaal niet dat Bouwbedrijf [K] niet zou gaan bouwen. Zeker niet al in september 2014.”

Opmerking verbalisanten:

[Y] verklaarde:

“De [bank1] wilde dat [C] als adviseur van het restaurant aanbleef. Dit had te maken met het feit dat de heren [D,E] de fraude hadden gepleegd en [C] heel nauw was betrokken bij de financieringsaanvraag. Met nauw betrokken bedoel ik bijvoorbeeld dat de [bank1] het ondernemingsplan van het restaurant had opgesteld en dat vervolgens naar [C] heeft gestuurd. [C] heeft daar wat aanpassingen ingedaan en dat was vervolgens het ondernemingsplan. U vraagt mij of wij goed hebben begrepen dat de [bank1] het ondernemingsplan mede heeft opgesteld. Dat heeft u goed begrepen. [G] van de [bank1] deed meer dan je normaal van een bank verwacht. Hij regelde bijvoorbeeld afspraken met een kassaleverancier. [G] had ook zelfstandig contact met externe adviseur van Koninklijke Horeca Nederland. [G] heeft het rapport van Koninklijke Horeca Nederland dat benodigd is voor de financieringsaanvraag, zelf aangepast en doorgestuurd.”

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord gehoorde :

“Dat is totale onzin. Dat zijn leugens. Dat kan nooit. Uit de gesprekken die ik zelf wel heb gehad met de [bank1] moesten wij als [BV1] uitleg geven over het ondernemingsplan aan de [bank1]. Dus niet andersom zoals [Y] hierboven beweerd.

(…)

Opmerking verbalisanten:

Over een bankrekening van Stichting [stichting1] bij de [bank2] verklaarde [Y]:

“Alleen [D] dacht dat er een bankrekening bij de [bank2] was. U vraagt mij waarom [D] dat dacht. Hij dacht dat omdat er in eerste instantie een financieringsaanvraag namens [BV1] bij de [bank2] was ingdiend. [D] heeft ook de bankafschriften op naam van Stichting [stichting1] in verband met de [K] facturen opgesteld.”

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie hierop?

Antwoord gehoorde :

“Dat is waanzin. Ik heb er geen woorden voor. Ik wel eens gehoord van [G] dat er een rekening was van € 5 miljoen bij de [bank2]. Dat was voor de [bank1] en garantstelling voor de financieringsaanvraag. Ik ga er vanuit dat die bankrekening van Stichting [stichting1] was.”

(..)

2.16 Het strafrechtelijk onderzoek is op 31 mei 2018 afgerond. In dit onderzoek is de FIOD tot de conclusie gekomen dat de aan de [bank1] toegezonden stukken (hiervoor genoemd onder 2.5) vals zijn.

3. De klacht

3.1 Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2 Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, het aanvullende klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. Betrokkene heeft opzettelijk onjuiste documenten aan (een medewerker van) de [bank1] ter beschikking gesteld, om daarmee een financiering van € 3.100.000 te kunnen verkrijgen;

b. Betrokkene heeft opzettelijk onjuiste gegevens bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd – dan wel doen deponeren – voor wat betreft het gestorte aandelenkapitaal.

3.3 Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4. De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat zij onrechtmatig in haar verweer wordt beperkt doordat klager het haar opzettelijk onmogelijk maakt om te beschikken over alle relevante informatie. In dit verband heeft betrokkene aangevoerd dat klager weigert de in beslaggenomen eigendommen aan haar te retourneren maar verwijst naar de curator van [BV1] aan wie klager deze goederen heeft afgegeven. Weliswaar heeft klager inmiddels aangegeven twee enveloppen voor betrokkene te hebben klaarliggen, maar betrokkene is nog niet in staat geweest deze op te halen op de daarvoor aangegeven tijdstippen, terwijl zij bovendien geen reactie heeft gekregen op haar verzoek te laten weten welke zaken klager exact af wil geven.

