ECLI:NL:TACAKN:2019:50 Accountantskamer Zwolle 18/738 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:50
Datum uitspraak: 08-07-2019
Datum publicatie: 08-07-2019
Zaaknummer(s): 18/738 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Betrokkene is door de strafrechter veroordeeld vanwege (kort gezegd) het valselijk opmaken van goedkeurende controleverklaringen. Hij is tegen het vonnis van de strafrechter in hoger beroep gegaan. Tuchtrecht en strafrecht kunnen naast elkaar worden ingezet, omdat het gaat om verschillende normschendingen en het tucht- en het strafrecht verschillende doelen dienen. Er is daarom geen grond voor aanhouding van de tuchtprocedure totdat in de strafzaak onherroepelijk is beslist. Dat betrokkene zich niet vrij voelt om in de tuchtprocedure inhoudelijk verweer te voeren, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat klager (het OM) bij de onderhavige strafprocedure mogelijk ook een belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, betekent op zichzelf en zonder meer nog  niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. Voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene onvoldoende en ongeschikte controle-informatie heeft verkregen bij de controle van een aantal posten in de jaarrekeningen (waaronder de bezoldiging van de bestuurder). Daardoor heeft hij geen deugdelijke grondslag verkregen voor de afgegeven controleverklaringen. De door klager aangevoerde omstandigheden (onder meer een omvangrijke en structurele geldstroom zonder dat daar facturen of schriftelijke contractuele verplichtingen tegenover stonden; een lening aan de bestuurder en een lening aan een andere entiteit waarvoor geen zekerheden zijn gesteld en waarop, hoewel dat wel was afgesproken, nooit is afgelost) vormen subjectieve indicatoren, waarin betrokkene aanwijzingen had moeten zien voor ongebruikelijke transacties zoals bedoeld in de Wwft. Voldoende aannemelijk is dat betrokkene een aandeel heeft gehad in het achteraf aanvullen van notulen van een vergadering van de Raad van Toezicht van de entiteit, zonder  dat hij zich ervan vergewist heeft dat de onderwerpen die hij aandraagt, daadwerkelijk zijn besproken en dat daarover  beslissingen zijn genomen. Daardoor heeft betrokkene meegewerkt aan het tot stand komen van onjuiste of onvolledige gegevens. Definitieve doorhaling voor drie jaar.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/738 Wtra AK van 8 juli 2019 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket Rotterdam,

vertegenwoordigd door officieren van justitie mr. H.C.V. Vermaseren en

mr. C.A.M.  van den Brand,

K L A G E R ,

gemachtigden: N.W.A. Vos RA CFE en mr. drs. R.E. Dohmen RA AA

t e g e n

Y ,

voorheen accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.G. Kelder

1.          Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 20 april 2018 ingekomen klaagschrift van 18 april 2018 met bijlagen;

-        het op 16 juli 2018  ingekomen verweerschrift van 15 juli 2018;

-        de op 24 juli 2018 ingekomen brief van betrokkene van de advocaat van betrokkene van 23 juli 2018 met bijlagen, waaronder een gecorrigeerd verweerschrift;

-        een op 27 juli 2018 ontvangen e-mailbericht van klager met bijlage;

-        een op 16 augustus 2018 ontvangen brief van dezelfde datum van de advocaat van betrokkene met bijlage;

-        een op 17 augustus 2018 ontvangen e-mailbericht van klager met bijlage;

-        het op 31 oktober 2018 ontvangen aanvullend verweerschrift.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2019 waar zijn verschenen: namens klager N.W.A. Vos RA CFE, mr. drs. R.E. Dohmen RA AA en mr. S. van den Kerkhof, en betrokkene in persoon, bij gestaan door mr. M.G. Kelder.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1.       Betrokkene stond sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister en was ten tijde hier van belang (als indirect aandeelhouder en bestuurder) verbonden aan [BV1] De inschrijving in het accountantsregister is op verzoek van betrokkene doorgehaald per [datum].

