ECLI:NL:TACAKN:2018:86 Accountantskamer Zwolle 18/921 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:86
Datum uitspraak: 14-12-2018
Datum publicatie: 14-12-2018
Zaaknummer(s): 18/921 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Opdracht tot waarderen aandelen van Holding in opdracht van een van de aandeelhouders. Betrokkene heeft standaard 5500N toegepast maar zich niet gehouden aan de paragrafen 19 en 29 van deze standaard. Rapport behelst inhoudelijk op alle onderdelen waarover is geklaagd tekortkomingen. Die tekortkomingen en de herhaalde mededeling dat zijn opdrachtgever de tegenpartij van klaagster is, duiden erop dat betrokkene zich bij zijn afwegingen ongepast heeft laten beïnvloeden door zijn opdrachtgever. Betrokkene heeft bovendien aan de Holding en niet aan de opdrachtgever gedeclareerd zonder zich bewust te zijn van het gevolg daarvan voor een zuivere btw-afdracht door de Holding. Klacht in alle onderdelen gegrond. Tijdelijke doorhaling voor drie maanden.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/921 Wtra AK van 14 december 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. drs. S. Bharatsingh

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde: [A]

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 28 mei 2018 ingekomen klaagschrift van 24 mei 2018 met bijlagen;

-        het op 20 juni 2018 ingekomen verweerschrift van 18 juni 2018 met bijlagen;

-        het op 25 juni 2018 ingekomen aanvullende klaagschrift van 22 juni 2018 en de op 27 juni 2018 ontvangen nadere bijlagen van klaagster;

-        de op 29 juni 2018 ingekomen brief van betrokkene van 28 juni 2018;

-        het op 24 augustus 2018 ingekomen aanvullende verweerschrift van 23 augustus 2018 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 26 oktober 2018 waar zijn verschenen: klaagster, bijgestaan door mr. drs. S. Bharatsingh advocaat te Hilversum, en betrokkene, bijgestaan door [A].

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar accountant en verbonden aan [accountantskantoor].

2.2       Klaagster is samen met haar broer [B] (hierna ook: [B]), elk voor 50%, houder van de gewone aandelen in [C] Holding B.V. (hierna: de Holding). Klaagster heeft haar aandelen in 1999 van haar vader, [D] (hierna: [D]),  gekocht voor fl 800.000. [D] is op 1 juli 2017 overleden.

2.3       In zijn testament heeft [D] ten laste van klaagster al haar (certificaten van) aandelen in de Holding als sublegaat aan [B] gelegateerd met de bepaling dat de levering plaats dient te vinden uiterlijk binnen zes maanden na zijn overlijden tegen de waarde in het economisch verkeer, vast te stellen conform artikel 5 van de statuten van de Holding of conform een tussen klaagster en [B] overeengekomen andere wijze van waardering. [B] heeft schriftelijk aan klaagster meegedeeld dat hij de aandelen van klaagster wil overnemen. Klaagster en [B] zijn in het testament benoemd tot erfgenamen van [D]. De rechten die klaagster aan het testament kan ontlenen, vervallen indien (kort gezegd) de aandelen van klaagster niet tijdig eigendom van [B] zijn geworden.  

2.4       In opdracht van de directie van de Holding van 30 oktober 2017 heeft [E] AA de waarde berekend van de Holding per 30 juni 2017. Op 21 november 2017 heeft hij een concept van die berekening aan de directie doen toekomen. Volgens die berekening bedraagt de waarde van de onderneming € 1.701.725.

2.5       De eerdergenoemde termijn van zes maanden is op voorstel van [B] in december 2017 door partijen verlengd van 1 januari 2018 tot 1 maart 2018.

2.6       [B] heeft betrokkene opdracht verstrekt tot waardering van de aandelen van de Holding. In de opdrachtbevestiging van 25 januari 2018 staat dat de opdracht wordt uitgevoerd in overeenstemming met Standaard 4400N van de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS) en dat het rapport dat wordt samengesteld niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming aan anderen ter beschikking mag worden gesteld.