4.3 De Accountantskamer overweegt dat voor zover sprake is van een geschil tussen betrokkene en de curator van [BV1] over de door haar gewenste inzage, het op de weg van betrokkene had gelegen om tijdig actie te ondernemen richting de curator. Niet gebleken is dat betrokkene dit gedaan heeft, zodat de Accountantskamer aan dit verweer voorbij zal gaan. Dat betrokkene de twee voor haar klaar liggende enveloppen, naar de Accountantskamer begrijpt, niet heeft willen ophalen, omdat klager nog geen precieze omschrijving van deze enveloppen heeft gegeven, is het gevolg van haar eigen keuze zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat betrokkene onrechtmatig beperkt wordt in haar verweer.

4.4 Betrokkene heeft verder aangevoerd dat zij de werkzaamheden waarover geklaagd wordt slechts als voormalige vriendin van [C] en niet als accountant of bestuurder heeft verricht.

4.5 De Accountantskamer overweegt hiertoe het volgende. Zoals ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven eerder heeft overwogen is met de inwerkingtreding van de Wab op 1 januari 2013, waarbij de Wet op de Registeraccountants (Wet RA) is ingetrokken, de werkingssfeer van het tuchtrecht in die zin verruimd dat daaronder naast beroepsmatige gedragingen ook andere gedragingen vallen, mits die andere gedragingen te allen tijde van invloed zijn op de uitoefening van het beroep (Kamerstukken II, 2011-2012,33 025, nr. 3, blz. 27 en 28). In artikel 42, eerste lid, van de Wab is — voor zover hier van belang — bepaald dat de accountant “ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep” aan tuchtrechtspraak is onderworpen. Nu betrokkene ten tijde van belang in het in artikel 1 van de Wab bedoelde register stond ingeschreven, was zij op grond van artikel 42 van die wet onderworpen aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Dat betrokkene, naar zij aanvoert, bij de gedragingen niet als de accountant van [C], [BV1] of [stichting1] zou zijn opgetreden maakt dat niet anders.

Naar het oordeel van de Accountantskamer behoren de werkzaamheden die betrokkene, mede als bestuurder van [stichting1], heeft verricht in het kader van een financieringsaanvraag ten behoeve van [BV1] tot het handelen “ten aanzien van de uitoefening van het beroep” in de hiervoor bedoelde, ruime zin. Het verweer kan dan ook niet slagen.

4.6 De klacht is gelet op al wat hiervoor is overwogen ontvankelijk.

4.7 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Betrokkene heeft bij haar handelen haar vakbekwaamheid als accountant aan kunnen wenden zodat sprake is van een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de VGBA en op haar handelen alle fundamentele beginselen van toepassing zijn.

4.8 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.9 Het eerste verwijt dat klager betrokkene maakt is dat zij onjuiste documenten aan (een medewerker van) de [bank1] ter beschikking heeft gesteld om daarmee een financiering van € 3.100.000 te kunnen verkrijgen. In de eerste plaats zal daarom worden nagegaan welke documenten, waarvan het gebruik aan betrokkene is tegengeworpen, als onjuist moeten worden aangemerkt. De Accountantskamer overweegt hiertoe het volgende:

Jaarrekeningen [stichting1] en aangifte dividendbelasting

Ten aanzien van de aan de [bank1] toegezonden jaarrekeningen van [stichting1] over 2012 en 2013 en de aangifte dividendbelasting over 2013 stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene niet heeft weersproken dat [stichting1] in de jaren 2012 en 2013 niet beschikte over een bankrekening bij de [bank2], laat staan een bankrekening waarop een aanzienlijk geldbedrag stond. Evenmin is in 2013 dividend uitgekeerd, daargelaten nog dat dat voor een stichting ook niet mogelijk is.

