ECLI:NL:TACAKN:2016:8 Accountantskamer Zwolle 15/854 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:8
Datum uitspraak: 25-01-2016
Datum publicatie: 25-01-2016
Zaaknummer(s): 15/854 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De verantwoordelijkheid van de controlerend accountant met betrekking tot fraude in de te controleren jaarrekening. In casu post onderhanden werk stelselmatig te hoog in de administratie opgenomen. Gezien de feitelijke omstandigheden, waarbij betrokkene gebruik heeft gemaakt van informatie (een totaallijst van onderhanden werken) afkomstig van de te controleren entiteit, had hij meer controle-informatie moeten verkrijgen over de nauwkeurigheid en de volledigheid van de verschafte lijst. Klacht gegrond; waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/854 Wtra AK van 25 januari 2016 van

X1 ,

wonende te [plaats1],

en

X2 B.V. ,

X3 B.V. ,

X4 B.V. ,

gevestigd te [plaats2],

K L A G E R S ,

raadslieden: mr. W.L.A.M. Eikendal en mr. M.M.E. Manning,

t e g e n

drs. Y1 ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 20 april 2015 ingekomen klaagschrift van 17 april 2015 met bijlagen;

-        het op 17 juli 2015 ingekomen verweerschrift van 16 juli 2015 met bijlagen;

-        de op 2 september 2015 ingekomen brief van klagers van 1 september 2015, met nadere producties.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 11 september 2015 waar zijn verschenen: X1 (hierna ook: klager) in persoon en als vertegenwoordiger van de overige klaagsters, bijgestaan door mr. W.L. Eikendal en mr. M.M.E. Manning, advocaten te Venlo en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       X2 B.V. (hierna: Group) en X4 B.V. (hierna: Beheer) behoren tot een concern dat zich bezighield met duurzaam onderhoud en renovatie van onroerende zaken en advisering op het gebied van serviceonderhoud en omgevingsmanagement. Deze activiteiten werden uitgeoefend in de werkmaatschappij [A] B.V. (hierna: [A]).

Beheer hield tot 10 februari 2012 de gewone aandelen [A], Group houdt de aandelen van Beheer en Stichting [B] (hierna: [B]) houdt de aandelen van Group. Klager, de heer X1 (hierna: X1) is direct bestuurder van Group, indirect bestuurder van Beheer en enig aandeelhouder en bestuurder van X3 B.V (hierna: Management). Op 10 februari 2012 zijn de gewone aandelen [A] overgedragen aan [C] Holding B.V. X1 hield 1 prioriteitsaandeel.

2.2       Tijdens een ziekteperiode vanaf 2008 tot februari/maart 2010 is X1 afwezig geweest en werd het financiële beleid van Group, Beheer en [A] gevoerd door

[D] (hierna: [D]). [E] en [F] (hierna: [F]), bestuurders van [B], droegen de verantwoordelijkheid voor de interne organisatie van de vennootschappen.

2.3       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan accountantsorganisatie [G] Accountants N.V. (hierna: [G]) te [plaats3]. De jaarcijfers van Beheer en [A] werden geconsolideerd opgenomen in de jaarstukken van de Group. Beheer had voor [A] een 403-verklaring afgegeven. Bij de geconsolideerde jaarrekening 2010 van Group, heeft betrokkene op 26 mei 2011 een goedkeurende verklaring afgegeven.

2.4       [G] had voor 2011 de opdracht om de jaarrekeningen van Group en Beheer (geconsolideerd met [A]), die vanwege afgenomen omvang niet langer controleplichtig waren, samen te stellen.

2.5       Group, Beheer en [A] hebben vanwege de negatieve financiële positie van [A] op 23 december 2011 een nieuwe financieringsovereenkomst gesloten met de Rabobank. Zij hebben zich hoofdelijk verbonden voor de betalingsverplichtingen jegens de bank. Daarnaast heeft X1 zich bij akte van 23 december 2011 in privé borg gesteld voor alle verplichtingen jegens de Rabobank tot een maximum van € 300.000,-.

2.6       Bij het uitvoeren van de samenstellingsopdracht over het jaar 2011 voor [A] door [G] bleek er medio september 2012 een aanwijzing van fraude te bestaan. Nadat [D] daarmee  werd geconfronteerd, heeft hij erkend al sinds 2010 de post ‘onderhanden projecten’ (hierna: OHP) te manipuleren en heeft betrokkene nader onderzoek gedaan.  Toen is gebleken dat in de jaarrekening 2010 de post OHP voor een bedrag van € 845.209 te hoog is weergegeven. Ultimo 2011 kon deze post voor een totaalbedrag van € 1,7 miljoen niet afdoende worden onderbouwd met documentatie.

