ECLI:NL:TACAKN:2019:55 Accountantskamer Zwolle 19/358 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:55
Datum uitspraak: 05-08-2019
Datum publicatie: 05-08-2019
Zaaknummer(s): 19/358 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Voorbeeld van een geval waarin de driejaarstermijn van art. 22 Wtra oud pas aanvangt na voldoende bewustzijn van klager dat betrokkene (mogelijkerwijs) een beroepsfout heeft gemaakt. In de statuten van een stichting is opgenomen dat de jaarstukken vergezeld gaan van een rapport van een registeraccountant omtrent de getrouwheid daarvan. Deze statuten zijn nog in 2016 gewijzigd zonder dat deze bepaling is gewijzigd. Sedertdien mag dit niet anders uitgelegd worden als dat er jaarlijks een rapport met daarin opgenomen een controleverklaring dien te worden opgesteld. Weliswaar mag betrokkene wel een samenstellingsopdracht aanvaarden, maar ten onrechte heeft hij daarin en verklaring over de getrouwheid opgenomen, terwijl hij geen assurancewerkzaamheden heeft verricht. Voorts had hij onder deze omstandigheden moeten kiezen voor de in NVCOS 4410 opgenomen facultatieve samenstellingsverklaring, waarin expliciet is opgenomen dat betrokkene “… geen controle- of beoordelings-werkzaamheden heeft uitgevoerd die hem  in staat stellen om een oordeel te geven of een conclusie te trekken met betrekking tot de getrouwheid van de jaarrekening.”  Voorts heeft betrokkene in strijd met paragraaf 40e van NVCOS 4410 niet althans onvoldoende het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving geïdentificeerd. Berisping.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 19/358 Wtra AK van 5 augustus 2019   van

X ,

wonende te [woonplaats1],

K L A G E R ,

gemachtigde: [A] RA

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.P.E. Brouwer.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 19 februari 2019 ingekomen klaagschrift van dezelfde datum met bijlagen;

-        de op 22 februari 2019 ingekomen brief van 21 februari 2019 van klager;

-        het op 26 maart  2019 per fax en op 27 maart 2019 per post ingekomen verweerschrift van 26 maart 2019 met bijlagen.

1.2.       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2019 waar zijn verschenen: klager, bijgestaan door [A] RA, registeraccountant te [plaats2] (hierna: [A]) en betrokkene, bijgestaan door mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal en [B] RA, registeraccountant te [plaats1].

1.3.       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene is als openbaar accountant sinds [datum1] ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Hij is werkzaam voor [C] Accountants B.V. (hierna: [C]) te [plaats1].

2.2.       Stichting Woonbelangen [D] (hierna: Stichting) heeft ten doel het behartigen van de belangen van eigenaren van gronden in de woonwijk [D] in de gemeente [gemeente1].

2.3.       [C] heeft sinds 2007 jaarlijks rapport uitgebracht omtrent de jaarrekening van de Stichting. Daarvoor werd dit gedaan door [E] Accountants B.V. te [plaats3] (hierna: [E]). Betrokkene is sinds 2015 de tekenend accountant van de Stichting en heeft een samenstellingsopdracht aanvaard.

2.4.       In de statuten van de Stichting, gewijzigd per 9 december 2016, staat, voor zover relevant, het volgende:

“(…)

BOEKJAAR EN JAARSTUKKEN.

Artikel 10.

1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

2. Per het einde van ieder boekjaar worden de boeken der stichting afgesloten. Daaruit worden door de penningmeester een balans en een staat van baten en lasten over het geëindigde boekjaar opgemaakt, welke jaarstukken vergezeld van een rapport van een registeraccountant omtrent de getrouwheid daarvan aan het bestuur worden aangeboden. Voor een juli van ieder jaar wordt de jaarrekening over het afgelopen boekjaar door het bestuur vastgesteld.

2.5.      In de opdrachtbevestiging van [datum2] voor het samenstellen van de jaarrekening over 2017 van de Stichting staat:

“(…)

Geacht bestuur,

U heeft ons opdracht gegeven de jaarrekening over het boekjaar eindigend per [datum3] van Stichting Woonbelangen [D] samen te stellen. (...).

Opdracht

Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekening voor het genoemde boekjaar van Stichting Woonbelangen [D] samenstellen. Een samenstellingsopdracht is geen assurance-opdracht en de accountant zal daarom geen assurance-werkzaamheden uitvoeren en geen controleoordeel of beoordelingsconclusie tot uitdrukking brengen.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Wij zullen de opdracht uitvoeren in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaaard 4410 “Samenstellingsopdrachten”.

