ECLI:NL:TACAKN:2019:12 Accountantskamer Zwolle 18/1093 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2019:12
Datum uitspraak: 08-02-2019
Datum publicatie: 08-02-2019
Zaaknummer(s): 18/1093 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt betrokkene onder andere dat hij ten onrechte een goedkeurende verklaring van onwaarde heeft verklaard, dat hij rechtens onjuiste conclusies van de Onderwijsinspectie klakkeloos heeft overgenomen en dat hij er daarbij volledig aan voorbij is gegaan dat klaagster rechtshandelingen heeft verricht na advisering door betrokkene. De Accountantskamer heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1093 Wtra AK van 8 februari 2019 van

STICHTING X ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. C. van Oosten,

t e g e n

DRS. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G.A.J. Boekraad.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 29 juni 2018 ingekomen klaagschrift van 28 juni 2018 met bijlagen;

-        het op 18 oktober 2018 ingekomen verweerschrift van 18 oktober 2018.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld op de openbare zitting van 10 december 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster de heer [A] en mevrouw [B], bijgestaan door mr. C. van Oosten en mr. E. van der Veen, advocaten te Leiden, en betrokkene, bijgestaan door mr. G.A.J. Boekraad, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde op de zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] als registeraccountant ingeschreven in het register van (thans) de Nba. Betrokkene is werkzaam voor [accountantskantoor] ([accountantskantoor]).

2.2       Klaagster is een kenniscentrum voor procestechniek, milieutechniek, laboratoria en fotonica. Tot 1 augustus 2015 voerde klaagster wettelijke taken uit op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2.3       Klaagster maakte deel uit van de [C]-groep, waar ook [BV1] ([BV1]) deel van uitmaakte. Sinds 2008 heeft [BV1] een groot deel van de bedrijfsvoering van klaagster verzorgd. Daartoe hebben partijen op 15 februari 2008 een dienstverleningsovereenkomst, hierna: Dienstverleningsovereenkomst, (bijlage 1 bij het verweerschrift) gesloten. In die overeenkomst staat over de looptijd en beëindiging onder meer het volgende:

“(…)

10.1     De Dienstverleningsovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 5 jaar, ingaande op de dag der ondertekening van de Dienstverleningsovereenkomst door partijen. Ieder der Partijen is gerechtigd de Dienstverleningsovereenkomst tegen het einde van deze periode van 5 jaar op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar.

  10.2      Na ommekomst van de periode van 5 jaar en zonder dat tijdige opzegging als bedoeld in artikel 10.1 heeft plaatsgehad, zal de Dienstverleningsovereenkomst stilzwijgend worden verlengd met telkens een periode van 2 jaar. Ieder der partijen is gerechtigd de Dienstverleningsovereenkomst tegen het einde van een periode van 2 jaar op te zeggen per aangetekend schrijven met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar”.

2.4       Als gevolg van nieuw kabinetsbeleid heeft klaagster haar wettelijke taken per 1 augustus 2015 moeten overdragen aan de [stichting1] ([stichting1]). Op 16 juni 2015 hebben klaagster, [BV2], hierna: [BV2], en [stichting1] een overeenkomst tot overdracht (bijlage 8 bij het verweerschrift) gesloten. Hierin is in artikel 2.4 bepaald dat klaagster een voorlopige overdrachts- of liquidatiebalans per de verwachte overgangsdatum zal opstellen met daarin de activa en passiva behorende tot het publieke vermogen. Verder is afgesproken dat klaagster een financieel verslag zal opstellen over de eerste zeven maanden van 2015 dat voldoet aan de richtlijnen voor de jaarverslaggeving en is voorzien van een goedkeurende controleverklaring.

2.5       De Dienstverleningsovereenkomst is op 24 april 2014 door klaagster opgezegd. Klaagster en [BV1] stelden in overleg vast dat de Dienstverleningsovereenkomst na de opzeggingsbrief nog doorliep tot 15 februari 2017, terwijl klaagster haar taken per 1 augustus 2015 moest overdragen. Vervolgens hebben zij besproken op welke wijze [BV1] voor de eerdere beëindiging van de Dienstverleningsovereenkomst zou worden gecompenseerd.