2.2.       Betrokkene heeft bij de jaarrekeningen over de jaren 2011 tot en met 2015 van [Stichting1] (hierna: [Stichting1]), een toegelaten instelling op grond van de Wet Toelating Zorginstellingen, goedkeurende controleverklaringen afgegeven. Volgens deze verklaringen hebben de controles betrekking op de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening.

2.3.       [A] (hierna: [A]) was vanaf [datum] tot en met [datum] bestuurder van [Stichting1]. De Raad van Toezicht van [Stichting1] bestond uit [B] (sinds 4 februari 2010) en [C] (sinds 1 januari 2012). 

2.4.       [Stichting1] was sinds 27 september 2013 enig aandeelhouder van [BV2]. (hierna [BV2]). In 2015 zijn de aandelen [BV2] verkocht aan [A].

2.5.       [Stichting1] en [BV2] zijn op respectievelijk [datum] en [datum] door de rechtbank failliet verklaard.

2.6.       Rechercheurs van de Inspectie SZW van het Zorgfraudeteam hebben een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het vermoedelijk plegen van valsheid in geschrift, bedrog met de jaarrekening en witwassen door [Stichting1] en [A]. Gedurende dit onderzoek is betrokkene aangemerkt als verdachte van het afgeven van valse controleverklaringen.

2.7.       In het kader van dit onderzoek is in het dossier met betrekking tot de controle over de jaarrekening over 2011 een e-mailwisseling tussen betrokkene en [A] aangetroffen. Op 18 januari 2012 heeft betrokkene het volgende aan [A] gemaild:

“(…) Wat mij wel opvalt in de tussentijdse cijfers dat deze fors afwijken van de getallen zoals deze in De managementletter zijn opgenomen (t/m augustus een + van 31 k en voor geheel 2011 een + van 106k)

Heb jij momenteel scherp voor ogen wat jouw advieskosten zullen worden voor het 1e halfjaar 2011 en voor de periode dat je bestuurder bent in 2011 (ik heb een getal in mijn hoofd van 112k incl. btw). Het lijkt mij sowieso verstandig hier niet te hoog te gaan zitten voor 2011 en dan in de constellatie voor 2012 een elegantere oplossing te zoeken. (…)”

[A] heeft de volgende dag gereageerd en voor zover van belang het volgende geschreven:

“(…) Ik zal vanuit [D] (handelsnaam van [BV3]) een verzamelfactuur sturen voor 2011, voor een bedrag van 400k afgerond, waarvan in totaal is opgenomen € 377.750. € 246.250 in het 1e halfjaar 2011. Dit bedrag zal voor 50% bestaan uit (mijn) advieswerkzaamheden en 50% (algemeen)outsourcing (personeel niet in loondienst). Het restant van € 131.500 (bestuursvergoeding) voor het 2e halfjaar, zal om onder de (balkenende)norm te blijven teruggebracht moeten worden naar 90k. Het verschil van € 41.500 zal na toestemming van de RvT worden omgezet in een lening en worden toegevoegd aan de reeds uitgegeven lening in 2010. (…)

Voor 2012 stel ik als ‘elegantere oplossing’ voor mijn bestuursvergoeding op 180k te zetten. Na een formele reactie inzake de kwestie 2011 (lees: zaken opgelost/voldoende besproken) van het ZOKA, het bestuur uit te breiden en de vergoeding voor mijzelf en een medebestuurder te zetten op 150k pp, en tot slot in de begroting extra voor de kosten personeel niet in loondienst en advies 50-100k te reserveren. (…)”

2.8.       Bij een doorzoeking op 28 juni 2016 is in de woning van [A] een externe harde schijf aangetroffen met daarop geluidsfragmenten. Eén fragment betreft een gesprek tussen betrokkene (hierna als [Y] aangeduid) en [A] (hierna als [A] aangeduid) op (vermoedelijk) 11 februari 2013, waarin volgens (de uitwerking van het fragment in de bijlage bij) het proces-verbaal van [datum] onder meer het volgende is gezegd:

“(…)

[Y]: Nee, (onverstaanbaar) laten we heel simpel zijn, in jouw toko zijn op dit moment twee cruciale punten aanwezig. Dat is A: jouw beloning en B: dat de Raad van Toezicht daar kennis van neem, en dat jij dat daar omheen regelt. (…) En en en dat is wat je ten alle tijden wil voorkomen. Want had je nu… was je er met facturen al helemaal uit, voor je…?