2.7       Bij brief van 14 februari 2018 heeft betrokkene aan [B] geschreven dat hij de opdracht, na zich ingelezen te hebben en zich de materie eigen te hebben gemaakt,  niet in overeenstemming met Standaard 4400N van de NVCOS heeft uitgevoerd, maar in overeenstemming met Standaard 5500N.

2.8       Op 16 februari 2018 heeft betrokkene zijn waarderingsrapport (hierna: het rapport) aan [B] uitgebracht. Daarin staat onder meer: 

“ Algemeen

Uw opdracht behelst u te informeren omtrent de waarde van de aandelen in [C] Holding B.V.

(...)

In het testament zijn bepalingen opgenomen betreffende de waardering van het aandelenpakket in [C] Holding B.V. wat door uw zuster dient te worden overgedragen aan u.

Deze bepalingen luiden:

“De aandelen dienen te worden afgegeven tegen de waarde in het economische verkeer, vast te stellen conform het bepaalde in artikel 5 van de statuten”.

In artikel 5 lid 2 van de statuten is vermeld:

“... en wat die gewone aandelen betreft tegen de prijs, welke -tenzij de aanbieder en reflectanten eenparig anders overeenkomen- zal worden vastgesteld door  één of meer onafhankelijke deskundigen, die door de aanbieder en reflectanten in gemeen overleg zullen worden benoemd...”

U heeft een accountant aangezocht; uw zuster heeft dit (vooralsnog) nagelaten.

Omdat u inzage wenst te krijgen in de waarde van de aandelen in [C] Holding B.V. in handen van uw zuster, heeft u ondergetekende opdracht gegeven u te informeren.

(…)

Conclusie

Ondergetekende taxeert de waarde van het aandelenpakket bestaande uit 50 gewone aandelen in het geplaatste- en gestorte aandelenkapitaal in [C] Holding B.V., in handen van mevrouw [X] op basis van voormelde gegevens en berekeningen op € 757.361,- negatief. Zou u het aandelenpakket desondanks toch willen verwerven, dan kunt u overwegen om in onderhandeling te treden, waarbij u genoegen neemt met een lager bedrag aan bijbetaling. In het geval u bereid zou zijn om alle toekomstige lasten en risico’s voor uw rekening te laten komen zou u kunnen overwegen om de aandelen om niet, of eventueel tegen het symbolische bedrag van €1,- te laten overdragen”.       

2.9       Het rapport is door [B], vertegenwoordigd door belastingadviseur drs. [F] RB (hierna: [F]), ingebracht in een door klaagster aangespannen kort geding procedure. In het vonnis van [datum] van de rechtbank Midden-Nederland in dat geding is de vordering van klaagster om de per 1 maart 2018 aflopende termijn waarbinnen klaagster haar aandelen op straffe van onterving aan [B] diende te leveren, afgewezen omdat die vordering zich niet leende voor behandeling in kort geding, maar daarover alleen in een bodemprocedure kan worden beslist. 

2.10     In e-mails van 8 maart 2018 en in een telefonisch onderhoud op 12 maart 2018 heeft klaagsters raadsman aan betrokkene een afschrift gevraagd van de bescheiden die aan hem ter beschikking zijn gesteld met het oog op het door hem opgestelde rapport en een afschrift van het totale door betrokkene gevormde dossier. Hij heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd te willen laten beoordelen in hoeverre de conclusie dat de aandelen een negatieve waarde vertegenwoordigen, juist is, en erop gewezen dat klaagster  aandeelhoudster is van de Holding die de opdracht voor het rapport heeft verstrekt.

2.11     In e-mailberichten van 8 maart 2018 en 12 maart 2018 en in het telefonisch onderhoud van 12 maart 2018 heeft betrokkene de verzoeken afgewezen. Daarbij heeft hij klaagsters raadsman laten weten dat de opdracht betreffende de waardering van de aandelen was verstrekt door [B].