Facturen bouwbedrijf [K]

De 29 facturen van bouwbedrijf [K] aan [BV1] en het bijbehorende budgetbestand, die aan de [bank1] zijn toegezonden, beschrijven werkzaamheden die door bouwbedrijf [K] zouden zijn uitgevoerd voor de bouw van het pand van [BV1] en vermelden bedragen die hiervoor door bouwbedrijf [K] in rekening zijn gebracht. De in het toegezonden budgetbestand vermelde bouwkosten, bedragen en factuurnummers komen overeen met de toegezonden facturen van bouwbedrijf [K]. [M], directeur van bouwbedrijf [K], heeft op 22 augustus 2017 tegenover opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD verklaard dat deze 29 facturen niet door bouwbedrijf [K] zijn opgemaakt en dat de op de facturen beschreven werkzaamheden niet door bouwbedrijf [K] zijn uitgevoerd. Ook is de opbouw van de facturen niet gelijk aan de opbouw zoals bouwbedrijf [K] die hanteert.

Bankafschriften [bank2]

Volgens de aan de [bank1] toegezonden kopieën van bankafschriften van de rekening van [stichting1] bij de [bank2] is vanaf deze rekening in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2014 in totaal een bedrag van € 4.786.828 betaald aan bouwbedrijf [K]. De op die bankafschriften vermelde betalingen komen overeen met de facturen als vermeld op het eerder aan de [bank1] toegezonden budgetbestand. Zoals de Accountantskamer hiervoor reeds heeft vastgesteld zijn bij de [bank2] geen bankgegevens op naam van [stichting1] bekend.

Aangifte inkomstenbelasting

De aan de [bank1] toegezonden aangifte inkomstenbelasting van [C] over 2013 vermeldt onder “overige bezittingen” in box 3 een bedrag van € 3.699.488. Volgens op 19 april 2018 verstrekte, door betrokkene niet betwiste, gegevens van de Belastingdienst heeft [C] in de daadwerkelijk door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting over 2013 in het geheel geen vermogen in box 3 vermeld.

Leningsovereenkomst

De aan de [bank1] toegezonden leningsovereenkomst, volgens welke [stichting1] een bedrag van € 2.300.000 leent aan [BV1], vermeldt dat dit document namens [BV1] is ondertekend door [C] en namens [stichting1] door betrokkene. Betrokkene heeft dit ook bevestigd. In de overeenkomst is vermeld dat [stichting1] het bedrag van € 2.300.000 binnen drie werkdagen beschikbaar zal stellen. Op 21 september 2017 heeft betrokkene tegenover opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD verklaard dat [stichting1] wel over iets aan vermogen beschikte, maar niet over tonnen. Hieruit volgt dat [stichting1] niet over het in de leningsovereenkomst genoemde bedrag beschikte. Dit bedrag is ook nooit ter beschikking van [BV1] gesteld.

Beoordeling onjuistheid documenten

Betrokkene heeft erkend dat de aan de [bank1] toegezonden facturen van Bouwbedrijf [K], de bankafschriften [bank2] en het budgetbestand vals zijn. De FIOD heeft na onderzoek de conclusie getrokken dat ook de overige aan de [bank1] overgelegde documenten, waaronder de leningsovereenkomst tussen [stichting1] en [BV1], de toegezonden jaarrekeningen van [stichting1] over 2012 en 2013, de aangifte dividendbelasting en de door [C] gedane aangifte inkomstenbelasting over 2013 vals zijn. Deze conclusie is door betrokkene niet althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Dat betekent dat de juistheid van die conclusie niet in geschil is.

4.10 De Accountantskamer zal vervolgens nagaan of betrokkene de onjuiste documenten opzettelijk ter beschikking heeft gesteld van de [bank1], om daarmee een financiering van € 3.100.000 te kunnen verkrijgen.

Betrokkene heeft niet betwist dat zij de e-mails van 18 november 2014, met in de bijlage de facturen van bouwbedrijf [K] en het budgetbestand, en van 20 november 2014, met in de bijlage de bankafschriften van [bank2], ten behoeve van de financieringsaanvraag aan de [bank1] heeft verzonden.