[A]: Ja, mijn beloning is beperkt gebleven tot die 180. Want anders heb jij voor die jaarrekening zo meteen natuurlijk een discussie. En externe kosten, weet je wel, die zijn allemaal geboekt onder externe kosten. En daar ben ik verder helemaal niet in terug te vinden.

[Y]: Nee, maar ik wou zeggen, als je dat gewoon goed indekt…goed laat zien.

[A]: Ik heb het met de boekhouder ook besproken, ik bedoel , dus voor zover ik weet is dat…

[Y]: Als hij dat gewoon goed doet, het gaat mij er even om, wat ik al zei: er ontstaat komend jaar een enorme discussie over de beloning.

[A]: Ja, ik lees het ook steeds meer. Maar ik bedoel: zolang ik, en corrigeer me als ik het anders heb, zolang ik onder die Balkenende-norm blijf zittten, is die discussie, weet je, bij ons niet van toepassing. Toch?

(…)

[A]: En alle extra manieren om geld te verdienen worden op een andere manier, weet je wel, ingericht.

[Y]: Dat wil ik allemaal niet weten, dat moet je gewoon doen. Zo simpel ligt dat.

(…)”

Een ander fragment betreft een gesprek tussen betrokkene en [A] dat op (vermoedelijk) 10 maart 2013 heeft plaatsgevonden, waarin volgens (de schriftelijke weergave van het fragment in een bijlage bij) het proces-verbaal van [datum] onder meer het volgende is te horen:

“(…)

[Y]: jouw beloning, pas op, ik heb het even nagekeken, ik heb een brief gestuurd in januari/feb naar het zorgkantoor dat jouw beloning rond de 180200 is.

[A]: Mijn beloning is ook zo, dat is het externe.

[Y]: Je moet maar even kijken. In de administratie is nu 360 opgenomen dat is uitbetaald aan jou. Er zijn nog geen facturen onder.

(…)

[A]: Ik zat vorig jaar volgens mij rond de 400. Ik kan onmogelijk weet je wel mezelf bewegen om dat getal terug te schroeven en dat is nu ook de situatie. Het grootste geedeelte zal in externe kosten blijven. Advieskosten noem het maar op.

[Y]: Het enigste punt dat je nu wel gaat krijgen en dat is de verandering die vorig jaar is ingezet, is dat alles dat naar de bestuurder betaald wordt vermeld moet worden dus er staat ergens helemaal achterin het rapport, daar moet een zinssnede in kom, in het jaar zijn bedragen X betaald aan de bestuurder.

[A]: Ja dat is niet aan mij betaald natuurlijk dan.

[Y]: Ja maar goed, daarom zeg ik ook. Kijk even heel kritisch naar de opstelling van het bedrag en splits het desnoods uit elkaar en zorg er ook voor dat de RvT daar formeel akkoord op geeft.

(…)”

2.9.       Ook zijn tijdens dit onderzoek in het dossier van de controle van de jaarrekening over 2015 e-mailberichten van 14 en 15 juni 2016 aangetroffen. Deze berichten hebben betrekking op de notulen, gedagtekend [datum], van de op [datum] gehouden vergadering van de Raad van Toezicht van [Stichting1]. Op 14 juni 2016 heeft betrokkene onder meer het volgende aan [A] (bladzijde 311) gemaild:

“(…)[voornaam1],

Wat ik nog mis,

·  Onderbouwing definitief besluit om [BV2] te verkopen voor 1 euro aan bestuurder à financiële onderbouwing waarom overdragen [BV2] voor Stichting [Stichting1] handig is

·  Toestemming rVT [BV1] te verkopen aan bestuurder

·  Toelichting waarom doen met terug werkende kracht?