2.12     In een e-mail van 18 april 2018 heeft betrokkene klaagsters raadsman in reactie op diens herhaalde verzoek van 20 maart 2018 om hem een kopie te verstrekken van alle bescheiden die aan hem ter beschikking zijn gesteld met het oog op het door hem opgestelde rapport, bericht dat hij niet aan dit verzoek zal voldoen.

2.13     Betrokkene heeft facturen, gedateerd 7 maart 2018, 9 april 2018 en 6 juni 2018 aan de Holding gestuurd voor onder meer het opstellen van het rapport, besprekingen met [F], correspondentie en besprekingen met klaagsters raadsman, lezen van de klacht van klaagster, correspondentie met zijn gemachtigde en voor ‘reaktie op klaagschrift schrijven’.

2.14     Bij brief van 16 juli 2018 heeft [B] aan betrokkene geschreven dat betrokkene in zijn opdracht, ten behoeve van zijn persoonlijke oordeelsvorming en met het oog op de onderhandelingen met klaagster over de prijs van haar aandelen in de Holding, een indicatie van de waarde van de aandelen heeft gegeven, dat klaagster in de precontractuele fase waarvan sprake is, aan te merken is als zijn tegenpartij en dat hij betrokkene verbiedt om klaagster enige informatie over zijn waardebepaling te verstrekken.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters  gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft geweigerd een afschrift van het dossier dat ten grondslag heeft gelegen aan zijn rapport aan klaagster te verstrekken;
  2.  de door betrokkene vastgestelde waarde van de aandelen van de Holding is niet deugdelijk;
  3. betrokkene heeft niet de specifieke kennis voor het waarderen van aandelen en heeft daarvoor niet de gangbare waarderingsmethode gebruikt;
  4. betrokkene heeft cijfers onvoldoende doorgrond;
  5. betrokkene heeft aannames gedaan zonder deze te verifiëren;
  6. betrokkene heeft niet vermeld wat het gevolg zal zijn voor de waardering van de aandelen indien de Holding wel blijkt te beschikken over essentiele documenten aangaande de pensioentoezegging;
  7. betrokkene heeft een vordering van de Holding op klaagster ten onrechte als volledig oninbaar aangemerkt;
  8. betrokkene heeft aan de Holding gefactureerd in plaats van aan zijn opdrachtgever [B].

3.3       Wat door/namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) maar - voor zover het daartoe kan dienen - als ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster  is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Tegen klachtonderdeel a. heeft betrokkene zich verweerd met de stelling dat klaagster de door haar gewenste informatie voor het door haar laten vervaardigen van een waarde-indicatie had dienen op te vragen bij de Holding. De geheimhoudingsverplichting van betrokkene verzet zich volgens betrokkene tegen het verstrekken van die informatie door betrokkene. Daarnaast heeft betrokkene benadrukt dat [B] zijn cliënt is en ter zitting nogmaals onder de aandacht gebracht dat klaagster diens tegenpartij is.