Bij een samenstellingsopdracht ondersteunen wij u bij het opstellen en presenteren van de jaarrekening in overeenstemming met de van toepassing zijnde grondslagen voor financiële verslaggeving. Wij passen daarbij onze deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toe. Als slotstuk van onze werkzaamheden gaan wij door het lezen van de jaarrekening globaal na dat het beeld van de jaarrekening overeenkomt met onze kennis van de Stichting Woonbelangen [D]

(...)

Rapportage

Wij zullen over de uitkomsten van onze werkzaamheden aan u rapporteren in de vorm van een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening. (…). De jaarrekening wordt samengesteld in overeenstemming met de van toepassing zijnde grondslagen voor financiële verslaggeving en de wettelijke voorschriften volgens BW2T9. (…)”

2.6.       Betrokkene heeft een accountantsrapport, gedateerd [datum4], met betrekking tot de Stichting opgesteld, waarin is opgenomen: de balans per 31 december 2017 met toelichting, een staat van baten en lasten over 2017, grondslagen voor waardering en resultaatbepaling en een samenstellingsverklaring.  In die verklaring staat, voor zover relevant:  

“(…)

2                Samenstellingsverklaring van de accountant

De jaarrekening van Stichting Woonbelangen [D] [plaats4] is door ons samengesteld op basis van de van u verkregen informatie. De jaarrekening bestaat uit de balans per [datum3] en de winst- en verliesrekening over 2017 met de daarbij horende toelichting. In deze toelichting is onder andere een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving opgenomen.

Deze samenstellingsopdracht is door ons uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder de voor accountants geldende Standaard 4410, “Samenstellingsopdrachten”.

(…)

3                Algemeen

3.1            Rapport omtrent de getrouwheid van de jaarrekening

In overeenstemming met de statuten van de Stichting brengen wij u rapport uit omtrent de getrouwheid van de bij dit rapport gevoegde jaarrekening; wij hebben overigens geen controle- of beoordelingsopdracht uitgevoerd.

Wij zijn onder meer nagegaan dat:

-  Vorderingen zijn opgenomen in overeenstemming met het toerekeningsbeginsel, waar volgens uw inschatting nodig, onder aftrek van een voorziening wegens oninbaarheid;

-  De liquide middelen overeenstemmen met de opgaves van de banken;

-  Schulden zijn opgenomen voor nog niet betaalde verplichtingen welke hun oorsprong vinden in het boekjaar;

-  De posten “Fonds groot onderhoud” en “Algemene bedrijfsreserve” volgens een door bestuur vastgestelde gedragslijn zijn verantwoord;

-  Baten en lasten aansluiten op gevoerde financiële administratie;

-  Het saldo van de staat van baten en lasten is toegevoegd aan het Kapitaal van de Stichting.

(…)

In 2017 zijn er 2 grondpercelen verkocht. Stichting [D] Onroerend goed bezat het juridisch eigendom en Stichting Woonbelangen [D] het vruchtgebruik. Alle opbrengsten van de verkoop zijn toegekend aan de vruchtgebruiker. Over de verkoop van de grondpercelen is overdrachtsbelasting verschuldigd.

(…)

Er zijn bij het uitvoeren van onze samenstellingsopdracht geen andere zaken bekend geworden die in dit rapport tot uitdrukking moeten worden gebracht.

(…)”

2.7.       In de jaarrekening over 2017 staat:

“(…)

3.               Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

(…) De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde verslaggevingsregels. (…)”

2.8.       Tussen klager en het bestuur van de Stichting is een geschil gerezen over de verkoop van kavels die eigendom van de Stichting waren. [A], de gemachtigde van klager, heeft zich tot betrokkene gewend met het verzoek hem informatie te verschaffen over de door het bestuur van de Stichting gevolgde procedure rondom de verkoop van de kavels. Betrokkene heeft hem te kennen gegeven dat hij vanwege de op hem rustende geheimhoudingsplicht niet aan dit verzoek kan voldoen.  

2.9.       Klager heeft bij brieven van [datum5] en [datum6] het bestuur van de Stichting gevraagd om informatie over de gevolgde procedure. Het bestuur van de Stichting heeft dit verzoek bij brief van 27 januari 2019 afgewezen.