·  Is besluit van overdracht al eerder opgenomen dan ?

·  Effect overdracht [BV2] op huurprijs etc. en exploitatie stichting

·  Vraag Rvt hoe om te gaan met R/c saldi tussen stichting en [BV2] als b.v. van bestuurder;

·  Vaststelling/goedkeuring begroting 2016 door RVT (november 2015)

·  Reactie RVT op uitkomsten materiële controle zorgkantoor

·  Reactie RVT op niet tijdig vaststellen jaarrekening 2015

·  Benoem redenen (discussie zorgkantoor materiele controle, ziekte etc.)

·  Benoem dat RVT aandringt op zekerheden en concrete afspraken over aflossing

van de verschillende vorderingen.

Dit is wat ik nu kan zien, doel is aan te tonen dat rVT op de hoogte was van wat er gebeurt en zorgvuldig handelen afdwingt. (…)”

[A] heeft op 15 juni 2016 het volgende aan betrokkene bericht:

“(…)Hi [voornaam2],

Zie bijlage voor aangepast concept. Bij akkoord rij ik morgenochtend naar [voornaam3] [AcK: [B]] toe voor de handtekening. Kun je je hierin vinden? (…)”

2.10.     Betrokkene is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een aantal malen als verdachte verhoord.

2.11.     Op [datum] heeft betrokkene op grond van de Wet witwassen en financiering terrorisme (hierna: Wwft) bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL) een melding van een ongebruikelijke transactie gedaan op basis van de hem tijdens zijn verhoor op diezelfde dag getoonde facturen, die niet overeenkwamen met in zijn dossier opgenomen facturen.

2.12.     Op [datum] heeft betrokkene schriftelijk aan het CIBG, een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, meegedeeld dat hij de afgegeven controleverklaringen bij de jaarrekeningen over de jaren 2011 tot en met 2015 heeft ingetrokken. Dat had hij eerder al aan [Stichting1] meegedeeld.  

2.13.     Betrokkene is vervolgd voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De rechtbank Rotterdam heeft betrokkene in verband daarmee bij vonnis van [datum] veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer geoordeeld:

“(…) De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de goedkeurende controleverklaringen valselijk heeft opgemaakt, nu hij wist dat de jaarrekeningen van [Stichting1] geen getrouw beeld gaven van de samenstelling van het vermogen van [Stichting1] en van het resultaat over de jaren 2011 tot en met 2015. (…)”

2.14.     Tegen dit vonnis is betrokkene in hoger beroep gekomen. Op dit hoger beroep was ten tijde van de zitting in deze zaak nog niet beslist.

3.          De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. de afgegeven controleverklaringen bij de jaarrekeningen over de jaren 2011 tot en met 2015 van [Stichting1] ontberen een deugdelijke grondslag met betrekking tot de posten ‘beloning bestuurder’, ‘financiële vaste activa’ en ‘vorderingen en overlopende activa’;
  2. betrokkene heeft ongebruikelijke transacties waarop hij in de jaren 2011 tot en met 2015 is gestuit, niet tijdig gemeld bij de FIU-NL;
  3. betrokkene heeft niet integer gehandeld, omdat hij eraan heeft meegewerkt te voorkomen dat overschrijding van de wettelijke normering van topinkomens in de jaarrekeningen van [Stichting1] zichtbaar werd en heeft meegewerkt aan het aanvullen of achteraf opstellen van notulen van een vergadering van de Raad van Toezicht van [Stichting1], die vermoedelijk zijn geantedateerd.