2.7       Op 9 oktober 2012 heeft X1 namens het bestuur van Beheer, conform artikel 2:362 BW, met betrekking tot de goedgekeurde jaarrekening 2010 van Beheer, in een mededeling neergelegd:

“Onlangs is gebleken dat de jaarrekening 2010 van X4 ernstig tekortschiet in het geven van het vereiste inzicht zoals bedoeld in artikel 2:362 BW. De post onderhanden projecten is voor een bedrag van € 845.209 te hoog weergegeven. Dit betekent dat tevens de posten eigen vermogen, bruto-omzetresultaat en resultaat na belastingen voor eenzelfde bedrag te hoog verantwoord zijn.

De accountant (..) heeft laten weten dat zij haar toestemming tot verdere openbaarmaking of verspreiding van de controleverklaring bij de jaarrekening 2010 (..) van 26 mei 2011 intrekt. (..)”

In de daarbij behorende accountantsverklaring, die betrokkene bij bief van 11 oktober 2012 aan klager (mede ter deponering bij de Kamer van Koophandel) heeft gestuurd heeft hij verklaard:

“(..)

Wij hebben kennisgenomen van de bijgevoegde mededeling ex artikel 2:362 lid 6 BW d.d. 9 oktober 2012 van het bestuur van X4 B.V. te [plaats2] inzake de jaarrekening 2010 van deze vennootschap. Het bestuur van de vennootschap is verantwoordelijk voor de inhoud van deze mededeling. Met de inhoud van deze mededeling kunnen wij ons verenigen. (..)”

2.8       Bij brief van 4 oktober 2012 aan de Rabobank heeft betrokkene onder meer het volgende geschreven:

“ Wij hebben de opdracht om de geconsolideerde jaarrekeningen 2011 van X2 B.V. alsmede van X4 B.V. samen te stellen. In de consolidaties zijn de cijfers van [A] B.V. begrepen.

Zoals mondeling aan u kenbaar gemaakt, hebben wij tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van het samenstellen van de jaarrekeningen 2011 onjuistheden geconstateerd in de administratie over 2011 van [A] B.V.

De post onderhanden projecten kan voor een totaalbedrag van circa € 1,7 miljoen ultimo 2011 niet afdoende worden onderbouwd met documentatie. Uit nader onderzoek is bij ons het vermoeden ontstaan dat de post onderhanden projecten bewust onjuist in de administratie van [A] B.V. is opgenomen.

In een gesprek met de heer [D] (statutair directeur (..) heeft de heer [D] bevestigd dat ons vermoeden juist is. De post onderhanden projecten is stelselmatig onjuist opgenomen in de administratie van [A] B.V. en daarmee is de (tussentijdse) informatievoorziening eveneens onjuist geweest. Nader onderzoek leerde ons dat hiervan sprake is geweest vanaf medio 2010.

Bovenstaande heeft ertoe geleid dat aanpassingen dienen te worden gemaakt in de jaarrekening 2010 van X4 B.V en X2 B.V alsmede in de concept cijfers over 2011 (..).

Samengevat kan worden geconcludeerd dat het eigen vermogen ultimo 2011 van [A] B.V. negatief € 3.338.530,-- bedraagt en het resultaat over 2011 negatief € 937.568,-- (..).”

2.9       Omdat inperking van de verleende kredietfaciliteit niet conform de financieringsovereenkomst haalbaar bleek en moest worden uitgesteld, is de borgtochtakte van X1 in privé op 9 december 2012 vervangen door een nieuwe akte van borgtocht voor eveneens € 300.000,-.