In de op 18 november 2014 door betrokkene aan [G] van de [bank1] verzonden e-mail heeft zij, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

“(…)

Bijgaand het budgetbestand welke aansluit met 7,4 mio budget. Ik heb tevens voor je de facturen van [K] ingescand. (…)”

In antwoord op deze e-mail van betrokkene heeft [G], voor zover hier van belang, het volgende aan betrokkene geschreven:

“(…)

Hallo [Y],

Dank voor jouw mail. Ik heb [voornaam1] gevraagd om de laatste check te doen en de door jou aangeleverde informatie te beoordelen. Naast de facturen heb ik ook de betaalbewijzen nodig van de door de Stichting reeds verrichte betalingen. Deze betaalbewijzen zullen dus ook aan moeten sluiten bij het bestand. Kan je mij de kopie rekeningafschriften van de Stichting nog mailen waarop de betalingen vermeld staan? (…)”

In reactie op deze e-mail van [G], heeft betrokkene in een op 20 november 2014 door haar aan de [bank1] verzonden e-mail, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

“(…)

Bijgaand ontvang je de bankafschriften van Stichting [stichting1] inzake de betalingen voor [BV1] (…)”

Uit deze e-mails blijkt dat betrokkene bij het schrijven van deze e-mails, anders dan door haar gesteld, wist wat voor documenten zij aan de [bank1] deed toekomen. Betrokkene verwijst in haar e-mail van 18 november 2014 expliciet naar de inhoud van het bijgevoegde budgetbestand. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat betrokkene bekend was met de inhoud van dit document. Nu bovendien in haar mail staat dat zij de facturen van bouwbedrijf [K] heeft ingescand, is aannemelijk dat zij bekend was met de inhoud van deze onjuiste documenten en niet slechts als doorgeefluik heeft gefungeerd. Uit de e-mail van 20 november 2014 blijkt dat betrokkene wist dat zij bankafschriften van [stichting1] toezond aan de [bank1]. De verklaring van betrokkene dat zij niet bekend was met de inhoud van de bankafschriften is mede gezien de verklaringen van [G] en van [D] niet geloofwaardig. Daarbij komt dat aangenomen mag worden dat de toenmalige bestuurders van [BV1], onder wie [D], geen bankrekeningen van [stichting1] in beheer hadden en dat betrokkene dit bekend was. Betrokkene was immers zelf enig bestuurder van [stichting1].

Betrokkene heeft gesteld dat zij kort na het verzenden van de e-mails van 18 en van 20 november 2014 begrepen heeft dat deze onjuist waren en dat zij toen zo snel mogelijk telefonisch contact heeft opgenomen met [G] om hem hiervan op de hoogte te stellen. Nog daargelaten dat het op zijn minst bevreemding wekt dat betrokkene, als registeraccountant, een dergelijk handelen in het geheel niet heeft gedocumenteerd, overweegt de Accountantskamer dat de verklaring van betrokkene niet overeenstemt met wat getuigen hierover hebben verklaard.

[G] heeft op 21 januari 2019 in een e-mail aan [A] van de FIOD, voor zover hier van belang, het volgende heeft geschreven:

“(…)

Mevrouw [Y] heeft aan mij nimmer verklaard of verteld dat de facturen of de rekeningafschriften ‘vals’ waren. Niet vóór de maand november 2014, niet in de maand november 2014 en ook niet na de maand november 2014. (…)”

Verder blijkt uit het hiervoor onder 2.15 deels weergegeven proces-verbaal van verhoor van [D] van 19 december 2017 dat hij in reactie op de verklaring van betrokkene heeft verklaard, dat hij betrokkene nooit heeft verzocht om facturen en bankafschriften naar [G] te sturen en dat hij ook absoluut niet gelooft dat zij [G] daarover heeft gebeld. Volgens [D] schrok [G] zichtbaar toen hij, [E] en [F] hem in een bijeenkomst in januari 2015 zeiden dat het nooit kon kloppen dat er al meer dan 4 miljoen euro was uitgegeven omdat de bouwwerkzaamheden nog maar net waren begonnen.