3.          De klacht

3.1.       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2.       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft in het rapport inzake de jaarrekening 2017 van de Stichting vermeld dat een rapport is uitgebracht omtrent de getrouwheid van deze jaarrekening, maar hij heeft geen controleopdracht uitgevoerd, terwijl dat wel in de statuten van de Stichting is voorgeschreven;
  2. betrokkene heeft de deelnemers van de Stichting er niet van op de hoogte gesteld dat niet is voldaan aan de in de statuten van de Stichting opgenomen verplichting over het getrouwheidsonderzoek;
  3. betrokkene heeft onder punt 3 van het rapport onzorgvuldig gerapporteerd over zijn werkzaamheden;
  4. betrokkene heeft niet vermeld volgens welk stelsel van financiële verslaggeving hij de jaarrekening heeft opgesteld.

4.          De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Betrokkene heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat het geschil tussen klager en het bestuur van de Stichting over de kavelverkoop aan de klacht ten grondslag ligt. Volgens betrokkene probeert klager met zijn klacht enkel te bereiken dat hij inzicht krijgt in de verkooptransacties. Het tuchtrecht is daarvoor niet bedoeld, aldus betrokkene.

4.3.       Voor zover betrokkene hiermee heeft bedoeld te stellen dat klager misbruik maakt van het tuchtrecht en dat de klacht om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard, volgt de Accountantskamer hem daarin niet. De klacht heeft betrekking a) op enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk de Wab bepaalde, dan wel b) op enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, zodat klager ontvankelijk is in zijn klacht. De eventuele omstandigheid dat klager bij de onderhavige door hem aangespannen klachtprocedure (mogelijk) ook een (eigen) belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, betekent op zichzelf nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht.

4.4.       Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen, omdat hij niet tijdig heeft geklaagd. Klager heeft van 2007 tot en met 2012 de beschikking gehad over de door [C] opgestelde jaarrekeningen inclusief de daarbij behorende accountantsrapporten en samenstellingsverklaringen, die op dezelfde wijze zijn opgesteld als het accountantsrapport over 2017 van betrokkene. Daarnaast is klager van 2003 tot en met 2016 lid geweest van de financiële commissie van de Stichting, zodat het hem bekend moet zijn geweest dat sinds de oprichting van de Stichting jaarlijks een samenstellingsverklaring werd opgesteld en geen controleverklaring. Hierdoor had klager vanaf 2007 de verweten gedraging redelijkerwijs kunnen constateren en heeft hij zijn klacht buiten de geldende vervaltermijn voor het indienen van een klacht van drie dan wel zes jaar ingediend.

4.5. 1.   Wat de termijn voor het indienen van een klacht betreft, geldt het volgende. Per 1 januari 2019 geldt in beginsel een klachttermijn van 10 jaar na het moment van de gewraakte gedraging (artikel 22, eerste lid, Wtra (nieuw).

Maar op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 Wtra nieuw) geldt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt als op 31 december 2018 de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al was verstreken. Beoordeeld moet worden of de gewraakte gedraging van betrokkene plaatsvond vóór 1 januari 2013 wat betreft de zesjaarstermijn respectievelijk dat klager vóór 1 januari 2016 heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep wat betreft de driejaarstermijn.

4.5.2.   Nu de gedraging van betrokkene plaatsvond op [datum4] is de zesjaarstermijn niet verstreken vóór 1 januari 2019.

4.5.3.   De Accountantskamer overweegt aangaande de driejaarstermijn dat voor aanvang van deze termijn beslissend is of sprake is van een constatering van tuchtrechtelijk laakbaar  handelen of nalaten van de accountant, dan wel van zodanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden van zulk tuchtrechtelijk  handelen of nalaten kan worden gebaseerd. Daarbij is van belang hoe de klacht is omschreven, althans door de Accountantskamer moet worden opgevat. Het gaat er dus niet om wanneer een klager een handelen of nalaten van een accountant heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, maar wanneer bij een klager op grond van door hem geconstateerde feiten in verband met dat handelen of nalaten een vermoeden is ontstaan of redelijkerwijs kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is.

4.5.4.   Betrokkene is van opvatting dat krachtens het overgangsrecht de driejaarstermijn van artikel 21, eerste lid, Wtra (oud) vóór 1 januari 2019 is verstreken, omdat klager al vóór 1 januari 2016  heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren, dat de voorgangers van betrokkene ook enkel een samenstellingsverklaring hadden afgegeven en geen controle van de jaarrekening hebben uitgevoerd.