2.10     [A] is bij vonnis van [datum] in staat van faillissement verklaard en de Rabobank heeft vervolgens klagers aangesproken tot betaling van de openstaande schuld die toen € 1.698.408,- bedroeg. Voor door hen geleden schade hebben klagers [G] en/of betrokkene aansprakelijk gesteld.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klagers gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene:

  1. ten onrechte een goedkeurende verklaring bij de geconsolideerde jaarrekening 2010 van Beheer heeft verstrekt;
  2. nadat hij de goedkeurende verklaring heeft ingetrokken, de verrichte werkzaamheden uiterst moeizaam en cryptisch heeft toegelicht, zijn informatieverstrekking mager is geweest en zijn reactie op vragen van klagers over de verrichte werkzaamheden en de fraude onduidelijk is;
  3. X1 niet heeft geïnformeerd over de (fiscale) gevolgen van door X1 (in)direct verstrekte (niet zakelijke) geldleningen aan [A].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 33 Wet op de registeraccounts (hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 31 Wta juncto artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta, Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Aan klachtonderdeel ii. hebben klagers onder meer de toelichtingen ten grondslag gelegd die betrokkene heeft gegeven op de door klagers gestelde vragen, luidende 1.‘op grond waarvan het duidelijk is geweest dat ondanks de hoge positie van het onderhanden werk er geen reden tot twijfel bestond over de juistheid daarvan’ en 2.‘een uitgebreide toelichting te verstrekken over de wijze waarop de fraude heeft plaatsgevonden en hoe betrokkene dit heeft ontdekt’. De toelichting op de eerste vraag, geparafraseerd weergegeven dat projecten door een vorstperiode vertraagd waren en nog niet konden worden gefactureerd, dat de post debiteuren in vergelijking met voorgaande jaren lager was en samen met de post OHP ultimo 2010 nagenoeg gelijk, dat lopende projecten ultimo 2010 in 2011 daadwerkelijk waren gefactureerd, dat detailcontrole van 2/3 deel van de projecten heeft plaats gevonden, de wijze van financiering van het hogere OHP is vastgesteld en een aanvullende afloopcontrole van de OHP is uitgevoerd, heeft klagers in hun optiek onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de fraude heeft plaats gevonden. De toelichting op de tweede vraag waarin betrokkene uiteen heeft gezet dat het onderhanden werk door [D] is gemanipuleerd door deze post maandelijks op te hogen met een steeds hoger bedrag op een fictief project, vinden klagers onbegrijpelijk omdat met de gegeven uitleg zaken juist hadden moeten opvallen of tot een volledige controle had moeten worden besloten.

Het mag zo zijn dat klagers met de door betrokkene op hun vragen verstrekte toelichting inhoudelijk niet de door hen gewenste informatie hebben gekregen of informatie die zij onbegrijpelijk vinden maar dat impliceert naar het oordeel van de Accountantskamer niet dat zij door betrokkene -op grondslag van voor hem eerst na de controlewerkzaamheden, bij samenstelwerkzaamheden van de jaarrekening 2011 in 2012 bekend geworden informatie- niet adequaat of op een tuchtrechtelijk laakbare wijze zijn geïnformeerd.

Daarnaast hebben klagers er ter zitting op gewezen, dat inhoudelijk niet is gereageerd op de aansprakelijkheidstelling van [G] of de aard van de werkzaamheden van betrokkene, dat stukken van intern onderzoek pas na een rappel op 17 september 2014 zijn toegezonden, dat de verklaring van [D] over de fraude ongemotiveerd niet is overgelegd, en dat in de e-mail correspondentie vanaf 21 september 2012 tot en met 3 oktober 2012 door betrokkene met geen woord is gerept over het vermoeden en vaststellen van de fraude maar expliciet door hem is uitgesproken dat hij niet begrijpt waar de verliezen vandaan komen. Eén en ander hebben zij gekwalificeerd als een oncoöperatieve opstelling. De Accountantskamer ziet echter niet in dat betrokkene, bezien in de situatie die voorlag en in het licht van het door hem tegen de gestelde nalatigheid gevoerde verweer, niet aan de wensen van klagers, voor zover gerechtvaardigd, heeft voldaan, jegens hen nalatig is geweest in de informatievoorziening of te dier zake in strijd met een beroepsregel heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.5       Klachtonderdeel iii is eveneens ongegrond omdat op geen enkele wijze gebleken is dat het voor rekening of verantwoording van betrokkene komt, dat advies inzake het verstrekken van een zakelijke lening door klager aan [A] achterwege is gebleven. In dit verband overweegt de Accountantskamer dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door klagers is betrokken bij de lening.

4.6       In de kern verwijten klagers betrokkene in klachtonderdeel i. dat hij is tekortgeschoten in zijn controlewerkzaamheden en bij de jaarrekening 2010 van Beheer geen goedkeurende verklaring had mogen afgeven.

Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is op de eerste plaats van belang dat het enkele feit dat achteraf is gebleken dat bij de door een accountant gecontroleerde gegevens en stukken (deels) sprake is geweest van fraude nog niet betekent dat die accountant de voor hem geldende beroeps- en gedragsregels heeft geschonden. Zoals ook in het onder meer ten dezen toepasselijke Nader Voorschrift Controle en Overige Standaarden (hierna: NV COS) 240 ‘De verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële overzichten’, wordt onderkend, bestaat in verband met de inherente beperkingen van een controle een onvermijdelijk risico dat niet alle afwijkingen van materieel belang worden ontdekt, ook al is de controle adequaat opgezet en uitgevoerd conform de standaarden of richtlijnen.

4.7       Het staat vast dat de post OHP door [D] vanaf het tweede kwartaal 2010 stelselmatig in de administratie van [A] voor een te hoog bedrag is opgenomen. Hij nam op de lijst met OHP een fictief project op en draaide elke maand een lijst uit met de standen van die projecten, inclusief het fictieve project. De totaaltelling van deze lijst werd ook in de administratie verwerkt. Vervolgens werd het fictieve project in het onderhanden werken systeem door [D] op nihil gezet en werd de lijst, waarop het fictieve project niet stond vermeld, nogmaals uitgeprint. De desbetreffende pagina werd verwisseld met dezelfde pagina van de eerder geprinte lijst. De andere pagina’s van de eerder geprinte lijst, waaronder de laatste pagina met de gemanipuleerde totaaltelling, bleven onveranderd.

4.8       Klagers vinden het onbegrijpelijk dat betrokkene niet reeds bij zijn controlewerkzaamheden over het jaar 2010 heeft ontdekt dat het onderhanden werk van [A] in de jaarstukken 2010 voor een te hoog bedrag was opgenomen. Dat had, zo stellen zij, wel gekund als betrokkene onder meer de journaalposten goed had gecontroleerd, een diepgaande afloopcontrole had verricht, de nacalculatie op individuele projecten goed had onderzocht en de betrouwbaarheid van gebruikte lijsten had vastgesteld. 

4.9       Van de zijde van betrokkene is het verwijt dat hij de fraude niet heeft ontdekt van de hand gewezen en omstandig uiteengezet welke controlewerkzaamheden hij heeft verricht. Ter zitting heeft betrokkene daarnaast naar voren gebracht dat hij vanwege het gebrek aan functiescheiding - daar [D] een volledige bevoegdheid had-, aanvullend heeft vastgesteld dat daarover was gerapporteerd in de managementletter 2009, dat hij aanvullend (de authenticiteit van) de kosten heeft beoordeeld, projectbesprekingen met projectleiders over individuele projecten heeft bijgewoond, 2/3 deel van de waarde van de projecten op juistheid heeft onderzocht en de  aansluiting tussen financiële administratie en projectadministratie heeft vastgesteld. Voorts heeft hij periodiek overleg gepleegd met [D] en [F] over de cijfers, aanvullende afloopcontroles uitgevoerd en de memoriaalboekingen bekeken. Voorts is bij de bespreking over de jaarrekening met klager de lijst OHP aan de orde gekomen, zij het dat deze niet post voor post is besproken. Ook heeft hij de doorlopende paginanummering van de lijst OHP vastgesteld. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat het bouwkundig onderhoud door [A] werd afgebouwd vanwege in 2009 geleden verliezen, lag verdere teruggang in de bouwwereld toen niet in de lijn der verwachting en was geen sprake van verlieslatende projecten. Geen van de werkzaamheden deden volgens betrokkene alarmbellen rinkelen.

4.10     De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het verweer van betrokkene erop duidt dat betrokkene met zijn (aanvullende) controle werkzaamheden sensitief is geweest voor het risico van fraude onder meer als gevolg van het gebrek aan genoemde functiescheiding. Daarmee heeft hij gehandeld zoals de (destijds geldende) NV COS 240, in paragraaf 30 en volgende voorschreef. Afgezet tegen dit verweer hebben klagers naar het oordeel van de Accountantskamer zonder toelichting -die ontbreekt- niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene op zich tekort is geschoten in de opzet of uitvoering van zijn controlewerkzaamheden zoals door hen is bepleit, voor zover het betreft het goed controleren van de journaalposten, het verrichten van een diepgaande afloopcontrole en het goed onderzoeken van de nacalculatie op individuele projecten.