Nu de verklaring van betrokkene dat zij korte tijd nadat zij dit had ontdekt, melding heeft gedaan van de onjuistheid van de bijlagen bij de e-mails van 18 en van 20 november 2014, niet met enig stuk is onderbouwd en deze verklaring bovendien door verklaringen van getuigen wordt tegengesproken en de Accountantskamer onvoldoende aanleiding heeft om aan de geloofwaardigheid van deze getuigen te twijfelen, acht de Accountantskamer deze verklaring niet aannemelijk.

Bij het voorgaande komt dat op de Macbook van betrokkene 29 pdf-documenten zijn aangetroffen die lijken overeen te komen met de aan de [bank1] toegezonden facturen van bouwbedrijf [K]. Tevens zijn in twee andere bestandsmappen op dezelfde gegevensdrager Word-bestanden aangetroffen waarvan de tekst gelijkend is aan die van de toegezonden facturen van bouwbedrijf [K]. Daarnaast zijn 29 vellen blanco briefpapier van “bouwbedrijf [K]”, met een opmaak in de boven- en onderbalk die gelijk is aan de toegezonden facturen van bouwbedrijf [K], aangetroffen. Op gegevensdragers in de doorzochte woningen zijn bovendien documenten aangetroffen die lijken overeen te komen met het aan de [bank1] toegezonden budgetbestand, terwijl ook op een aangetroffen grijze USB-stick 29 bestanden zijn aangetroffen die hiermee overeen lijken te komen. Betrokkene heeft verklaard dat [C] ook van haar Macbook gebruik maakte. Voor zover zij daarmee bedoelt te betogen dat [C] deze documenten heeft geconcipieerd, laat dat onverlet dat betrokkene ook zelf gebruik maakte van haar Macbook zodat aangenomen mag worden dat zij kon zien dat de hiervoor bedoelde documenten daarop stonden.

De Accountantskamer is gelet op al het voorgaande van oordeel dat klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene het budgetbestand, de facturen van bouwbedrijf [K] en de bankafschriften van [bank2] ter beschikking heeft gesteld van de [bank1], wetende dat deze onjuist waren.

4.11 Betrokkene heeft erkend dat zij, net als [C], de leningsovereenkomst van 3 oktober 2014, waarbij [stichting1] een bedrag van € 2.300.000 leent aan [BV1], heeft ondertekend. Zij heeft aangevoerd dat zij van [C] had vernomen dat er een aanzienlijk bedrag naar [stichting1] zou worden overgemaakt. Zij heeft niet betwist dat zij als bestuurder op het moment van ondertekening heeft geweten dat [stichting1] op dat moment niet over het in de leningsovereenkomst vermelde bedrag van € 2.300.000 beschikte. Zij moet dan ook hebben geweten dat dit bedrag niet binnen drie werkdagen, zoals in artikel 2.1 van de overeenkomst is bepaald, door [stichting1] beschikbaar zou worden gesteld. Aannemelijk is dan ook dat betrokkene wist dat de inhoud van de leningsovereenkomst niet juist was.

De Accountantskamer is gelet op al het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkene wist dat zij met het ondertekenen van de onjuiste leningsovereenkomst meewerkte aan misleiding van de [bank1].

4.12 Betrokkene heeft ontkend dat zij betrokken is geweest bij het maken of toezenden van de aan de [bank1] toegezonden jaarrekeningen van [stichting1] over 2012 en 2013, de aangifte dividendbelasting over 2013 en de aangifte inkomstenbelasting van [C] over 2013. De Accountantskamer zal hierna beoordelen of de door klager gestelde betrokkenheid van betrokkene bij deze gedragingen voldoende aannemelijk is.

4.13 Ten aanzien van de jaarrekeningen van [stichting1] over 2012 en 2013 stelt de Accountantskamer vast dat deze vanaf verschillende e-mailadressen zijn toegezonden aan de [bank1].

