ECLI:NL:TACAKN:2016:88 Accountantskamer Zwolle 16/1827 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:88
Datum uitspraak: 29-08-2016
Datum publicatie: 29-08-2016
Zaaknummer(s): 16/1827 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Accountant heeft als penningmeester van een vereniging in een periode van ruim twee jaar meer dan € 250.000 overgemaakt van de rekening van de vereniging naar zijn eigen rekening. Definitieve doorhaling voor maximale termijn van 10 jaar. Uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLIS SING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1827 Wtra AK van 29 augustus 2016 van de

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw/gemachtigde: mr. A.M. Manshande-Nonhof,

t e g e n

drs. Y CB ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 21 juli 2016 ingekomen klaagschrift van dezelfde datum, met bijlagen, waartegen door betrokkene - hoewel daartoe uitgenodigd - geen verweerschrift is ingediend.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 augustus 2016, waar is verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar raadsvrouw/gemachtigde mr. A.M. Manshande-Nonhof. Betrokkene is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen. Daarvan heeft hij de Accountantskamer in kennis gesteld per e-mail van 2 augustus 2016.

1.3 Klaagster heeft op deze zitting haar standpunten doen toelichten, alsmede doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven als accountant-administratieconsulent (AA) in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba). Hij is openbaar accountant en houdt praktijk te [plaats1].

2.2 Op zaterdag [datum] zijn in de media berichten verschenen dat betrokkene in de periode dat hij penningmeester was van de vereniging [A] (hierna: [A]) een kwart miljoen euro van haar heeft gestolen.

2.3 Bij brief van 12 juli 2016 heeft klaagster betrokkene laten weten dat zij in verband met deze berichten overwoog om een tuchtklacht tegen betrokkene in te dienen en een verzoek te doen om de inschrijving van betrokkene in het accountantsregister bij wijze van voorlopige voorziening te laten doorhalen. In die brief is betrokkene in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierop kenbaar te maken.

2.4 Betrokkene heeft vervolgens op 12 juli 2016 telefonisch contact opgenomen met klaagster. Het verslag van dit gesprek heeft klaagster aan betrokkene voorgelegd. Daarop heeft hij na herhaald verzoek van klaagster in e-mailberichten van 18 juli 2016 gereageerd. Daarin heeft hij zijn persoonlijke omstandigheden en beroepsmatige activiteiten vanaf eind 2003 tot 2015 geschetst waarna hij het tweede e-mailbericht heeft afgesloten met het volgende:

“ De woning te [plaats2] was derhalve een flink blok aan mijn been. Dubbele woonlasten. Eén van mijn cliënten adviseerde mij om de woning zodanig te verbouwen dat verhuur in delen mogelijk was. Volgens een makelaar in de buurt was dit een uitstekend idee. In het najaar van 2011 startte ik daarom, met hulp van

de betreffende cliënt, met de renovatie van de woning. Ik was weliswaar vrijwel geheel op mijzelf aangewezen (geen contact met ouders bijvoorbeeld) en in de avonden en in de weekenden had ik weinig energie over, maar lichte verbouwingswerkzaamheden kon ik wel aan. Eind augustus 2012 bleek dat de tweede tranche door [B] niet werd betaald. Er was circa 25% van de klanten vertrokken, reden waarom [B] niet wenste te betalen. Dit was een flinke tegenvaller van rond € 200.000, waardoor het restant van de lening van ING niet kon worden afgelost. Omdat de notaris niet langer de volledige facturen kon betalen en door voornoemde tegenvallers, had ik, zeker ook door het uitblijven van financiële hulp van niet onbemiddelde ouders en bekenden, geen andere keuze dan een greep in de kas van [A] te doen. Vanzelfsprekend had ik mijn eigen huishoudboekje aan de uitgavenkant flink opgeschoond (wat men niet uit hoeft te geven, hoeft men ook niet te verdienen) en werkte ik naast mijn accountantswerkzaamheden zo veel mogelijk aan de verbouwing mee en al kocht ik zo scherp mogelijk alle materialen in, ik kon de plannen op eigen financiële

kracht niet realiseren. Eind augustus 2015 werd mijn fraude door het bestuur bij toeval ontdekt. Erg geschrokken van deze fouten gedurende enige jaren, vertelde een delegatie van het bestuur mij dat men met mij te doen had en dat men mij nog steeds een onvoorstelbaar goed mens vonden. Ik vertelde hen urenlang mijn levensverhaal van de afgelopen jaren en wij spraken af om e.e.a. intern op te lossen. Ik kon daartoe gelukkig de nodige zekerheden verstrekken en door gezamenlijk flink aan te pakken, werd het herstelplan door de ALV goedgekeurd. Ik mocht het bedrag in vijf jaar tegen 2% terugbetalen en gezien het toenmalige werkaanbod, was dit voor mij geen probleem.(...) ”