2.6       Op 26 mei 2015 heeft betrokkene de opdracht aanvaard om ten aanzien van de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015 een onderzoeksrapport op te stellen in overeenstemming met Standaard 3400  van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie), hierna: Standaard 3400. In de opdrachtbevestiging van die datum staat onder meer het volgende:

“(…)

De voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015 is de verantwoordelijkheid van de directie.

Wij zullen de opdracht uitvoeren en over de uitkomsten rapporteren in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3400. Dit betekent dat wij in ons onderzoeksrapport een beperkte mate van zekerheid verstrekken over de door het bestuur in de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015 gehanteerde uitgangspunten en veronderstellingen. Deze mate van zekerheid is lager dan die welke aan een opdracht tot het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid kan worden ontleend.

(…)

Criteria

De criteria aan de hand waarvan wij de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015 evalueren zijn uiteengezet in de brief d.d. 4 maart 2015 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, kenmerk ‘transitie wettelijke taken kenniscentra naar de [stichting1]’ en betreffen:

‘Verder stelt ieder kenniscentrum een voorlopige overdrachts- dan wel liquidatiebalans op per 31 juli 2015 die tevens als bijlage bij de conceptovereenkomst en de definitieve overdrachtsovereenkomst wordt gevoegd. Hierin worden alle activa en passiva opgenomen en toegelicht, inclusief voor wat betreft de vaste activa een korte toelichting van de staat van het actief. Vorderingen en schulden worden toegelicht naar hun ontstaan en aard. (…)”

2.7       Op 22 juni 2015 hebben [BV2] en klaagster de Overeenkomst tot afkoop Dienstverleningsovereenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat de afkoopsom voor de kosten voor huur en overhead over de periode 1 augustus 2015 tot 15 februari 2017 € 590.000,-- bedraagt. In artikel 3.1. van deze overeenkomst is bepaald:

“Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting voor alle aanspraken anders dan vervat in deze overeenkomst. Tevens komen partijen overeen niets meer van elkaar te vorderen zodra aan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst zijn voldaan”. 

Daarnaast zijn [BV2] en klaagster in november 2015 overeengekomen dat klaagster [BV2] een bedrag van € 755.000,-- verschuldigd is wegens winstderving en de afbouw van activiteiten.

2.8       Op 24 juni 2015 heeft betrokkene een onderzoeksrapport (bijlage 2 bij het klaagschrift) aan klaagster gezonden. Daarin staat onder meer het volgende:

“(…)

Conclusie en oordeel

Op grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niet gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015, en de daaraan ontleende gegevens in de bijlage van de overeenkomst tot overdracht.

Naar ons oordeel is de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015, op een juiste wijze opgesteld, op basis van de veronderstellingen en criteria zoals vermeld in dit rapport en de toelichtingen zoals uiteengezet in de toelichtingen behorende bij Bijlage 7 (bedoeld wordt de voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015, opmerking Accountantskamer), waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening in aanmerking zijn genomen. (…)”

2.9       Op 14 oktober 2015 heeft betrokkene de opdracht aanvaard om ten aanzien van het financieel verslag van Stichting [X] over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015 de accountantscontrole uit te voeren.

2.10     Op 22 december 2015 heeft betrokkene een goedkeurende controleverklaring bij het betreffende financieel verslag afgegeven. Daarin staat onder meer het volgende:

“(…)

Oordeel

Naar ons oordeel zijn de financiële overzichten van Stichting [X] voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015 in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld op basis van de eisen voor financiële verslaggeving, in overeenstemming met de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Voorts voldoen de in het financieel verslag verantwoorde baten, lasten en /balansmutaties over de periode  1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015, in alle van materieel belang zijnde aspecten, aan de eisen van financiële rechtmatigheid. (...)”

2.11     Conform de afspraken heeft klaagster de goedkeurende controleverklaring van betrokkene aan [stichting1] gezonden, met daarin onder meer het verzoek om de schuld van € 755.000,-- aan [BV2] te betalen.