4.5.5.   Naar het oordeel van de Accountantskamer is niet gebleken dat klager voldoende op de hoogte was van de regels voor accountants om te begrijpen dat het in hoofdstuk 3 van de samenstellingsverklaring genoemde “Rapport omtrent de getrouwheid van de jaarrekening” geen controleverklaring was. In dit verband is van belang dat klager onweersproken heeft gesteld dat hij geen financiële kennis heeft en dat hij enkel vanwege zijn technische kennis was gevraagd om zitting te nemen in de “financiële” commissie van de Stichting. Ook is onbetwist gebleven dat klager pas in [jaar1], nadat hij [A] (registeraccountant) gevraagd had om de jaarrekening over [jaar2] te bekijken, ervan op de hoogte is geraakt dat alleen een samenstellingsverklaring en geen controleverklaring (verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening) was verstrekt. De stelling van betrokkene dat klager al sinds 2007 wist dat er geen controleverklaring werd afgegeven, kan gelet hierop dan ook niet worden gevolgd. Uit het vorenstaande volgt dat reeds hierom ook de driejaarstermijn van artikel 22, eerste lid, Wtra (oud) niet vóór 1 januari 2019 is verstreken, zodat deze wetsbepaling ook wat betreft deze termijn geen toepassing vindt.

4.5.6.   Tot slot moet worden vastgesteld dat op het moment van indiening van de klacht ook de huidige tienjaarstermijn niet was verstreken.

4.5.7.   Uit al het voorgaande volgt dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

4.6.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.7.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8.       Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen a. en c. ziet de Accountantskamer aanleiding deze gezamenlijk te bespreken.

4.9.       Betrokkene heeft ten aanzien daarvan aangevoerd dat uit de statuten van de Stichting volgt dat kon worden volstaan met een samenstelopdracht. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de statutaire bepaling die betrekking heeft op de rol van de accountant, welke bepaling sinds 1992 ongewijzigd is gebleven, spreekt over een rapport omtrent de getrouwheid, waarmee is afgeweken van destijds voor controlewerkzaamheden gebruikelijke en voorgeschreven term (accountants)verklaring. Volgens betrokkene is deze bepaling bewust zo opgesteld om te voorkomen dat de ingeschakelde registeraccountant een controleopdracht zou moeten uitvoeren. Vanaf de oprichting van de Stichting in 1992 is ook steeds alleen een samenstelopdracht uitgevoerd. Verder heeft [C] in 2012 met het bestuur van de Stichting over de inhoud van de statuten gesproken en over de vraag of een samenstelopdracht daarbinnen past. Het bestuur van de Stichting en [C] zijn toen tot de conclusie gekomen dat dit mogelijk en gewenst was. Om aan de bewoordingen van de statuten tegemoet te komen is in de samenstellingsverklaring ook gerapporteerd over de getrouwheid van de jaarrekening.

Daarnaast heeft betrokkene naar voren gebracht dat er geen enkele onduidelijkheid kan bestaan over de aard van zijn werkzaamheden, omdat in paragraaf 3.1 van zijn samenstellingsverklaring duidelijk staat vermeld dat er geen controle- of beoordelings-opdracht is uitgevoerd en dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van een samenstellingsopdracht. Een rapport omtrent de getrouwheid is volgens betrokkene niets anders dan de constatering dat het jaarrekeningrecht juist is toegepast. Het jaarrekeningrecht wordt in Europees verband gezien als een “getrouw beeld”-stelsel, zoals vastgelegd in titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat de werkzaamheden voor een aantal posten in de jaarrekening verder zijn uitgelegd, moet worden gezien als een uitleg bij de samenstellingsverklaring. Volgens betrokkene is het een misvatting dat bij het uitvoeren van een samenstellingsopdracht geen verifiërende werkzaamheden worden verricht. Omdat de aan hem verstrekte opdracht alleen zag op het samenstellen van de jaarrekening, kan betrokkene bovendien niet worden verweten dat hij geen controlewerkzaamheden heeft verricht.