4.11     Vorenstaande geldt evenwel niet voor de controlewerkzaamheden gericht op de vier pagina’s tellende lijst OHP waarvan betrokkene heeft bepleit dat dergelijke lijsten niet altijd doch afhankelijk van de omstandigheden nageteld moeten worden, terwijl zijn bevindingen reden vormden daartoe niet over te gaan. Samengevat weergegeven somt hij daartoe op zijn bevindingen bij de controle ten aanzien van de werking van de interne beheersing van de projecten, de uitgebreide en diepgaande cijferanalyses, de detailcontroles en de aansluiting tussen de omzet volgens de project- en de financiële administratie, de voortgangstagnering door vorst, het ontbreken van integriteitsrisico’s en

 het ontbreken van twijfel aan de authenticiteit van de lijst OHP die een originele print betrof.    

4.12     Te dier zake heeft naar het oordeel van de Accountantskamer het volgende te gelden.

Betrokkene heeft geconcludeerd dat [D] een volledige bevoegdheid had en hij heeft dan ook terecht als risico een tendens tot flatteren van de resultaten met mogelijke gevolgen voor de waardering van de OHP en de volledigheid van verliesneming en juiste winstneming onderkend. Op grondslag van (de destijds geldende) NV COS 315 ‘het onderkennen en inschatten van de risico’s van een afwijking van materieel belang door middel van het verwerven van inzicht in de entiteit en haar omgeving’ heeft hij daarmee risico’s van materieel belang geïdentificeerd waarop hij op grondslag van de (destijds geldende) NV COS 330 ‘De wijzen van inspelen door de accountant op ingeschatte risico’s’, adequaat had moeten inspelen. Te dier zake verlangt (de destijds geldende) NV COS 500 ‘Controle-informatie’ onder paragraaf 9. dat, wanneer de accountant gebruik maakt van informatie die afkomstig is van de entiteit, hij evalueert of die informatie voldoende betrouwbaar is voor de doeleinden van de accountant. In dat kader dient hij onder meer -naar gelang nodig in de gegeven omstandigheden - controle-informatie te verkrijgen over de nauwkeurigheid en volledigheid van de informatie.

Dit impliceert naar het oordeel van de Accountantskamer dat, als een accountant output uit het systeem van de entiteit gebruikt zoals betrokkene heeft gedaan, hij moet beoordelen of die informatie (op zich) voldoende betrouwbaar is. Gelet op de omstandigheid dat de lijst een belangrijk document betrof, diende hij controle-informatie te verkrijgen over de nauwkeurigheid en volledigheid daarvan. Daarbij valt te denken aan het beoordelen van de betrouwbaarheid van de output die de accountant uit een IT-systeem gebruikt door het verkrijgen van controle-informatie over opzet en werking daarvan (zogenaamde IT general controls), het vaststellen of hetgeen de accountant ontvangt ook daadwerkelijk een (standaard)lijst uit het systeem is, en of er een nabewerkingsmogelijkheid is die extra controlewerkzaamheden met zich brengt.

Het vaststellen van de authenticiteit van de lijst, zoals betrokkene stelt te hebben gedaan, aan de hand van de omstandigheid dat deze een originele print betrof, voorzien van datum en doorlopende nummering volstaat in dit licht bezien, niet. In dat kader en onder deze omstandigheden had hij naar het oordeel van de Accountantskamer de lijst OHP in ieder geval ook wat betreft de totaaltelling dienen te controleren door deze na te tellen.

4.13     Gelet op vorenstaande is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene bij de uitvoering van de controleopdracht over het boekjaar 2010 in die zin tekortgeschoten is dat hij wat betreft de lijst OHP niet had mogen volstaan met de detailcontroles van geselecteerde onderhanden projecten. De aard van zijn (controle)werkzaamheden bracht een plicht tot het verrichten van meer verifiërende werkzaamheden, zoals hiervoor aangegeven, mee. De klacht dient in zoverre dan ook gegrond te worden verklaard.

4.14     Dit nalaten van betrokkene moet worden aangemerkt als een schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader omschreven in hoofdstuk A-130 van de VGC en als een schending van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag ( in casu, het zich niet houden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving) als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.15     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.16      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel i. gegrond zoals hiervoor omschreven;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.