ECLI:NL:TACAKN:2018:16 Accountantskamer Zwolle 17/1264 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:16
Datum uitspraak: 30-03-2018
Datum publicatie: 30-03-2018
Zaaknummer(s): 17/1264 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht niet-ontvankelijk want in strijd met het beginsel van concentratie van klachten.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met  nummer 17/1264 Wtra AK van 30 maart 2018 van

drs. X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

gemachtigde: mr. [A],

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere,

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 9 juni 2017 ingekomen klaagschrift van 8 juni 2017, met bijlagen;

-        het op 2 augustus 2017 ingekomen verweerschrift, (kennelijk abusievelijk) gedateerd 7 augustus 2017, met bijlagen;

-        het op 19 januari 2018 ingekomen e-mailbericht, waarin de gemachtigde van klager aangeeft verhinderd te zijn de zitting bij te wonen en de klacht nog nader toelicht;

-        het op 19 januari 2018 namens de voorzitter van de Accountantskamer aan de gemachtigde verzonden e-mailbericht waarin deze wordt meegedeeld dat de zitting van die dag niet zal worden aangehouden.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2018, waar ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ alleen mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre, is verschenen en niemand aan de zijde van klager.

1.3       Betrokkene heeft op genoemde zitting zijn standpunten doen toelichten, alsmede doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat vanaf [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent (AA) in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba). Hij is werkzaam als openbaar accountant in zijn praktijk [A], Accountants en Adviseurs, te [plaats2].

2.2       In mei 2009 heeft klager zich gemeld bij het kantoor van betrokkene. Op dat moment was er voor klagers vennootschap, [BV1], vanaf 1999 geen jaarrekening meer samengesteld, geen aangifte vennootschapsbelasting meer gedaan en niet meer voldaan aan de publicatieplicht bij de Kamer van Koophandel.

2.3       De bedoeling was dat er vanaf 2009 weer reguliere aangiften zouden worden ingediend. De Belastingdienst had als voorwaarde gesteld dat klager een accountant zou inschakelen waarmee de Belastingdienst kon instemmen.

2.4       Na overleg met klager en overleg met de inspecteur van belastingen heeft betrokkene een inventarisatie gemaakt en een plan van aanpak opgesteld dat moest worden goedgekeurd door de inspecteur.

2.5       De inspecteur heeft in december 2009 met klager een vaststellingsovereenkomst gesloten over hoe met diens reeds ingegane pensioen moest worden omgegaan en met de verrekening in 2009; ook werd daarin afgesproken dat geen beroep meer mogelijk was.

2.6       Op de balans per ultimo 2000 was het pensioenbedrag voor € 1.009.321,00 opgenomen. Er zijn door betrokkene stukken ten behoeve van berekeningen naar Auxilium gestuurd voor het berekenen van de fiscale pensioenvoorziening over de jaren 2006 tot en met 2009 en voor het berekenen van het uit te keren pensioen vanaf klagers 65e jaar.

2.7       Op enig moment is er onenigheid ontstaan over de pensioenkwestie tussen enerzijds klager en diens zoon (en gemachtigde, mr. [A]) en anderzijds (het kantoor van) betrokkene. Betrokkene heeft in verband daarmee op 27 september 2011 een mediator opdracht gegeven te proberen de tussen partijen lopende discussie “tot een voor beide partijen aanvaardbare afronding te brengen”. Dit is niet gelukt en de mediator heeft in juli 2012 betrokkene geadviseerd de zaak over te dragen aan de verzekeraar Nationale Nederlanden.

2.8       In een brief van 13 september 2012 van (het kantoor van) betrokkene aan klager betreffende de beëindiging van de klantrelatie staat - onder meer - vermeld:

“Geachte heer [X],

Omdat u in februari 2011 een nieuwe adviseur aan ons heeft voorgesteld en niet heeft gereageerd op het aanbod van ons van 23 april 2012 is daarmee definitief een situatie ontstaan die een goede werkrelatie helaas onmogelijk maakt. Om mogelijke onduidelijkheid weg te nemen bevestigen wij hiermee formeel de daardoor ontstane situatie, namelijk de beëindiging van onze relatie.”