4.10.     De Accountantskamer is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 10, tweede lid, van de statuten, bezien in het licht van artikel 393, vijfde en zesde lid, juncto artikel 362 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met zich brengt dat een registeraccountant jaarlijks de getrouwheid van de jaarrekening van de Stichting onderzoekt en de uitslag van zijn onderzoek aan de Stichting rapporteert in de vorm van een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening. Weliswaar heeft de Stichting bij het opstellen van de statuten in 1992 met deze bepaling mogelijk slechts samenstelwerkzaamheden beoogd, maar dat neemt niet weg dat zij deze bepaling bij de wijziging van haar statuten in 2016 ongewijzigd heeft gehandhaafd. Aangezien op dat moment met een rapport omtrent de getrouwheid niets anders kan zijn bedoeld dan een rapport waarin een controleverklaring wordt verstrekt, lag het op de weg van de Stichting om deze bepaling te wijzigen, indien zij meende dat kon worden volstaan met samenstelwerkzaamheden en een samenstellingsverklaring. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan deze bepaling niet anders worden begrepen dan dat ieder jaar een accountantsonderzoek naar de getrouwheid van de jaarrekening dient plaats te vinden.

4.11.     Wat daarvan zij, vaststaat dat betrokkene alleen een samenstellingsopdracht van de Stichting heeft gekregen, zodat het verwijt van klager dat betrokkene ten onrechte geen controlewerkzaamheden, zoals vermeld in de statuten van de Stichting, heeft verricht geen doel treft. De in de statuten voorgeschreven accountantscontrole vormde overigens ook geen belemmering om (enkel) deze samenstellingsopdracht te aanvaarden.

4.12.     De uitvoering van een samenstellingsopdracht, waartoe behoort het management zonodig om aanvullende of gecorrigeerde informatie te verzoeken, resulteert (behoudens teruggave van de opdracht) in een samenstellingsverklaring. Niet wordt daarbij vereist dat de nauwkeurigheid of de volledigheid van de door het management verschafte informatie wordt geverifieerd of dat anderszins onderbouwende informatie wordt verzameld om een controleoordeel of een beoordelingsconclusie over het opstellen van de historische financiële informatie tot uitdrukking te brengen. Het resultaat van de samenstellings-werkzaamheden is dan ook géén rapport of verklaring over de getrouwheid van de jaarrekening. Daarmee zou ten onrechte de indruk worden gewekt dat (een mate van) zekerheid omtrent de juistheid van de jaarrekening wordt verstrekt, terwijl geen assurancewerkzaamheden zijn verricht om een oordeel op te baseren. Gelet hierop had betrokkene in zijn samenstellingsverklaring geen rapport mogen uitbrengen omtrent de getrouwheid van de jaarrekening. Dit had hij moeten overlaten aan een door het bestuur in te schakelen registeraccountant, zoals in de statuten staat vermeld.

4.13.     Dat betrokkene in hoofdstuk 3 van zijn samenstellingsverklaring heeft vermeld dat hij geen controle- of beoordelingsopdracht heeft uitgevoerd, betekent niet dat hij voldoende duidelijk heeft gemaakt dat geen zekerheid wordt verstrekt over de juistheid van de jaarrekening. Betrokkene heeft immers daarnaast vermeld dat hij is nagegaan dat een aantal posten juist is weergegeven in de jaarrekening. Ook de laatste zin van dit hoofdstuk, waarin betrokkene heeft vermeld dat hem geen andere zaken bekend zijn geworden die in dit rapport tot uitdrukking moeten worden gebracht, duidt op beoordelingswerkzaamheden in het kader van een assurance-opdracht. Nu betrokkene in zijn samenstellingsverklaring onduidelijkheid heeft laten bestaan over de aard van zijn werkzaamheden, waarbij hij de indruk heeft gewekt dat zekerheid wordt verstrekt, heeft betrokkene niet vakbekwaam en zorgvuldig gerapporteerd over zijn werkzaamheden. Dat betrokkene met het rapport omtrent de getrouwheid enkel heeft willen tegemoetkomen aan de wens van het bestuur om de samenstellingsverklaring in overeenstemming te laten zijn met de bewoordingen van haar statuten, baat betrokkene niet. Betrokkene had weg moeten blijven van een onderzoek naar de getrouwheid, omdat hij daarmee suggereert dat hij meer heeft gedaan dan enkel het samenstellen van de jaarrekening.

4.14.     Uit het voorgaande volgt dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) heeft geschonden. De klachtonderdelen a. en c. zijn in zoverre gegrond.

4.15.     Betrokkene heeft met betrekking tot klachtonderdeel b. aangevoerd dat is voldaan aan de statuten van de Stichting, zodat hij de inwoners van [D] niet hoefde te informeren dat dit niet het geval was. Bovendien is het volgens betrokkene niet aan de accountant om inwoners te informeren wanneer niet aan een statutaire verplichting wordt voldaan. Dat is aan het bestuur van de Stichting.