4.5       Op grond van artikel 16 van de VGBA rust op een accountant de verplichting tot vertrouwelijkheid. Dat houdt volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer in dat de acc countant het vertrouwelijke karakter van informatie die hij in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen heeft verkregen, eerbiedigt en dat hij deze informatie zonder specifieke machtiging daartoe niet aan een derde bekend maakt, tenzij wettelijk of beroepshalve een recht of plicht daartoe bestaat. Aan betrokkene kan worden toegegeven dat er geen (wettelijke) verplichting bestaat tot het verstrekken van stukken die hij in het kader van de uitvoering van de opdracht van [B] zelf heeft vervaardigd. Dat neemt niet weg dat betrokkene zich had dienen te realiseren dat klaagster ook heeft verzocht om stukken die door de Holding aan hem ter beschikking waren gesteld. Uit het rapport blijkt dat betrokkene beschikte over jaarrekeningen van de Holding en van haar (klein)dochters, aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting, taxatierapporten, administratieve “uitlijstingen” en de begroting over 2018. Omdat klaagster in haar hoedanigheid van aandeelhoudster zonder meer aanspraak heeft op inzage in of verstrekking van de jaarrekeningen van de Holding en haar (klein)dochters had betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer [B] daarop naar aanleiding van het verzoek van klaagster dienen te wijzen en verder, omdat [B] het rapport zelf had ingebracht in een door klaagster aangespannen kort geding, moeten onderzoeken of [B] bereid was hem toestemming te geven klaagster afschriften te doen toekomen van alle andere stukken afkomstig van de vennootschap. Door dat achterwege te laten en het verzoek van klaagster eenvoudigweg met een verwijzing naar zijn geheimhoudingsplicht (onder de VGBA de verplichting tot vertrouwelijkheid) geheel af te wijzen heeft betrokkene niet zorgvuldig en in strijd met het op grond van artikel 2 onder d. geldende fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld. Klachtonderdeel a. is hierom gegrond.

4.6       In klachtonderdeel b.  verwijt klaagster betrokkene dat de door hem vastgestelde waarde van de aandelen niet deugdelijk is en in de klachtonderdelen c. tot en met g. specificeert zij wat er in haar optiek schort aan de waardebepaling. De Accountantskamer ziet hierin aanleiding deze klachtonderdelen hierna gezamenlijk te behandelen.

4.7       Algemeen uitgangspunt (en vaste jurisprudentie van de Accountantskamer) is dat de door een accountant in een uitgebracht rapport opgenomen conclusies een deugdelijke grondslag dienen te hebben en dat dat al helemaal geldt als de accountant erop bedacht dient te zijn dat zijn opdrachtgever het rapport in een geding inbrengt. Betrokkene heeft aangevoerd het rapport nimmer met het oog op een gerechtelijke procedure te hebben opgesteld, maar hij had naar het oordeel van de Accountantskamer al bij het aanvaarden van de opdracht van [B] het gebruik door [B] in een procedure kunnen voorzien, omdat hij wist dat deze hem had benaderd in verband met de uitvoering van het testament van [D], hij wist dat [B] en klaagster bij de waardebepaling tegengestelde belangen hadden, hij wist dat klaagster en [B] op grond van de statuten van de Holding voor de bepaling van de waarde gezamenlijk moeten optreden en omdat hij had geconcludeerd tot een voor klaagster zeer nadelige waarde, die aanzienlijk verschilde van de waarde die eerder door [E] AA was berekend, van welke berekening betrokkene kennis droeg toen hij de opdracht aanvaardde. De Accountantskamer laat in het midden of betrokkene, gelet op wat hij zich had moeten realiseren over het gebruik van zijn rapport, terecht gekozen heeft voor toepassing van Standaard 5500N, omdat de klacht niet daarop ziet.

4.8       De Accountantskamer stelt verder vast dat betrokkene de in paragraaf 19 van Standaard 5500N opgesomde elementen niet in de (aangepaste) opdrachtbevestiging heeft opgenomen en dat het rapport niet alle in paragraaf 28 onder a. tot en met k. genoemde elementen bevat. Betrokkene heeft zich dus niet aan deze bepalingen gehouden.

4.9       In paragraaf 28 van Standaard 5500N is onder meer bepaald dat het rapport een beschrijving van de bevindingen dient te bevatten. Zoals hiervoor al is overwogen, dienen deze bevindingen een deugdelijke grondslag te hebben. Dat houdt in dat de bevindingen, waaronder ook de conclusies zijn begrepen,  dienen te volgen uit de beschikbare gegevens en voor zover dat niet zo is, dient het rapport duidelijke voorbehouden te bevatten, en voor zover ook andere conclusies mogelijk zijn,  moeten de redenen waarom die conclusies niet getrokken zijn, worden vermeld.