4.          De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1.       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA), en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.       Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij misbruik maakt van het tuchtrecht. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat klager in 2016 op grond van hetzelfde feitencomplex heeft gekozen voor handhaving langs strafrechtelijke weg en dat door de strafrechtelijke veroordeling van betrokkene het doel van het tuchtrecht al is verwezenlijkt. Daarnaast heeft het er volgens betrokkene alle schijn van dat klager de tuchtzaak wil gebruiken om zijn bewijspositie in de strafzaak (in hoger beroep) te versterken. Klager gebruikt het tuchtrecht daarmee voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld. Betrokkene heeft de Accountantskamer voorts gevraagd, voor het geval klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen, de tuchtzaak aan te houden totdat onherroepelijk is beslist in de strafzaak. Omdat betrokkene vreest dat zijn verklaring in de tuchtprocedure aan hem zal worden tegengeworpen in de strafprocedure, voelt hij zich op dit moment niet vrij om inhoudelijk verweer te voeren tegen de klacht.

4.3.       Klager heeft daartegenover gesteld dat de inhoud van de tuchtzaak en de strafzaak niet dezelfde is, omdat alleen de deelklacht die ziet op niet-integer gedrag rondom het opmaken van de jaarrekeningen overeenkomt met wat betrokkene strafrechtelijk ten laste is gelegd. Daarnaast heeft klager, na afstemming met de behandelend advocaat-generaal, bij brief van 26 juli 2018 verklaard dat de door betrokkene in de tuchtprocedure af te leggen verklaring niet zal worden gevoegd in de lopende strafzaak, waardoor er volgens klager voor betrokkene geen enkel beletsel bestaat om inhoudelijk verweer te voeren. Voor aanhouding van de tuchtprocedure bestaat geen aanleiding, omdat de strafrechter en de tuchtrechter het feitencomplex beoordelen op basis van verschillende normen, aldus klager.

4.4.       De Accountantskamer overweegt dat het strafrecht en het tuchtrecht naast elkaar kunnen worden ingezet, omdat het gaat om verschillende normschendingen en het tucht- en het strafrecht verschillende doelen dienen. Daar waar het strafrecht voornamelijk een punitief doel dient, beoogt het tuchtrecht vooral de kwaliteit van de accountancy te bewaken en te bevorderen. De Accountantskamer is dan ook bevoegd om een eigen oordeel te geven over de verenigbaarheid van het handelen of nalaten van betrokkene, waarover wordt geklaagd, met de gedrags- of beroepsregels. Gelet hierop bestaat geen grond voor aanhouding van de tuchtprocedure totdat in de strafzaak (onherroepelijk) is beslist. Dat betrokkene zich niet vrij voelt om in de tuchtprocedure inhoudelijk verweer te voeren, leidt niet tot een ander oordeel. Bovendien heeft klager in dit geval toegezegd dat de door betrokkene in de tuchtprocedure af te leggen verklaring niet zal worden gevoegd in de lopende strafzaak, waardoor betrokkene niet hoeft te vrezen dat klager zijn inhoudelijke verweer tegen hem zal gebruiken in de strafprocedure. Dat de beslissing van de Accountantskamer, waarin het verweer van betrokkene wordt weergegeven, openbaar is, waardoor de strafrechter daarvan (ambtshalve) kennis zou kunnen nemen, maakt dat niet anders. Het is aan de strafrechter om te bepalen of de (motivering van de) beslissing van de Accountantskamer in (de beoordeling in) de strafprocedure zal worden betrokken.

4.5.       Voorts overweegt de Accountantskamer dat, nu niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat op voorhand is uitgesloten dat de onderhavige klacht betrekking heeft a) op enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk de Wab bepaalde, dan wel b) op enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, klager ontvankelijk moet worden geacht in zijn klacht. De eventuele omstandigheid dat klager bij de onderhavige door hem aangespannen klachtprocedure (mogelijk) ook een belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, betekent op zichzelf en zonder meer nog niet dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. 