Ten aanzien van de toegezonden concept-jaarrekening over 2013 staat vast dat deze oorspronkelijk is verzonden vanaf het bij betrokkene in gebruik zijn e-mailadres [emailadres3] naar het bij [C] in gebruik zijnde e-mailadres [emailadres2]. Vanaf dit laatste e-mailadres is dit document in een e-mail op naam van [C] doorgezonden naar de [bank1].

Uit de verklaring van [G] van 10 juli 2017 en, hiermee samenhangend, het gegeven dat de concept-jaarrekening verzonden is vanaf een e-mailadres dat bij betrokkene in gebruik is, blijkt dat de jaarrekening over 2013 nauw samenhangt met de aangifte dividendbelasting die eveneens is toegezonden aan de [bank1]. Op de toegezonden aangifte dividendbelasting is een handtekening geplaatst die overeen lijkt te komen met de handtekening van betrokkene. Betrokkene heeft hiervoor geen (plausibele) verklaring gegeven.

Daarbij komt dat op de Macbook van [Y] een digitaal document is aangetroffen dat overeen lijkt te komen met het aan de [bank1] toegezonden exemplaar van de jaarrekening van [stichting1] over 2013. Tevens zijn in de woning in [plaats1] digitale documenten aangetroffen die overeen lijken te komen met de aan de [bank1] toegezonden jaarrekening van [stichting1] over 2012 en de aangifte dividendbelasting 2013.

De Accountantskamer is gelet op al het voorgaande, bezien in samenhang met de verklaringen van [G] over de contacten met betrokkene over de jaarrekening 2013 en de aangifte dividendbelasting, van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat betrokkene de jaarrekening over 2012, de concept-jaarrekening over 2013 en de aangifte dividendbelasting ter beschikking heeft gesteld van de [bank1], wetende dat deze onjuist waren.

4.14 Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting van [C] over 2013 stelt de Accountantskamer vast dat zowel op de Macbook van betrokkene als op een gegevensdrager in de woning in [plaats1] documenten zijn aangetroffen die overeen lijken te komen met de aan de [bank1] toegezonden aangifte inkomstenbelasting over 2013. Dit gegeven is op zichzelf genomen onvoldoende om te kunnen oordelen dat in voldoende mate vaststaat dat betrokkene – en niet iemand anders - dit stuk ter beschikking heeft gesteld aan de [bank1], wetende dat dit document onjuist was. Nu deze aangifte betrekking heeft op [C] en betrokkene gemotiveerd ontkent dat zij deze aangifte aan de [bank1] heeft gezonden, heeft klager ten aanzien van dit stuk het verwijt onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat de klacht in zoverre ongegrond is.

Conclusie

4.15 De Accountantskamer is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat betrokkene verschillende onjuiste documenten ter beschikking heeft gesteld van de [bank1] om daarmee een financiering van € 3.100.000 te kunnen verkrijgen. Betrokkene heeft aldus niet eerlijk en oprecht gehandeld en het accountantsberoep ernstig in diskrediet gebracht. Hiermee heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit en van integriteit, als bedoeld in artikel 2, onder a en b, van de VGBA. Klachtonderdeel a is daarom gegrond.

Gegevens Kamer van Koophandel

4.16 Om te kunnen beoordelen of betrokkene onjuiste gegevens bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd – dan wel doen deponeren – voor wat betreft het gestorte aandelenkapitaal, zoals door klager in klachtonderdeel b is gesteld, dient eerst te worden nagegaan of de op 24 november 2016 gedeponeerde gegevens onjuist zijn.

4.17 Op het opgaveformulier betreffende Wijzigingen geplaatst en/of gestort kapitaal (hierna: het opgaveformulier) dat betrokkene, als bestuurder van [BV1], op 24 november 2016 aan de Kamer van Koophandel heeft doen toekomen, is vermeld dat het kapitaal op 20 januari 2014 is gewijzigd, in die zin dat het gestorte kapitaal € 2.000.000 bedraagt. Voorheen was vermeld dat het gestorte kapitaal € 0 bedroeg.