2.12     Op 10 maart 2016 heeft de Inspectie van het Onderwijs aan klaagster meegedeeld dat is vastgesteld dat belangrijke posten in het financieel verslag over de eerste 7 maanden van 2015 fors afwijken van de voorlopige overdrachtsbalans en dat om die reden een rechtsmatigheidsonderzoek zal plaatsvinden naar het financieel verslag over 2015 en de jaarstukken vanaf 2012. Op 7 oktober 2016 heeft de Inspectie betrokkene het conceptrapport met de bevindingen van de review toegezonden, waarna het is besproken met [accountantskantoor].

2.13     Op 12 december 2016 heeft betrokkene het volgende aan klaagster geschreven (bijlage 8 bij het klaagschrift):

“(…)

Op 7 december 2016 hebben wij met u overleg gehad over de financiële overzichten over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015 van Stichting [X] (hierna te noemen [X]). Naar aanleiding van een onderzoek van de Inspectie Onderwijs zijn er vragen gerezen over de rechtmatigheid van een tweetal verplichtingen die door [X] zijn aangegaan in het kader van de beëindiging van de contractuele relatie met een leverancier van respectievelijk € 590.000,- en € 755.000,-. Bij nadere beoordeling van de feiten en omstandigheden is gebleken dat voor het toetsen van deze aangegane verplichtingen en de bepaling van de toegekende bedragen onvoldoende geschikte controle-informatie voorhanden is. Voorts is gebleken dat het normenkader voor rechtmatigheid zoals vastgesteld door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan deze verplichtingen worden getoetst voor meerdere uitleg vatbaar is. Door ons is als accountant dan ook niet vast te stellen in hoeverre de tussen partijen overeengekomen vergoedingen voor de beëindiging van de relatie voldoen aan het normenkader zoals vastgesteld door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als gevolg hiervan concluderen wij dat er onvoldoende geschikte controle-informatie beschikbaar is voor de onderbouwing van onze goedkeurende controleverklaring bij de financiële overzichten voor de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2015 en dat in een dergelijke situatie door ons een verklaring van oordeelonthouding moet worden afgegeven. Wij informeren u dan ook dat wij de door ons op 22 december 2105 afgegeven controleverklaring behorende bij de financiële overzichten voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juli 2015 van onwaarde verklaren en dat deze controleverklaring niet meer mag worden gepubliceerd en/of met derden worden gedeeld.

(…)”

2.14     Bij brief van 19 december 2016 heeft klaagster [accountantskantoor] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de intrekking van de goedkeurende controleverklaring.

Op 22 december 2016 heeft [accountantskantoor] laten weten geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele schade te aanvaarden en de werkzaamheden voor klaagster per direct te zullen staken.

2.15     Op 22 december 2016 heeft de Inspectie haar definitieve rapport uitgebracht. De Inspectie is van oordeel dat de controle niet toereikend is uitgevoerd, betrokkene een controleverklaring met een onjuiste strekking heeft afgegeven en ten onrechte de overheadkosten van € 590.000,-- en de herrekening korting tarieven van € 755.000,-- heeft geaccepteerd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene had de goedkeurende verklaring niet mogen intrekken;

b. betrokkene heeft de rechtens onjuiste conclusies van de Onderwijsinspectie klakkeloos overgenomen, zonder zich hierover een eigen oordeel te vormen aan de hand van deugdelijk onderzoek en het vergaren van nadere inlichtingen bij klaagster;

c. betrokkene is er daarbij volledig aan voorbij gegaan dat klaagster rechtshandelingen heeft verricht richting [BV1] en verplichtingen naar zich toe heeft getrokken enkel en alleen na 1) daartoe verkregen adviezen van betrokkene, 2) vooraf bij betrokkene ingewonnen oordelen over de rechtmatigheid van de schadevergoedingen en 3) doordat betrokkene over de voorlopige overdrachtsbalans een Standaard 3400-verklaring heeft afgegeven.