4.10     Tegen deze achtergrond overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.10.1  Op de eerste plaats had betrokkene in zijn rapport dienen uiteen te zetten welke methode of welke maatstaven hij voor de waardering van de aandelen heeft gehanteerd om inzichtelijk te maken volgens welke berekening hij tot de (indicatie) van de waarde is gekomen. Aan deze eis is in dit geval niet voldaan. Betrokkene heeft in het rapport eerst een aantal waarderingsmethoden opgesomd, één daarvan als wetenschappelijk onderbouwd gekenschetst en daarna al deze methoden als minder geschikt dan wel als ongeschikt aangemerkt om de aandelen te waarderen. Aansluitend wordt dan weer gesteld dat het inschatten van de toekomstige resultaten en kasstroom wel van belang is om te komen tot waardering van de ondernemingsactiviteiten.

4.10.2  In het rapport wordt aandacht besteed aan de verplichtingen van de Holding op grond van de pensioenaanspraken van [B] In dat kader heeft betrokkene  vastgesteld dat enkele essentiële documenten in het pensioendossier van de vennootschappen ontbreken, maar daarbij niet vermeld om welke documenten het gaat. Daardoor is de conclusie dat de pensioenregeling vanwege het ontbreken van essentiële documenten mogelijk niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving gebrekkig onderbouwd, te meer omdat de strijdigheid met wet- en regelgeving niet wordt toegelicht. Datzelfde geldt voor de vermelding dat de mogelijke fiscale claim in verband met het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde van deze pensioenvoorziening minimaal € 1.500.000 bedraagt. Vervolgens heeft betrokkene opgetekend dat de dotatie aan de pensioenvoorziening ten laste van het resultaat € 437.965 moet bedragen, maar de relevante elemenenten uit de actuariële berekening, die daaraan ten grondslag ligt, niet toegelicht en ook niet bij het rapport gevoegd.

4.10.3  Verder is in het rapport vermeld dat een vordering op klaagster mogelijk geheel of gedeeltelijk oninbaar zal blijken te zijn. In verband daarmee is in het rapport een voorziening van 100 procent aangenomen. Niet alleen ontbreekt in het rapport daarvoor een duidelijke motivering (betrokkene volstaat met een verwijzing naar de positie van klaagster als aandeelhoudster en naar de gevolgen van de bepalingen in het testament van [D]), die vanwege de eis van een deugdelijke grondslag wel had mogen worden verwacht, maar ook heeft betrokkene, naar ter zitting is gebleken, daarvoor een grondslag gehanteerd die ondeugdelijk is. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat [B] hem heeft laten weten dat hij de vordering niet zou innen. Omdat [B] niet heeft uitgelegd waarom hij dat niet zal gaan doen en betrokkene hiernaar kennelijk geen verder onderzoek heeft gedaan, rechtvaardigt alleen deze mededeling naar het oordeel van de Accountantskamer niet dat er voor de (gehele) vordering een voorziening wordt opgenomen. 

4.10.4  Daarnaast heeft betrokkene de benodigde vervangingsinvesteringen in verband met de leeftijd van het wagenpark zonder enige verklaring of uitleg geschat en strookt de noodzaak daarvan niet met de eerder in het rapport opgenomen conclusie dat ten aanzien van de ondernemingsactiviteiten in enigerlei mate sprake is van gebrek aan voldoende continuïteit. Bovendien ligt het niet zonder meer voor de hand dat een dergelijke vervanging invloed heeft op het vermogen van de Holding en daarmee op de waarde van de aandelen.  