2.9       Op 21 september 2015 heeft klager een klacht tegen - onder meer - betrokkene doen indienen bij de Accountantskamer, inhoudende:

 a. dat betrokkene in een brief van 20 september 2012 ten onrechte heeft gesteld:

·       dat de door hem vanaf het fiscaal jaar 2003 gebruikte balansposten, waaronder de pensioenvoorziening, door de Belastingdienst waren aangeleverd en

·       dat er een afspraak was gemaakt met de Belastingdienst over het in stand laten van de ambtshalve aanslagen tot en met 2002;

b. dat betrokkene opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de relatie tussen de mediator en de verzekeraar Nationale Nederlanden die de mediator, met medeweten/medewerking van betrokkene, in strijd met de waarheid presenteerde als een onafhankelijk en onpartijdig NMI-mediator en

c. dat betrokkene, toen hij door klagers gemachtigde werd aangesproken op tekortkomingen in de door hem verrichte of te verrichten werkzaamheden, niet op een van een accountant te verwachten wijze heeft gereageerd, maar zich achter de rug van klager om per brief van 20 september 2011 bij de mediator heeft beroepen op een bejegeningsconflict, terwijl hij klager nooit te kennen heeft gegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd heeft gevoeld.

2.10     De Accountantskamer heeft deze klacht mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 maart 2016 en bij beslissing van 18 april 2016 in onderdeel b. niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, naar de Accountantskamer begrijpt en ‑ blijkens het verweerschrift ‑ ook betrokkene heeft begrepen, de volgende verwijten:

a)     Betrokkene heeft op 11 juni 2014 de concept-jaarrekening 2002 van klager naar de Belastingdienst gestuurd en daarbij niet vermeld dat dit een concept betrof terwijl de Belastingdienst deze jaarrekening zou sturen naar het Gerechtshof, dit zonder toestemming van klager en op een moment dat de cliëntrelatie al was beëindigd. Hierdoor is klager in zijn procesbelang geschaad in een procedure over de pensioenvoorziening in de jaarrekening 2002 bij de bestuursrechter, te meer daar betrokkene in die procedure niet wilde optreden als getuige.

b)     Betrokkene heeft, door in de brief van 13 september 2012 te stellen dat klager in februari 2011 een nieuwe adviseur aan hem had voorgesteld terwijl deze nieuwe adviseur door betrokkene zelf naar voren was geschoven, de indruk gewekt bewust op een breuk met klager aan te sturen in plaats van fiscale problemen zelf op te lossen door het herstellen van fouten in de door betrokkene (voor klager, begrijpt de Accountantskamer) ingediende aangiften over voorgaande jaren.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkene is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daartoe is aangevoerd ‑ primair ‑ dat deze klacht in strijd met het ne-bis-in-idembeginsel is ingediend nu de klacht betrekking heeft op een feitencomplex waarover reeds definitief is beslist en ‑ subsidiair - dat de klacht in strijd met het concentratie-van-klachtenbeginsel is ingediend, nu klager ten tijde van het indienen bij de Accountantskamer van zijn vorige klacht tegen betrokkene al bekend was met de feiten waarover hij thans klaagt. Bovendien is ten aanzien van klachtonderdeel b) nog aangevoerd dat het betrekking heeft op feiten uit 2011 en een brief van 13 september 2012 met de inhoud waarvan klager op of kort na deze datum bekend is geworden, zodat de driejaarstermijn van artikel 22 lid 1 Wtra op het moment van indienen van de onderhavige klacht ruimschoots was verstreken.

4.3.1    In de vaste rechtspraak van de Accountantskamer wordt onder meer  uitgegaan van het concentratie-van-klachtenbeginsel, inhoudende dat eisen van een goede tuchtprocesorde met zich brengen dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een accountant tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt, hetgeen te meer geldt indien alle klachten hun grondslag vinden in hetzelfde feitencomplex.

4.3.2    Niet valt in te zien waarom (beide onderdelen van) de onderhavige klacht niet reeds bij de vorige, op 21 september 2015 namens klager tegen betrokkene ingediende (en hiervoor onder 2.9 omschreven) klacht, eventueel door middel van aanvulling van de klacht voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 11 maart 2016, aan de orde hadden kunnen worden gesteld. Bovendien vindt de onderhavige klacht haar grondslag in het zelfde feitencomplex als dat wat klager destijds ook al bekend was en waarop zijn vorige klacht was gebaseerd. Een en ander brengt mee dat de onderhavige klacht is ingediend in strijd met het concentratie-van-klachtenbeginsel, zodat de klacht reeds daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De namens betrokkene andere aangevoerde ontvankelijkheidsweren kunnen dan ook verder onbesproken blijven.

4.4       Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. G. van Rijssen (rechterlijk lid) en E.M. van der Velden AA (accountantslid), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.