2.5 In reactie op een e-mail van klaagster aan de voorzitter van [A] van 14 juli 2016 heeft deze op 18 juli 2016 telefonisch contact met klaagster opgenomen. In een notitie van dat gesprek heeft klaagster opgetekend dat betrokkene kort nadat hij penningmeester was geworden van [A] gelden van [A] naar zijn eigen bankrekening is gaan overmaken. Dat is in augustus 2015 aan het licht gekomen. Daarnaast heeft betrokkene volgens voornoemde voorzitter namens [A] een valse BTW-aangifte gedaan op basis waarvan de belastingdienst BTW aan [A] heeft terugbetaald. Ook deze teruggaaf heeft betrokkene naar zichzelf overgemaakt. In totaal is voor bijna een kwart miljoen euro gefraudeerd. Betrokkene heeft tot 24 oktober 2015 een deel van het geld terugbetaald. In de algemene ledenvergadering van [A] van oktober 2015 is betrokkene als penningmeester ontslagen. Sindsdien verloopt het terugbetalen minder vlot. [A] is doende om zoveel mogelijk geld terug te halen en heeft met het oog daarop onder meer zes auto’s in beslag genomen.

3. De klacht

3.1 Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde en in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep door in de periode van februari 2013 tot oktober 2015 zonder toestemming geld over te maken van de bankrekening van [A] naar zijn eigen rekening.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster gewezen op de van betrokkene ontvangen e-mailberichten van 18 juli 2016 en de notitie die is gemaakt van het gesprek met de voorzitter van [A], ook gedateerd 18 juli 2016.

4.5 Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend en is niet ter zitting verschenen. Hij heeft dusdoende het handelen waarover wordt geklaagd onbetwist gelaten. In een van de hiervoor bedoelde e-mailberichten van 18 juli 2016 heeft betrokkene erkend dat hij een greep in de kas van [A] heeft gedaan. Uit de notitie van het telefoongesprek met de voorzitter van [A] kan worden opgemaakt dat het om meer dan € 250.000,- gaat.

4.6 Tuchtrechtelijk is gezien het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene in de periode tussen februari 2013 en augustus 2015 zonder toestemming geld heeft overgemaakt van de bankrekening van [A] naar zijn eigen rekening.

4.7 Dit gedrag van betrokkene moet worden aangemerkt als oneerlijk en onoprecht optreden in zijn beroepsmatige betrekkingen, alsmede strijdig met wet- en regelgeving. Ook heeft betrokkene met zijn handelen het accountantsberoep in diskrediet gebracht. In de omstandigheden die betrokkene heeft uiteengezet in de twee eerder vermelde e-mailberichten aan klaagster van 18 juli 2016 ziet de Accountantskamer geen grond om hem dit gedrag niet aan te rekenen. Uit het eerste van deze twee e-mailberichten blijkt dat betrokkene met psychische problemen heeft gekampt, waarna hij in 2011/2012 weer als openbaar accountant aan het werk is gegaan. De geldnood waarop betrokkene zich in het citaat in rechtsoverweging 2.4 ter verklaring voor zijn greep in de kas beroept, vormt vanzelfsprekend geen enkele verontschuldiging daarvoor. Juist van een accountant, op wiens schouders de onderscheidende verantwoordelijkheid rust (ook) steeds te handelen in het algemeen belang, had mogen worden verlangd dat hij andere wegen had bewandeld om, zo nodig met de hulp van derden, uit de geldnood te geraken. Dat betrokkene die wegen niet heeft kunnen bewandelen is gesteld noch gebleken.

4.8 Het handelen van betrokkene moet, wat het jaar 2013 betreft, worden gekwalificeerd als strijdig met de fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-110 en A-150 van de VGC. Wat betreft de jaren 2014 en 2015 is dat handelen in strijd met het fundamentele beginsel “professionaliteit” als bedoeld in artikel 4 VGBA en het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel 6 VGBA. De klacht moet dan ook gegrond worden verklaard.

4.9 De schending van eerdergenoemde fundamentele beginselen "integriteit", "professioneel gedrag" en “professionaliteit” moet als zodanig flagrant worden bestempeld, dat de Accountantskamer in deze klachtzaak, alles overziende, slechts passend en geboden acht de maatregel al s bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, te weten: doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers , onder bepaling van de termijn dat betrokkene niet opnieuw kan worden ingeschreven op de maximale duur van tien jaren. Omdat het maatschappelijk verkeer ernstig risico loopt bij voortzetting van accountantswerkzaamheden door betrokkene acht de Accountantskamer zwaarwegende openbare belangen aanwezig om deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat brengt mee dat de opgelegde doorhaling ingaat twee dagen na de uitvaardiging door de voorzitter van de Accountantskamer van een last tot tenuitvoerlegging van deze uitspraak. Dit wordt niet anders, indien betrokkene hoger beroep instelt tegen deze uitspraak. Wel kan hij dan het College van Beroep voor het bedrijfsleven ex artikel 48 Wtra verzoeken de tenuitvoerlegging van deze uitspraak te schorsen.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

· bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 10 (tien) jaar;

· verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijk lid) en H. Geerlofs AA (lid-accountant), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2016.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.