4.10.5  De aanname van betrokkene dat de bedrijfspanden onderhoud behoeven is zonder toelichting, die ontbreekt, niet logisch omdat de bedrijfspanden volgens het rapport op 7 december 2017 door een taxateur zijn getaxeerd naar de marktwaarde, waaraan inherent is dat als maatstaf is genomen de staat waarin de bedrijfspanden zich bevinden, zodat aangenomen mag worden dat bij deze taxatie rekening is gehouden met het benodigde onderhoud.

4.10.6  En tenslotte mag het zo zijn, zoals betrokkene heeft aangevoerd, dat hij de waardebepaling heeft opgesteld in opdracht van [B] met het doel dat deze zijn onderhandelingspositie zou kunnen bepalen, maar dat neemt niet weg dat ondanks het vertegenwoordigen van dit bijzondere belang de eis van objectiviteit van artikel 11 VGBA onverkort van kracht blijft, zoals ook in standaard 5500N in paragraaf 13 is bepaald. De wijze waarop betrokkene gezien wat hiervoor is geoordeeld, uitvoering heeft gegeven aan de opdracht en blijft benadrukken dat klaagster de tegenpartij van [B] is, duidt echter veeleer op ongepaste beïnvloeding door de opdrachtgever van de afwegingen van betrokkene. Aldus heeft betrokkene niet alleen gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, maar ook met het fundamentele beginsel van objectiviteit.

4.11     Klachtonderdelen b. tot en met g. zijn gelet op het vorenstaande gegrond.

4.12     In klachtonderdeel h. beklaagt klaagster zich over het feit dat betrokkene de factuur voor zijn werkzaamheden in opdracht van [B] in rekening heeft gebracht bij de Holding, niet zijnde zijn opdrachtgever. Dit verwijt is eveneens gegrond. Ook als [B] de kosten uiteindelijk voor zijn rekening zou nemen, zoals betrokkene heeft verklaard, ligt deze handelwijze eenvoudigweg niet voor de hand, omdat [B] de opdrachtgever van betrokkene was en betrokkene zich bij zijn handelwijze bewust diende te zijn van het gevolg daarvan voor een zuivere BTW-afdracht door de Holding. Voor zover betrokkene geen probleem in zijn handelwijze heeft gezien, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, omdat de kosten van de door klaagster en [B] gezamenlijk benoemde deskundige volgens de statuten te zijner tijd aan de Holding in rekening mogen worden gebracht, biedt dat verweer geen soelaas, omdat betrokkene niet een in gemeen overleg benoemde deskundige is, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2,. van de statuten van de Holding.    

4.13     Nu de klacht gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs voor de duur van drie maanden passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer erop gelet dat betrokkene een gebrekkig waarderingsrapport heeft opgesteld dat wat de vorm betreft niet voldoet aan de standaard die betrokkene zelf in acht stelt te hebben genomen, en qua inhoud op alle onderdelen waarover is geklaagd tekortkomingen behelst. Bovendien duidt het resultaat van betrokkenes werkzaamheden erop dat hij alleen oog heeft gehad voor de belangen van zijn opdrachtgever. Mede als gevolg van de uitkomst van de werkzaamheden van betrokkene is klaagster in een benarde positie gemanouvreerd wat betreft de uitvoering van haar vaders testament. Meegewogen is ook dat betrokkene ter zitting geen enkel besef heeft getoond van zijn onjuiste handelwijze, maar in plaats daarvan heeft geopperd dat klaagster misbruik van het klachtrecht maakt. Ook is acht geslagen op de beslissing van de Accoutantskamer van 13 december 2010, waarbij aan betrokkene de maatregel van waarschuwing is opgelegd voor disproportioneel en inadequaat handelen en het in dat kader schenden van de geheimhoudingsplicht, en op de beslissing van de Accountantskamer van 14 april 2014, waarbij nogmaals de maatregel van waarschuwing is opgelegd, ditmaal voor het niet vermelden in een rapport dat hoor en wederhoor niet was toegepast en het daarin niet opnemen van voorbehouden, en voor schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registe rs voor de duur van drie maanden, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel  in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.