4.6.       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.7.       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8.       Op de controles waarop de door betrokkene afgegeven controleverklaringen over de jaren 2011 tot en met 2015 stoelen, waren de destijds geldende Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NV COS) van toepassing. Dat betekende, voor zover hier van belang, dat de controlerend accountant een controle met een professioneel-kritische instelling diende uit te voeren en dat hij voldoende en geschikte controle-informatie diende te vergaren, en dat laatste omvast mede controle-informatie over het naleven van wet- en regelgeving die van belang is voor de vaststelling van bedragen in  de gecontroleerde financiële overzichten. De betreffende accountant was  ook verantwoordelijk voor het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de financiële overzichten als geheel geen afwijkingen van materieel belang bevatten die het gevolg zijn van fraude en fouten.

4.9.       Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel a. gesteld dat uit de onderzoeksgegevens blijkt dat betrokkene onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de in de jaarrekeningen van [Stichting1] verantwoorde bezoldiging van de bestuurder. Op basis van de informatie die in de accountantsdossiers is aangetroffen had hij kunnen zien dat de in de jaarrekeningen opgenomen bezoldiging niet aansloot bij gezonden facturen en uitbetaalde bedragen. Betrokkene heeft zich bovendien hoofdzakelijk gebaseerd op notulen van vergaderingen van de Raad van Toezicht (terwijl hij twijfels had over het goed functioneren van deze Raad) en op informatie afkomstig van [A]. Volgens klager heeft betrokkene ook niet voldoende kritisch gekeken naar grote posten in de jaarrekening opgenomen onder financiële vaste activa en onder de kortlopende vorderingen en daaraan ten grondslag liggende betalingen en onderliggende documenten. Hierdoor heeft betrokkene niet opgemerkt dat er daadwerkelijk meer aan [A] is uitbetaald dan dat er is verantwoord. Volgens klager was betrokkene er vermoedelijk van op de hoogte dat er meer aan vergoedingen aan [A] is betaald dan dat er werd verantwoord. Ook heeft betrokkene niet opgemerkt dat de opgenomen leningen niet juist konden zijn, omdat er nooit gelden zijn betaald aan de in de leningovereenkomsten vermelde partijen. Daarnaast heeft betrokkene onvoldoende geacteerd naar aanleiding van de overdracht van de aandelen [BV2] door [Stichting1] aan [A] en de belangenverstrengeling die daarbij is ontstaan. Betrokkene heeft evenmin beoordeeld hoeveel in 2015 door [BV2] aan [A] is betaald. Dat was wel relevant, omdat ook bezoldiging vanuit een gelieerde instelling op grond van de Wet normering topinkomens (Wnt) van belang is voor de vraag of de feitelijke beloning lager is dan het volgens de Wnt maximaal toegestane bedrag, aldus klager.

4.10.     Betrokkene heeft ervoor gekozen om in deze tuchtrechtelijke procedure geen inhoudelijk verweer te voeren. Dat staat hem vrij, maar dat neemt niet weg dat hij de verwijten van klager niet heeft weersproken. Gelet op de door klager gegeven onderbouwing is de Accountskamer van oordeel dat voldoende aannemelijk  is geworden dat betrokkene onvoldoende en ongeschikte controle-informatie heeft verkregen bij de controle van de posten in de jaarrekeningen waarop dit klachtonderdeel ziet, waardoor hij geen deugdelijke grondslag heeft verkregen voor de afgegeven controleverklaringen bij de jaarrekeningen van [Stichting1] over de jaren 2011 tot en met 2015. De Accountantskamer is gezien het vorenstaande van oordeel dat betrokkene daardoor niet alleen de hiervoor bedoelde, toepasselijke bepalingen van de NVCOS, maar ook het voor hem geldende fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (artikel 100.4 onder c VGC)/het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) niet heeft nageleefd. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

4.11.     Met betrekking tot klachtonderdeel b. overweegt de Accountantskamer dat op grond van artikel 16 lid 1 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) een instelling een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld, maar uiterlijk binnen 14 dagen, nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, dient te melden. Tot 1 januari 2013 was in het artikellid bepaald dat deze melding binnen 14 dagen moest worden gedaan. Ingevolge artikel 1, eerste lid, sub a, onder 11°, van de Wwft moest betrokkene (en vanaf 1 januari 2013 [BV1]) worden aangemerkt als instelling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Wwft.