Artikel 2:191, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij het nemen van aandelen het nominale bedrag daarop moet worden gestort. Bedongen kan worden dat het nominale bedrag of een deel daarvan eerst behoeft te worden gestort na verloop van een bepaalde tijd of nadat de vennootschap het zal hebben opgevraagd.

In de notariële akte van 20 januari 2014 waarbij [BV1] is opgericht zijn [stichting1], [F], [E] en [D] gezamenlijk vermeld als “de oprichter”. In artikel A, derde lid, van de slotverklaring van de oprichtingsakte (hierna: de slotverklaring) is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij de oprichting zijn geplaatst 2.000.000 aandelen, vertegenwoordigende een geplaatst kapitaal van € 2.000.000. In artikel A, vierde lid, van de slotverklaring is vermeld dat [stichting1], [F], [E] en [D] ieder 500.000 aandelen deelnemen in het geplaatste kapitaal. Uit artikel 3, eerste lid, van de oprichtingsakte blijkt dat elk aandeel een nominale waarde van € 1 heeft. Artikel B van de slotverklaring vermeldt het volgende:

“B. STORTING IN GELD

De oprichter heeft van de vennootschap bedongen dat de geplaatste aandelen door de oprichter zullen worden volgestort, zodra de vennootschap een ten name van haar staande bankrekening heeft geopend.

De oprichter heeft verklaard door mij, notaris, gewezen te zijn op de gevolgen van het feit dat de aandelen nog niet zijn volgestort en op de verantwoordelijkheid van de aandeelhouders voor de storting.”

Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 2:191, eerste lid BW, volgt dat alleen aan de verplichting tot volstorting van het geplaatste kapitaal van € 2.000.000 kon worden voldaan door storting van dit bedrag in geld.

Omdat het geplaatste kapitaal, anders dan vermeld in de doorgegeven wijziging, niet daadwerkelijk is volgestort, was de op 24 november 2016 opgegeven wijziging van de gedeponeerde gegevens onjuist.

4.18 Niet in geschil is dat betrokkene op 24 november 2016 het opgaveformulier aan de Kamer van Koophandel heeft doen toekomen. Het lag op de weg van betrokkene om ervoor zorg te dragen dat de door haar door te geven gegevens juist waren.

In een van de doorzochte woningen waar betrokkene en [C] destijds verbleven is een kopie van een bankafschrift van [bank2] aangetroffen, volgens welke op 20 januari 2014 op de ondernemersrekening van [BV1] een bedrag van € 2.000.000 is bijgeschreven. Vaststaat dat [BV1] nooit een bankrekening bij [bank2] heeft gehad, zodat het bij de doorzoeking aangetroffen bankafschrift als vals moet worden aangemerkt. Evenmin heeft op 20 januari 2014 een gebeurtenis plaatsgevonden die als storting kan worden gekwalificeerd.

4.19 De Accountantskamer is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat betrokkene opzettelijk onjuiste gegevens bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd – dan wel doen deponeren – voor wat betreft het gestorte aandelenkapitaal. Hiermee heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, van integriteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 2, onder a, b en d van de VGBA. Klachtonderdeel b is daarom gegrond.

4.20 De klacht dient dan ook - in al haar onderdelen- gegrond te worden verklaard, op de wijze als hiervoor is overwogen.

4.21 Daarmee kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene onjuiste documenten ter beschikking heeft gesteld van de [bank1] om daarmee mee te werken aan de verkrijging van een financiering van € 3.100.000 en dat betrokkene opzettelijk onjuiste gegevens bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd voor wat betreft het gestorte aandelenkapitaal. Daardoor heeft betrokkene in ernstige mate gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, van integriteit en van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Zij heeft daarmee het vertrouwen in het accountantsberoep op zeer ernstige wijze geschaad. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De Accountantskamer bepaalt de termijn waarop betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren.

4.22 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

· verklaart de klacht gegrond, op de wijze als hiervoor is omschreven;

· legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

· bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op vijf jaren;

· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2019.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.