4.16. 1. De Accountantskamer overweegt dat uit het voorgaande reeds volgt dat met de door betrokkene uitgevoerde werkzaamheden niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de statuten. Om aan de statuten te voldoen had de Stichting immers een controleopdracht aan een registeraccountant moeten gegeven. Het lag echter niet op de weg van betrokkene om de deelnemers daarover persoonlijk danwel rechtstreeks te informeren, omdat dat in strijd zou zijn met het vertrouwelijkheidsbeginsel. In zoverre is klachtonderdeel b ongegrond.

4.16.2. Van betrokkene had als zorgvuldig optredend accountant overigens wel mogen worden verwacht dat hij zijn opdrachtgever, het bestuur van de Stichting, erop had gewezen dat met de verstrekte samenstelopdracht niet zou worden voldaan aan het bepaalde in de statuten. Hierover is echter niet geklaagd.

4.16.3  Wel had een professionele oordeelsvorming, gezien het bepaalde in artikel 10 van de statuten, meegebracht dat hij in zijn samenstellingsverklaring duidelijk zou hebben vermeld dat hij geen oordeel kan geven over de getrouwheid van de jaarrekening. Onder deze omstandigheden had betrokkene ervoor moeten kiezen om ook in zijn samenstellingsverklaring de in de voorbeeldverklaring, behorende bij de Nadere voorschriften controle en overige standaarden 4410 (hierna: Standaard 4410), weergegeven facultatieve tekst “Wij hebben geen controle- of beoordelings-werkzaamheden uitgevoerd die ons in staat stellen om een oordeel te geven of een conclusie te trekken met betrekking tot de getrouwheid van de jaarrekening.” op te nemen. Hierdoor zou het voor deden, waaronder de deelnemers van de Stichting voldoende duidelijk zijn geweest dat met de samenstellingsverklaring geen rapport omtrent de getrouwheid, zoals voorgeschreven in de statuten, is afgegeven. Door dit na te laten heeft betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) niet in acht genomen. De Accountantskamer merkt daarbij ter zijde op dat in de samenstellingsverklaring van [E] over het jaar 2006, die door betrokkene zelf is overgelegd, wel een dergelijke vermelding is opgenomen. Klachtonderdeel b. is daarom in zoverre wel gegrond.

4.17.     Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel is door betrokkene naar voren gebracht dat op pagina 10 en 11 van de jaarrekening staat aangegeven welke grondslagen hij bij het samenstellen van de jaarrekening heeft gehanteerd. Volgens hem gelden de jaarrekeningvereisten uit titel 9 van boek 2 BW niet voor de Stichting, omdat zij een zeer beperkte omvang heeft. Betrokkene heeft de jaarrekening (grotendeels) gebaseerd op de Richtlijn voor de jaarverslaglegging (RJK-C1: kleine organisaties zonder winststreven).

4.18.     De Accountantskamer overweegt dat op grond van paragraaf 40e van Standaard 4410 in de samenstellingsverklaring het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving moet worden geïdentificeerd. Betrokkene heeft niet aan dit vereiste voldaan, nu hij slechts in de jaarrekening heeft vermeld dat deze is samengesteld in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde verslaggevingsregels, zonder dat hij daarbij heeft vermeld welke specifieke regels hij daarmee bedoelt. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de opdrachtbevestiging staat vermeld dat de jaarrekening zal worden samengesteld in overeenstemming met de van toepassing zijnde grondslagen voor financiële verslaggeving en de wettelijke voorschriften volgens titel 9 van boek 2 BW, terwijl betrokkene de jaarrekening (grotendeels) op grond van RJK-C1 heeft samengesteld. Aangezien de jaarrekening een andere grondslag heeft dan genoemd in de opdrachtbevestiging, kon betrokkene niet volstaan met een verwijzing naar de algemeen aanvaarde verslaggevingsregeling. Betrokkene had in dit geval duidelijk moeten vermelden op welke grondslag de jaarrekening was gebaseerd. Nu betrokkene dat niet heeft gedaan, heeft hij het voor hem geldende fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) niet in acht genomen. Ook klachtonderdeel d. is gegrond.    

4.19.     Uit het voorgaande volgt dat de klacht in al haar onderdelen, voor zover hiervoor aangegeven, gegrond moet worden verklaard.

4.20.     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in overweging genomen dat betrokkene een samenstellingsopdracht heeft aanvaard en uitgevoerd, waarbij hij de in meerdere opzichten heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht, zoals hiervoor omschreven, gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr.  A.A.A.M. Schreuder (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en drs. J. Kalisvaart AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________


Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.