4.12.     De Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) heeft in Leidraad 15 ‘Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor belastingadviseurs en accountants’ (versie 10 november 2008) opgenomen. Hierin zijn objectieve en subjectieve indicatoren opgenomen op grond waarvan een transactie als ongebruikelijk moet of kan worden aangemerkt. In februari 2014 heeft de Nba als opvolger van Leidraad 15 Handreiking 1124 gepubliceerd, waarin eveneens Richtsnoeren zijn opgenomen. Op 1 juli 2014 heeft de Nba een verbeterde versie van Handreiking 1124 gebubliceerd met de geactualiseerde Richtsnoeren Wwft.

4.13.     Zowel in Leidraad 15 als in Handreiking 1124 is vermeld dat voor belastingadviseurs en accountants als subjectieve indicator geldt:

  “Transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.”

In bijlage 2 bij Leidraad 15 zijn guidelines opgenomen voor het detecteren van ongebruikelijke transacties. Deze guidelines zijn niet limitatief bedoeld en ook niet als checklist. In Handreiking 1124 wordt voor voorbeelden verwezen naar de Specifieke Leidraad voor onder anderen accountants van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: de Leidraad BFT). In het klaagschrift is een aantal van deze voorbeelden opgesomd.

4.14.     Volgens klager is betrokkene bij de controles van de jaarrekeningen van [Stichting1] gestuit op diverse van de hiervoor bedoelde voorbeelden, omdat sprake was van een structurele en zeer omvangrijke geldstroom zonder dat daar facturen of schriftelijke contractuele verplichtingen tegenover stonden. Daartoe heeft klager uiteengezet dat in de jaren 2011 tot en met 2014 omvangrijke bedragen door [Stichting1] als voorschot werden uitbetaald en geboekt op grootboekrekening [nummer] R/C [E] (de partner van [A]), waarvoor gedurende het jaar geen onderbouwing werd gegeven. Eerst aan het einde van het jaar werden alsnog facturen dan wel leningovereenkomsten ontvangen die deze voorschotbetalingen gedeeltelijk zouden moeten onderbouwen. Op de betreffende facturen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 was niet zichtbaar dat sprake was van voorschotbetalingen die op het uiteindelijk gefactureerde bedrag in mindering werden gebracht. Betrokkene heeft, hoewel hij naar eigen zeggen daarom verschillende malen heeft gevraagd, nooit een managementovereenkomst ontvangen op grond waarvan [A] vanaf 2011 werkzaamheden voor [Stichting1] verrichte. Ook heeft betrokkene leningovereenkomsten of facturen die ten grondslag zouden liggen aan betalingen soms niet ontvangen of pas na aandringen van betrokkene. Verder is in de periode 2011 tot en

met 2015 sprake van een lening aan [A] en een lening aan [BV4], waarvoor geen zekerheden zijn gesteld en waarop, ondanks de in de overeenkomsten vermelde afspraken, geen aflossingen en rentebetalingen hebben plaatsgevonden aldus klager.  

4.15.     Naar het oordeel van de Accountantskamer vormen de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden, die niet door betrokkene zijn weersproken, subjectieve indicatoren, waarin betrokkene aanwijzingen had moeten zien voor ongebruikelijke transacties bij [Stichting1]. Betrokkene had dan ook, nadat hij kennis had gekregen van deze feiten en omstandigheden, binnen de termijn die ervoor stond meldingen van ongebruikelijke transacties moeten doen. Door die meldingen na te laten heeft betrokkene niet alleen gehandeld in strijd met de Wwft, maar heeft hij ook het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (artikel 100.4 onder c VGC)/het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) en het fundamentele beginsel van professioneel gedrag (artikel 100.4 onder e VGC)  niet in acht genomen. Dat betrokkene op [datum] alsnog een melding heeft gedaan, maakt het vorenstaande niet anders. Deze melding is niet tijdig en is bovendien pas gedaan nadat betrokkene in het kader van het strafrechtelijk onderzoek als verdachte was gehoord. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond

4.16.     Ten aanzien van het klachtonderdeel c. heeft klager naar voren gebracht dat betrokkene op de hoogte was van het feit dat de feitelijke vergoedingen aan [A] hoger waren dan de in de administratie en jaarrekening verantwoorde vergoedingen die onder de Balkenendenorm bleven. Volgens klager heeft betrokkene bewust eraan meegewerkt te voorkomen dat de overschrijding van deze norm zichtbaar zou zijn in de jaarrekening. In dit verband heeft klager verwezen naar de geluidsopnamen van twee gesprekken tussen betrokkene en [A] alsmede naar hun e-mailberichten van respectievelijk 18 en 19 januari 2012. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat uit de in het dossier van de controle van de jaarrekening over 2015 aangetroffen e-mailberichten van 14 en 15 juni 2016 kan worden afgeleid dat de notulen van de op [datum] gehouden vergadering van de Raad van Toezicht, gedagtekend [datum], door

betrokkene zijn gedicteerd of in belangrijke mate zijn vormgegeven, terwijl hij niet bij deze vergadering aanwezig was. Daardoor is het onduidelijk of de onderwerpen waarover het gaat in deze e-mailberichten, ooit (op deze manier) zijn besproken en of daarover in een vergadering door de Raad van Toezicht beslissingen zijn genomen. Klager stelt ook dat deze notulen achteraf zijn opgesteld of  aangepast en vermoedelijk geantedateerd zijn.

4.17.     Naar het oordeel van de Accountantskamer is op grond van de door klager overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van het achteraf opstellen van deze notulen of van het antedateren daarvan. Gelet op de e-mailwisseling van 14 en 15 juni 2016 kan echter wel worden aangenomen dat betrokkene een aandeel heeft gehad in het achteraf aanvullen van deze notulen. Doordat gesteld noch gebleken is dat betrokkene zich ervan vergewist heeft dat de onderwerpen die hij aandraagt daadwerkelijk zijn besproken in de betreffende vergadering van de Raad van Toezicht en dat daarover door die Raad besluiten zijn genomen, heeft betrokkene meegewerkt aan het tot stand komen van notulen die onjuiste of onvolledige gegevens bevatten. Ook kan op grond van de geluidsopnamen en de e-mailberichten van 18 en 19 januari 2012 worden aangenomen dat betrokkene bewust eraan heeft meegewerkt dat de overschrijdingen van de Balkenendenorm niet zichtbaar waren in de jaarrekeningen. Gelet op het voorgaande heeft betrokkene in strijd met het voor hem geldende fundamentele beginsel van integriteit (artikel 100.4 onder a VGC en artikel 2 onder b VGBA) gehandeld en heeft hij ook het fundamentele beginsel van professioneel gedrag (artikel 100.4 onder e VGC niet in acht genomen. Daarom is ook dit klachtonderdeel gegrond.

4.18.     Uit het voorgaande volgt dat de klacht in al haar onderdelen gegrond dient te worden verklaard.

4.19.     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling, waarbij de termijn

waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 3 (drie) jaar dient te worden bepaald, passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer

mede in overweging genomen dat betrokkene niet alleen meermalen de fundamentele beginsel van vakbekwaamheid/deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag heeft geschonden, maar ook het fundamentele beginsel van integriteit, en dat de hier aan de orde zijnde gedragingen gedurende een reeks van jaren hebben plaatsgevonden. Verder is meegewogen dat aan betrokkene bij (onherroepelijke) uitspraak van [datum] al de maatregel van tijdelijke doorhaling in de registers voor de duur van drie maanden is opgelegd vanwege gedragingen die in die uitspraak als strijdig met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit zijn gekwalificeerd.   

4.20.     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 3 (drie) jaar;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. I. Tubben (rechterlijke lid) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2019.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.