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Met betrekking tot klachtonderdeel a. overweegt de Accountantskamer dat de tussen klaagster en [BV2] afgesproken kortingsregeling, waarop de tegemoetkoming van € 755.000,-- is gebaseerd, niet schriftelijk is vastgelegd en dat  klaagster desgevraagd voor deze post evenmin een andere onderbouwing kon leveren die voldoende controle-informatie zou vormen, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat het bedrag van € 755.000,-- ver boven de materialiteitsgrens lag. Ook heeft klaagster niet goed kunnen uitleggen hoe het kan dat zij in november 2015 met [BV2] heeft afgesproken dat deze recht had op de tegemoetkoming van € 755.000,--, terwijl in de overeenkomst van 22 juni 2015 het in overweging 2.7 geciteerde artikel 3.1 met betrekking tot finale kwijting is opgenomen. Reeds op grond hiervan heeft betrokkene, nadat de Onderwijsinspectie hem hierover vragen had gesteld, terecht de conclusie getrokken dat hij onvoldoende controle-informatie voor (instandhouding van) zijn oorspronkelijke oordeel had. Nu klaagster slechts klaagt over het naar haar mening ten onrechte intrekken van de controleverklaring en niet over het in eerste instantie afgeven daarvan, kan in het midden blijven of betrokkene de goedkeurende controleverklaring terecht heeft afgegeven. In het kader van de klacht is slechts relevant dat betrokkene naar aanleiding van het onderzoek van de Onderwijsinspectie terecht heeft geconcludeerd dat hij niet over voldoende en geschikte controle-informatie beschikte om zijn oordeel over deze post te onderbouwen en dat deze controle-informatie ook door herstelwerkzaamheden niet kon worden verkregen. De Accountantskamer is daarom van oordeel dat betrokkene de goedkeurende controleverklaring terecht van onwaarde heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.5       In klachtonderdeel b. verwijt klaagster betrokkene samengevat dat hij de conclusies van de Onderwijsinspectie klakkeloos heeft overgenomen. 

Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat het onderzoek door de Onderwijsinspectie ongeveer zes maanden in beslag nam, hetgeen veel langer is dan de gebruikelijke termijn van twee weken. In die periode heeft betrokkene zeker driemaal met de Inspectie overleg gevoerd. Tegelijkertijd had de Onderwijsinspectie ook overleg met klaagster. Na de overleggen hadden betrokkene en klaagster contact met elkaar (veelal per e-mail) om informatie uit te wisselen. De juridische afdeling van [accountantskantoor] was ook bij het onderzoek betrokken. Klaagster heeft op de zitting bevestigd dat zij in die periode inderdaad veelvuldig contact met betrokkene heeft gehad. De in klachtonderdeel b. vervatte stelling ontbeert dan ook feitelijke grondslag en kan geen doel treffen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.6       In klachtonderdeel c. stelt klaagster zich op het standpunt dat betrokkene bij het maken van de afspraken met [BV1] een adviserende rol had en dat zij de door hem gegeven adviezen heeft opgevolgd. Onder die omstandigheden kan het intrekken van de goedkeurende controleverklaring niet aan de orde zijn, aldus klaagster.

4.7       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene nadrukkelijk heeft betwist dat hij klaagster op enigerlei wijze heeft geadviseerd. Er is geen schriftelijke opdrachtbevestiging in het geding gebracht die op het tegendeel wijst. Namens klaagster is op de zitting verklaard dat betrokkene weliswaar niet expliciet om advies is gevraagd, maar dat de cijfers wel aan hem zijn voorgelegd en dat bij klaagster de indruk ontstond dat betrokkene hierover heeft meegedacht. Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat zijn verzoeken om nadere informatie en onderbouwing voortvloeiden uit zijn controle-opdracht en erop gericht waren voldoende en geschikte controle-informatie over deze posten te verkrijgen. Niet aannemelijk is dan ook geworden dat betrokkene klaagster heeft geadviseerd op de wijze zoals geschetst in het klaagschrift. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, leidt het enkele feit dat betrokkene bij zijn controlewerkzaamheden de door klaagster overeengekomen schadebedragen heeft geaccepteerd en overgenomen niet tot de conclusie dat betrokkene ook opereerde in de rol van adviseur.

4.8       De klacht dient dan ook - in al haar onderdelen - ongegrond te worden verklaard.

4.9        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. A.A.J. Lemain (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2019.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.